Hoofdstuk 22
Verlang niet naar wat u hebt achtergelaten!
1. (a) Welke zegeningen liggen voor getrouwe dienstknechten van God in het onmiddellijke verschiet? (b) Maar wat hebben sommigen desondanks gedaan?
UIT de vervulling van bijbelse profetieën blijkt onmiskenbaar dat wij ons thans op de drempel van Gods glorierijke nieuwe samenstel van dingen bevinden. Weldra zal de goddeloze wereld verdwenen zijn en daarmee ook het hartzeer, de frustratie en de droefheid die erdoor zijn veroorzaakt. De aarde zal veranderd zijn in een Paradijs waarin aanbidders van de ware God zich voor eeuwig in volmaakt menselijk leven kunnen verheugen. Aangaande de zekerheid van zijn beloften omtrent deze dingen zei Jehovah tot de apostel Johannes: „Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig” (Openbaring 21:1-5). Maar hoe vreemd het ook moge schijnen, toch keren sommigen die deze waarheden kennen, weer terug tot de levenswijze van de wereld die, zoals God heeft gezegd, door hem vernietigd zal worden. Hoe droevig! Waarom doen zij dit?
2. (a) Wat dient iemand die zo’n afloop wil vermijden, te doen nadat hij de waarheid voor het eerst heeft leren kennen? (b) Doet iemand dit niet, wat kan dan zijn denken gaan beheersen, en met welk gevolg?
2 Toen zij het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk en wat het tot stand zou brengen, voor het eerst hoorden, namen zij het vol blijdschap aan. Maar het is ook belangrijk dat iemand tot christelijke rijpheid voortgaat, door zijn begrip van Gods Woord te verdiepen en naar wegen te zoeken om volledig overeenkomstig dit Woord te leven (Hebreeën 6:1, 11, 12). Indien iemand door gebrek aan waardering verzuimt dit te doen, zal hij het voorrecht om God te dienen niet als een kostbare schat blijven beschouwen. Zo iemand wordt misschien wel ongeduldig met betrekking tot de stoffelijke zegeningen die God beloofd heeft, terwijl hij niet beseft hoe noodzakelijk het is dat hij geestelijk groeit en hoe belangrijk het is een zo volledig mogelijk aandeel te hebben aan het werk dat God ons thans te doen heeft gegeven en dat bestaat in het prediken en het maken van discipelen. Het bevredigen van zijn verlangens naar materiële bezittingen en naar de schijnbaar plezierige dingen van het leven, kan steeds meer van zijn tijd beginnen op te slokken. Hij stelt geestelijke belangen op de tweede plaats. Niet ineens, maar geleidelijk aan zakt hij terug in de wereld. — 1 Timótheüs 6:9, 10.
3. (a) Waarom is het gevaarlijk personen als vrienden te kiezen die Jehovah niet aanbidden? (b) Bij welke gelegenheden zou het gemakkelijk kunnen gebeuren dat iemand in de ontspannen sfeer met zulke personen omgaat?
3 Iemand zegt misschien wel dat hij in leven wil blijven om de rechtvaardige „nieuwe aarde” binnen te gaan, maar worden zijn woorden ondersteund door zijn keuze van metgezellen? Natuurlijk is het onvermijdelijk dat wij dagelijks contact hebben met mensen die Jehovah niet dienen — op ons werk, op school, wanneer wij boodschappen doen en zelfs thuis. Maar wiens gezelschap kiest iemand gedurende pauzes op het werk, voor en na schooltijd, wanneer hij vrienden belt of bezoekt en wanneer hij zich ontspant? Doet dit er werkelijk iets toe? De bijbel waarschuwt: „Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten” (1 Korinthiërs 15:33). Maar wat omvat „slechte omgang”? Maakt het iets uit of bepaalde personen Jehovah niet aanbidden, of dat zij eenvoudig doen wat in hun eigen ogen juist schijnt? Op grond van wat wij reeds hebben geleerd, weten wij dat zulke personen de „nieuwe aarde” niet zullen binnengaan. Een ieder die bij zijn keuze van vrienden Jehovah’s maatstaven bagatelliseert, zal al gauw bemerken dat hij weer terug is in de wereld waarvan hij eens dacht dat hij die achter zich had gelaten. Maar indien wij de waarschuwende voorbeelden uit de Schrift ter harte nemen, kunnen wij ons tegen zo’n handelwijze beschermen. — 1 Korinthiërs 10:11.
„OPGESCHREVEN TOT EEN WAARSCHUWING VOOR ONS”
4. (a) Wat voor leven had Israël in Egypte na de dood van Jozef? (b) Waarom voegde „een groot gemengd gezelschap” zich bij Israël toen het uit Egypte werd bevrijd? (c) Hoe wordt dat profetische drama in onze tijd vervuld?
4 Wat een opluchting moet het voor de Israëlieten zijn geweest toen Jehovah hen uit slavernij in Egypte bevrijdde! De wrede onderdrukking die zij na de dood van Jozef hadden ondervonden, deed Egypte lijken op een gloeiendhete smeltoven waarin zij waren geworpen (Exodus 1:13, 14; Deuteronomium 4:20). Maar toen liet Jehovah tien slagen, of plagen, over Egypte komen. De tegenstelling tussen de ware God en de goden van Egypte trad aan het licht. Toen Israël het land verliet, trok dan ook „een groot gemengd gezelschap” van niet-Israëlieten met hen mee, net zoals in deze tijd de „grote schare” zich van de wereld afscheidt en zich bij het overblijfsel van het geestelijke Israël aansluit (Exodus 12:38). Maar wat gebeurde al spoedig na de uittocht in het legerkamp?
5. (a) Hoe „keerden” zij kort na hun bevrijding „terug naar Egypte”? (b) Waarom gebeurde dit?
5 De christelijke discipel Stéfanus verklaarde: Zij „keerden in hun hart terug naar Egypte”. Dit geschiedde slechts een paar maanden na hun bevrijding (Handelingen 7:39, 40). Waaruit bleek dit? Zij maakten een gouden kalf — iets waaraan zij in Egypte gewend waren geweest — en zeiden dat zij „een feest voor Jehovah” hadden. Maar zij bootsten de Egyptenaren na (Exodus 32:1-6). Jehovah was zeer misnoegd over hen. Hun gedrag was rechtstreeks in strijd met de Wet die op de berg Sinaï was gegeven. Duizenden verloren hun leven. Waarom gebeurde dit? Ofschoon zij Jehovah’s geboden kenden, hadden zij klaarblijkelijk in hun hart geen waardering voor deze geboden opgebouwd en ook niet voor het feit dat de ware God hen in werkelijkheid leidde.
6. (a) Welke voorzieningen trof Jehovah voor hen in de wildernis? (1 Korinthiërs 10:3, 4) (b) Waarom begonnen sommigen te verlangen naar wat zij in Egypte gewend waren geweest?
6 Toen zij Egypte verlieten, wisten zowel Israël als het ’gemengde gezelschap’ dat met hen meetrok, dat zij juist hadden gehandeld. Maar nadat er een jaar was verstreken, waren zij nog niet in het Beloofde Land; zij bezaten nog geen huizen in het „land vloeiende van melk en honing”. Zij allen hadden in stoffelijk opzicht ruimschoots voldoende te eten, en vooral was er geestelijke overvloed. De wolkkolom en de vuurzuil leverden voortdurend het bewijs dat Jehovah hen leidde. Bij de Rode Zee en bij de berg Sinaï hadden zij een ontzagwekkende tentoonspreiding van Jehovah’s macht gezien. Het Wetsverbond bood hun geestelijk voedsel en geestelijke verkwikking, en gaf hun ook persoonlijk veel te doen, door hun te laten zien waar zij een verandering moesten aanbrengen in hun gedrag, hun denkwijze en hun beweegredenen, zodat deze Jehovah aangenaam zouden zijn. Maar in plaats dat zij waardering hadden voor alles wat Jehovah voor hen deed, begonnen zij te verlangen naar de stoffelijke dingen die zij vroeger in Egypte hadden. Zelfzuchtige verlangens leidden voor velen tot de ondergang. — Numeri 11:4-6, 31-34.
7. (a) Waarom sprak het volk erover naar Egypte terug te keren nadat de verspieders bij hun terugkomst verslag hadden uitgebracht? (b) Wat was het gevolg? (Hebreeën 3:17, 19)
7 Kort hierna zond Mozes mannen uit om het Beloofde Land te verspieden. Toen zij terugkeerden, waren zij het allen erover eens dat het inderdaad een land was „vloeiende van melk en honing”. Maar tien van de verspieders waren bevreesd voor de mensen die daar woonden en voor hun versterkte steden. Zij vertrouwden niet met hun gehele hart op Jehovah en veroorzaakten dat anderen de schrik om het hart sloeg. Wederom dachten zij terug aan Egypte, en zij spraken erover dat het beter was om daarnaar terug te keren. Vanwege hun gebrek aan geloof stierf dat hele geslacht van twintig jaar oud en daarboven ten slotte in de wildernis en kwam niet in het Beloofde Land. — Numeri 13:27-33; 14:1-4, 29.
8. (a) Wat moesten Lot en zijn gezin doen om tijdens de verwoesting van Sodom gespaard te worden? (b) Waarom werd Lots vrouw in een zoutpilaar veranderd? (c) Welke waarschuwende boodschap ligt hierin voor ons opgesloten?
8 Ruim 400 jaar voordien werd diezelfde les beklemtoond, maar dan in een andere omlijsting. Abrahams neef Lot was in Sodom gaan wonen, een moreel verdorven maar materieel voorspoedige stad. De immoraliteit in Sodom en het hele district was zo ten hemel schreiend dat Jehovah besloot de steden van het district te verwoesten, om nooit meer opgebouwd te worden. Engelen werden eropuit gestuurd om Lot en zijn huisgezin te bevrijden. Toen Lot zijn toekomstige schoonzoons waarschuwde, ’scheen hij in hun ogen als iemand die schertste’. Maar hij had het niet gekscherend gezegd. Bij het aanbreken van de dageraad brachten de engelen Lot en zijn gezin in allerijl buiten de stad en zeiden hun te vluchten zonder om te kijken. Hun leven hing van gehoorzaamheid af. Lot en zijn twee dochters deden wat hun gezegd was en werden gespaard. Maar Lots vrouw rukte zich node los van de materiële dingen die zij moest achterlaten. Omdat zij omkeek, verloor zij haar leven en werd een zoutpilaar. Hebben wij persoonlijk ter harte genomen wat dit betekent? Opdat de erin opgesloten les ons niet zou ontgaan, nam Jezus deze ervaring op in een waarschuwing waarin hij liet uitkomen hoe dringend noodzakelijk het in onze tijd is uit het oude samenstel te vluchten. In zijn waarschuwing met betrekking tot overmatige bezorgdheid over materiële bezittingen, zei hij kort en bondig: „Denkt aan de vrouw van Lot” (Genesis 19:12-26; Lukas 17:31, 32). Wat kan ons beschermen tegen de valstrik waarin de Israëlieten en Lots vrouw geraakten?
’EEN BETERE PLAATS VERKRIJGEN’
9. Wat is geloof, en hoe kunnen wij geloof aankweken?
9 Ten einde ons er niet toe te laten verlokken om te kijken, moeten wij een steeds groter geloof met betrekking tot de toekomst aankweken. In Hebreeën 11:1 wordt geloof gedefinieerd als „de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien”. Geloof is een stellige verzekering of een waarborg, zoals een koopakte, dat wij in het bezit zullen komen van datgene wat God heeft beloofd. Geloof is op deugdelijke bewijzen gebaseerd, en als gevolg daarvan hebben wij krachtige redenen om te geloven in datgene wat niet met het letterlijke oog gezien kan worden. Het is geen lichtgelovigheid, of een bereidheid om ergens eenvoudigweg in te geloven omdat het goed klinkt. Om werkelijk geloof te hebben, moeten wij er voldoende belang in stellen persoonlijk op de hoogte te geraken met het bewijsmateriaal waarop het gebaseerd is. Wij moeten ook zorgvuldig beschouwen hoe ons eigen leven betrokken is bij datgene wat wij leren, en wij moeten er een uit het hart komende waardering voor aankweken.
10. (a) Hoe gaf Abraham blijk van zijn geloof, en voor hoe lang? (b) Hoe weten wij dat hij juist heeft gehandeld?
10 Abraham had zo’n geloof. Als gevolg hiervan liet Abraham op aanwijzing van Jehovah de welvarende stad Ur in Chaldea achter zich en trok hij naar het verafgelegen Kanaän, een land dat hij nog nooit had gezien. Daar leefde hij als een inwonende vreemdeling, door zich niet uit veiligheidsoverwegingen met een van de stad-koninkrijken te verbinden. „Hij verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft [Jehovah’s Messiaanse koninkrijk], van welke stad God de bouwer en schepper is.” Indien hij naar het leven in Chaldea was blijven verlangen, zou hij ongetwijfeld zijn teruggekeerd. Maar nu trachtte hij „een betere plaats te verkrijgen, namelijk een die tot de hemel behoort” (Hebreeën 11:8-16). Dit deed hij niet slechts gedurende enkele jaren, of zelfs gedurende tien of twintig jaar, maar tot aan zijn dood, honderd jaar of langer nadat hij uit Ur was weggetrokken. Hij zei niet enkel met de mond dat hij geloof had, maar hij toonde zijn geloof door zijn werken. Als gevolg hiervan staat zijn beloning vast. Het vooruitzicht dat hij een opstanding zal krijgen, is zo zeker dat, zoals Jezus zei, ’Abraham voor God leeft’. — Lukas 20:37, 38; Jakobus 2:18.
11. Hoe toonden Isaäk en Jakob dat zij eveneens geloof hadden?
11 Maar hoe staat het met Abrahams zoon Isaäk, en Isaäks zoon Jakob? Zij hadden dat leven in Chaldea nimmer gesmaakt. Maar zij beschouwden dit niet als een reden om er voor zichzelf achter te komen hoe het zou zijn. Toen zij van hun ouders over Jehovah’s beloften hoorden, namen zij die ter harte. Zij kweekten een geloof aan als dat van Abraham. Ook zij trachtten „een betere plaats te verkrijgen”. God schaamde zich niet over hen. — Hebreeën 11:9, 16, 20, 21; Genesis 26:24, 25; 28:20-22.
12. Waardoor geraakten Esau en Dina in ernstige moeilijkheden?
12 Jakobs broer Esau daarentegen had geen waardering voor geestelijke zaken. Hij trouwde met vrouwen die geen aanbidders van Jehovah waren. In plaats dat hij een hoge waarde toekende aan heilige dingen, verkocht hij voor één maaltijd zijn eerstgeboorterecht (Genesis 25:29-34; 26:34, 35; Hebreeën 12:14-17). Hij was iemand die nu zijn fysieke verlangens wilde bevredigen. Jakobs dochter, Dina, geraakte ook in ernstige moeilijkheden. Waarom? Omdat zij graag omging met de heidense „dochters van het land”. — Genesis 34:1, 2.
13. (a) Wat voor leven hebben mensen die in deze tijd een deel van de wereld zijn, in werkelijkheid? (b) Wat zal ons ervoor behoeden teruggezogen te worden in de wereld?
13 Indien u evenals Abraham, Isaäk en Jakob werkelijk ’een betere plaats tracht te verkrijgen’, dat wil zeggen leven onder Jehovah’s Messiaanse koninkrijk, laat dan niet toe dat u teruggezogen wordt in de wereld. Houd in gedachte dat de wereld geen blijvende toekomst biedt. „Maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” En wat zal dat een hoogst bevredigend leven zijn! — 1 Johannes 2:17.
[Illustratie op blz. 172]
Denk aan de vrouw van Lot!