Let op uzelf, want er wordt op u gelet!
„Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft u ervan vergewissen wat gij zijt.” — 2 Kor. 13:5, NW.
1. Hoe belangrijk is uw persoonlijke gedrag in de gezinskring?
HOE belangrijk het ook is ’een juist gedrag onder de natiën te bewaren’, het is voor u even belangrijk erop toe te zien dat uw gedrag in de beslotenheid van uw eigen huis juist is, want wie zich thuis niet goed gedraagt, zal dit buiten ook niet doen. De manier waarop de leden van een gezin elkaar behandelen, is bovendien geen geheim, want het is met het persoonlijke gedrag nu eenmaal zo gesteld dat het ver buiten de muren van de woning merkbaar is. Door het gedrag dat de gezinsleden onderling aan de dag leggen, wordt bepaald of buitenstaanders het gezin en hun familieleden, kennissen en vrienden, en ook de organisaties waartoe de gezinsleden behoren, prijzen of smaden.
2, 3. Welke raad geeft de bijbel aan de afzonderlijke leden van het gezin?
2 In Gods Woord de bijbel, de volledige bibliotheek van de door God geïnspireerde geschriften, wordt aan alle leden van het gezin enkele zeer goede raadgevingen verschaft betreffende een juist gedrag. Steeds weer wordt aan gehuwde mannen, gehuwde vrouwen, ouders en kinderen uitdrukkelijk gezegd hoe zij zich tegenover elkaar dienen te gedragen. De apostel Paulus schrijft bijvoorbeeld: „Vrouwen, weest uw man onderdanig, . . . Mannen, hebt uw vrouw lief en weest niet ruw tegen haar. Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dit is welbehagelijk in den Here. Vaders, prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.” — Kol. 3:18-21.
3 Verder staat er geschreven: „Gij echtgenoten, blijft . . . bij haar [uw vrouw] wonen overeenkomstig kennis, haar eer toekennend als een zwakker vat, het vrouwelijke” (1 Petr. 3:7, NW). „De mannen [zijn] verplicht hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam.” „Laat ieder voor zich [gehuwde mannen] zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf” (Ef. 5:28, 33). Aan vrouwen wordt aan de andere kant het gebod gegeven „diepe achting” voor hun man te hebben en hem ’in alles onderworpen te zijn’ (Ef. 5:24, 33, NW). Er wordt ook aan ouders gezegd hoe zij zich tegenover hun kinderen dienen te gedragen. „Gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren” (Ef. 6:4). Ook kinderen dragen een zware verantwoordelijkheid, want voor hen geldt het bevel: „Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in den Here, want dat is recht. Eer uw vader en uw moeder — dit is immers het eerste gebod, met een belofte.” — Ef. 6:1-3.
4. Welke verantwoordelijkheden heeft een echtgenoot die zich aan God heeft opgedragen tegenover zijn niet opgedragen vrouw?
4 Wanneer het gehele gezin uit getuigen van Jehovah bestaat die zich aan hun Schepper hebben opgedragen, is het voor hen niet zo moeilijk in overeenstemming met de hierboven aangehaalde schriftuurlijke raad in vrede en eenheid samen te wonen. Dat sommigen in een huisgezin niet in de waarheid zijn, vormt voor de gezinsleden die zich aan Jehovah hebben opgedragen echter niet een verontschuldiging waardoor zij ervan worden ontslagen de rechtvaardige geboden van Jehovah ten uitvoer te brengen. Gehuwde mannen die zich aan God hebben opgedragen, moeten op liefdevolle wijze voor de leden van hun gezin zorgen, ook als sommige van hen geen gelovigen zijn, want „zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige”. De echtgenoot die zich aan Jehovah heeft opgedragen, moet een redelijke hoeveelheid tijd en aandacht aan de behoeften van zijn vrouw schenken, of zij nu een opgedragen christin is of niet. Hij moet de geest van een gezond verstand gebruiken en de tijd en energie die hij aan zijn wereldse werk, zijn huisgezin en de aanbidding en dienst van zijn God Jehovah besteedt, evenwichtig verdelen. — 1 Tim. 5:8, SV.
5. Hoe kan een opgedragen vrouw haar echtgenoot, die zich niet aan God heeft opgedragen, voor de waarheid winnen?
5 Op overeenkomstige wijze moeten vrouwen die zich aan God hebben opgedragen, respect hebben voor hun man, ook als deze ongelovig is. „Gij vrouwen, weest onderworpen aan uw echtgenoot, opdat, indien enigen het woord niet gehoorzaam zijn, zij zonder woorden door het gedrag van hun vrouw gewonnen mogen worden, omdat zij ooggetuigen zijn geweest van uw eerbare gedrag te zamen met diepe achting.” Zo’n vrouw moet de tijd en activiteit die zij aan haar huishoudelijke werkzaamheden, de behoeften van haar echtgenoot en gezin en haar dienst voor Jehovah besteedt, evenwichtig verdelen. Misschien wil haar man dat zij hem vergezelt op zakenreizen of dat zij met hem op visite gaat, waaraan zij kan voldoen zolang zij hierdoor niet haar verbondsverplichtingen jegens Jehovah in gevaar brengt. Waarom? Opdat haar man zonder woorden door het gedrag van zijn vrouw gewonnen mag worden. Het gedrag en de activiteiten die een vrouw aan de dag legt, zijn stellig overtuigender dan welsprekende uiteenzettingen! — 1 Petr. 3:1-4, NW.
6. Vormt het feit dat een ongelovige niet voor de waarheid wordt gewonnen, er een reden voor weg te gaan of te scheiden? Leg dit uit.
6 Heel vaak wordt de ongelovige huwelijkspartner echter niet door het goede gedrag van de opgedragen persoon gewonnen. Wat dient de christelijke echtgenoot of echtgenote onder dergelijke omstandigheden te doen? Is de ongelovige tegen de geloofsovertuigingen van zijn of haar partner gekant, maar desondanks genegen bij hem of haar te blijven, laat de zaak dan zoals die is. Is de ongelovige echter zo’n hevige tegenstander of tegenstandster dat hij of zij het gezin wil doen uiteenvallen door weg te gaan of te scheiden, laat de ongelovige dan, zoals de apostel zegt, weggaan, maar laat de opgedragen dienstknecht van Jehovah in dit opzicht nooit het initiatief nemen. „Want hoe weet gij, vrouw, of gij uw man zult redden? Of hoe weet gij, man, of gij uw vrouw zult redden?” — 1 Kor. 7:12-16, 24, 27, LV.
7. Hoe bewijzen Jehovah’s getuigen, in tegenstelling tot leden van de christenheid, ware discipelen van Christus te zijn?
7 Het godvruchtige gedrag dat in de gezinskring wordt getoond, moet ver naar buiten worden uitgedragen. Opgedragen christenen moeten erop letten hoe zij zich jegens hun geestelijke broeders en zusters in de gemeente van God gedragen, want dit behoort ook tot de dingen die zeer nauwlettend door buitenstaanders worden gadegeslagen. In de gehele wereld weet men bijvoorbeeld dat gedurende de eerste en de tweede Wereldoorlog katholieken katholieken en protestanten protestanten bij de honderdduizenden hebben gedood. Niemand heeft echter ooit gehoord dat Jehovah’s christelijke getuigen hun broeders op het openbare slagveld hebben gedood. Wat dat betreft kunnen diepbedroefde weduwen die hun man en zonen hebben verloren, of verdrietige wezen die in die verschrikkelijke oorlogen van hun vader en broers zijn beroofd, troost vinden in de kennis dat geen van hun geliefden door Jehovah’s getrouwe getuigen werd gedood. Deze ware christenen zouden liever hun eigen leven verliezen dan het goddelijke gebod overtreden: „Gij zult niet doodslaan” (Ex. 20:13). Jezus’ gebod aan Jehovah’s getuigen luidt: „Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.” „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” — Joh. 13:34, 35; Matth. 22:39.
8. Waaraan moet het worden toegeschreven dat de Getuigen een grote vrede en eenheid genieten?
8 In plaats van onder elkaar of met anderen te strijden of ruzie te maken, wordt de Getuigen geboden ’den vrede te zoeken en dien na te jagen’ (1 Petr. 3:11). Volgens de psalmist behoort degenen die Jehovah’s wet liefhebben, overvloedige vrede toe. „Bovendien wordt het zaad van de vrucht der rechtvaardigheid gezaaid onder vredige toestanden voor wie vrede maken” (Ps. 119:165; Jak. 3:18, NW). Het is zoals Jezus zei: „Houdt vrede onder elkander”, want „gelukkig zijn de vredelievenden, . . . zij zullen ’zonen van God’ genoemd worden” (Mark. 9:50; Matth. 5:9, NW). Men treft onder het volk des Heren derhalve geen opstand of onenigheid, doch alleen maar vrede en eenheid aan. — Fil. 2:14; 1 Petr. 3:9.
EEN JUIST CHRISTELIJK GEDRAG IN DE ORGANISATIE
9, 10. Hoe dienen ware christenen zich volgens de bijbel in de gemeente jegens elkaar te gedragen?
9 Deze christelijke liefde, welke de gehele wereld alleen door en onder de getuigen van Jehovah gedemonstreerd ziet, wordt niet slechts door de lippen tot uitdrukking gebracht. Ze komt in hun actieve gedrag jegens anderen aan het licht. Rijpe christenen zijn lankmoedig en dienstvaardig. Gepoch, gesnoef en zelfzuchtige trots worden onder hen niet aangetroffen. In plaats van op hun persoonlijke voordeel uit te zijn, doen zij datgene waarmee de belangen van anderen het beste worden gediend (1 Kor. 13:4, 5, NW; 10:24). Zij bedekken en bekleden de onvolmaaktheden van het gevallen vlees met de schitterende gewaden van „tedere genegenheden van mededogen, goedgunstigheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid”. Zij „[blijven] verdraagzaam jegens elkaar en elkaar vrijelijk vergeven”. De intense liefde die zij voor elkaar gevoelen, is stellig een sterke en volmaakte band waardoor de gehele organisatie bijeen wordt gehouden. — Kol. 3:12-14, NW; 1 Petr. 4:8; Spr. 10:12.
10 Precies zoals de apostel zei, merkt men thans onder de Getuigen dat „alle kwaadaardige bitterheid, boosheid, toorn, geschreeuw en schimpend gepraat” zijn weggedaan en dat zij „goedgunstig [zijn] jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend” (Ef. 4:31, 32, NW). Zij zijn werkelijk gastvrij en dragen elkaars lasten of „moeilijkheden” (1 Petr. 3:9; Gal. 6:2). Hier treft men een toestand aan waarin de gezonden en sterken de ziekelijken en zwakkeren helpen, waarin de jongeren de ouderen met consideratie bejegenen, waarin de ouderen verdraagzaam zijn jegens de jongeren en waarin iedereen zijn broeders en zusters tracht te behagen in plaats van zichzelf. „Wij vermanen u, broeders”, voegt de apostel hieraan toe, „wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen.” — Rom. 15:1, 2; 1 Thess. 5:14, 15.
11. In welke andere opzichten moeten christenen ervoor waken hun broeders en zusters te kwetsen?
11 Zelfs in zulke gedragingen als eten en drinken, moet deze onzelfzuchtige groep christenen er steeds op letten zich van dingen te onthouden waardoor zij hun broeders en zusters zouden kunnen doen struikelen. „Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. Geeft . . . noch aan de gemeente Gods aanstoot; zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden.” — Rom. 14:21; 1 Kor. 8:13; 10:31-33.
12. Wat voor soort van vruchten dragen Jehovah’s getuigen, in plaats dat zij „de werken van het vlees” voortbrengen?
12 Wanneer de mensen het gedrag van Jehovah’s getuigen gadeslaan, merken zij derhalve op dat zij met een goede, oprechte en godvruchtige organisatie te doen hebben. Zij zien ook dat dit een reine en deugdzame organisatie is wier leden „de werken die tot de duisternis behoren” ’hebben afgelegd’, terwijl zij „niet in brasserijen en drinkgelagen, in onwettige gemeenschap en losbandige gedragingen, in twist en jaloezie” wandelen en „niet van tevoren plannen [maken] voor de begeerten van het vlees”. Er wordt van de Getuigen erkend dat zij mensen zijn die „Christus Jezus toebehoren”, omdat zij „het vlees met zijn hartstochten en begeerten aan de paal nagelen”. Zij moeten zich van iedere vorm van boosheid onthouden, en dit doen zij ook (Rom. 13:12-14; Gal. 5:24, NW; 1 Thess. 5:22). Zij hebben een afkeer van „de werken van het vlees”, namelijk „hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke”, want het is beslist zo dat „wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven”. In tegenstelling hiermee spreiden Jehovah’s getuigen voor het oog van alle mensen openlijk de glorierijke vruchten van Gods geest tentoon, namelijk „liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing”. — Gal. 5:19-23.
13. Waarom moeten christenen op hun persoonlijke verschijning letten en hygiënisch zijn?
13 Gods volk moet niet alleen in moreel, geestelijk en mentaal opzicht rein zijn, maar er ook nauwlettend op toezien dat het in fysiek opzicht rein is. In Jehovah’s wet was de bepaling opgenomen dat degenen die Hem bij zijn tent van aanbidding dienden, rein van lichaam moesten zijn (Ex. 29:4; 30:17-20; Lev. 5:2, 3; Num. 19:11-14; Jes. 52:11; Ezech. 44:23). Wanneer u derhalve een opgedragen dienstknecht van Jehovah bent, is het voor u belangrijk erop toe te zien dat u zich heeft gewassen en gebaad, dat u nette en schone kleren aanhebt en dat u er netjes en representatief uitziet wanneer u het getuigeniswerk gaat verrichten of naar de Koninkrijkszaal gaat. Dan zullen toeschouwers die op u letten, zelfs op grond van uw persoonlijke verschijning erkennen dat dit Gods reine organisatie is. — 2 Kor. 7:1.
14. (a) Hoe wordt Gods organisatie van alle morele onreinheid rein gehouden? (b) Rechtvaardigt de Schrift zulk een drastische handelwijze?
14 De leden van Jehovah’s volk moeten er ook op toezien dat hun gemeenten geheel en al rein blijven van allen die in moreel opzicht slecht zijn. „Van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt, en evenmin van onwelvoeglijke en zotte of losse taal, die geen pas geven, . . . Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het Koninkrijk van Christus en God” (Ef. 5:3-5). Indien iemand in de organisatie dus nadat hij is rein gewassen, als de spreekwoordelijke hond naar zijn eigen uitbraaksel zou terugkeren of als de gewassen zeug opnieuw in de modder gaat rollen, moet de organisatie zo’n onreine persoon uit de gemeenschap sluiten en van de organisatie afsnijden (1 Kor. 6:11; 2 Petr. 2:22). ’Gij moet niet omgaan’ met dit soort van mensen, „met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten”. Integendeel, „doet wie niet deugt, uit uw midden weg” (1 Kor. 5:9-13). „Wij bevelen u, broeders, in den naam van den Here Jezus Christus, dat gij u onttrekt aan elken broeder, die zich ongeregeld gedraagt.” „Wij horen namelijk, dat sommigen onder u zich ongeregeld gedragen”. „Als iemand niet luistert naar wat wij door onzen brief zeggen, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd worde” (2 Thess. 3:6, 11, 14). Verder staat er geschreven: „Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom [groet hem niet]. Want wie hem welkom heet, heeft deel aan zijn boze werken”. Door met betrekking tot onreine en opstandige personen deze duidelijk schriftuurlijke procedure te volgen, onderscheiden Jehovah’s getuigen zich stellig van alle religieuze sekten der christenheid. Dit geweldige verschil wordt ook door de mensen van goede wil opgemerkt, waardoor zij zich tot deze reine organisatie voelen aangetrokken en erkennen dat hier Jehovah’s geest woont. — 2 Joh. 10, 11.
ONDERSCHEIDEN DOOR UW VERANDERING IN GEDRAG
15, 16. (a) Waarom moeten door God aangestelde bedienaren van het evangelie op hun gedrag letten wanneer zij werelds werk verrichten? (b) Hoe dient men, wanneer er wordt gevraagd de verandering in leefgewoonten te verdedigen, hierop in te gaan?
15 Behalve de behoorlijke hoeveelheid tijd die Jehovah’s geordineerde bedienaren van het evangelie aan de omgang met de leden van hun eigen gezin en met hun broeders en zusters in de gemeente besteden, wordt ook een groot deel van hun tijd in beslag genomen door hun wereldse werk, waardoor zij in contact komen met mannen en vrouwen van de oude wereld. Hierbij dienen zij speciaal op hun gedrag te letten. Eens zijn deze zelfde Getuigen een deel van de oude wereld geweest, terwijl zij toen net als de anderen leefden en handelden. „Onder hen hebben ook wij allen eens verkeerd, toen wij toegaven aan de begeerten van ons zinnelijk leven, . . . gelijk al de anderen”, bekent de apostel Paulus. Ook Petrus spreekt over de verandering die zich in het leven voltrekt van degenen die uit dit tegenwoordige, vuile samenstel van dingen komen, wanneer hij schrijft: „Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit den tijd uwer onwetendheid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig.” — Ef. 2:3, OB; 1 Petr. 1:14-16.
16 Uw collega’s en relaties moeten door uw veranderde gedrag dus kunnen merken dat u thans een ware evangeliebedienaar van Jehovah bent. Af en toe zal men u vragen deze verandering in uw leefgewoonten te verklaren of het onlangs door u gevonden geloof en de bijbel waarop het is gebaseerd, te verdedigen. Wees altijd gereed en bereidwillig dit te doen, terwijl u de waarheid — wanneer de tijd hier gunstig voor is — vrijmoedig en onbevreesd, maar toch zachtaardig en met de tact die Christus aan de dag legde, spreekt, zonder hierbij ooit een verwaande houding te tonen of uit de hoogte of sarcastisch te zijn. Wees „te allen tijde bereid, om verantwoording te doen aan ieder, die u rekenschap vraagt omtrent de hoop die in u is. Doch doet het met zachtmoedigheid en eerbied”. — 1 Petr. 3:15, OB.
17. Hoe onderscheiden mensen zich nog meer als leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij?
17 Vermijd in uw wereldse werkzaamheden zoveel mogelijk alle situaties waarin u door te schipperen kunt geraken, zoals partijen ter gelegenheid van het kerstfeest, door uw bedrijf georganiseerde bijeenkomsten en uitstapjes van verenigingen, welke vaak berucht zijn wegens een losse moraal. Neem niet deel aan de gok- en drinkwedstrijden van collega’s of zakenrelaties. U dient niet door immoraliteit en losbandige gedragingen verontreinigd te worden. U moet rein zijn in uw spraak en een reine tong hebben, vrij van ordinaire vloeken en onzedelijke, godslasterlijke taal. „Geen liederlijk woord kome uit uw mond” (Ef. 4:29). U moet rein zijn van de smetten en de stank van het tabaksonkruid. U moet vrij zijn van slavernij aan verdovende middelen en middelen waaraan men verslaafd kan raken. Wanneer u tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij behoort, moet u zich absoluut in alle opzichten door uw reine levenswijze onderscheiden.
18. Hoe kan men, wanneer men wegens een rechtschapen gedrag wordt bespot en vervolgd, een goed geweten voor God bezitten en ook behouden?
18 De wereldse mensen met wie u omgaat, bespotten en beschimpen u wellicht omdat u zulk een rechtschapen en godvruchtige handelwijze aan de dag legt, maar wordt er in de Schrift niet gezegd dat zij dit juist zouden doen? Het is daarom helemaal niet vreemd wanneer dit inderdaad gebeurt. „Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van den wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij. Daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in dienzelfden poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen” (1 Petr. 4:3-5). Volg daarom de goede raad van Paulus op: „Worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk” (1 Kor. 4:12, 13). Geef nooit toe aan een gevoel van woede; raak nooit in een scheldpartij verwikkeld. „Vergeldt niemand kwaad met kwaad; . . . Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor den toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here” (Rom. 12:17-19). Door zo te handelen, zult u als een van Gods rechtschapen getuigen een goed geweten voor Hem hebben. „Hebt een goed geweten, opdat degenen, die kwaad van u spreken als van misdadigers, beschaamd worden, omdat zij uwen goeden wandel in Christus gesmaad hebben. Want het is beter, als het Gods wil is, dat gij om goeddoen lijdt, dan om kwaaddoen.” — 1 Petr. 3:16, 17, Lu.
19. (a) Moeten alleen de volwassenen onder Jehovah’s getuigen op hun gedrag letten, en waarom? (b) Hoe worden de schoolstelsels door Satan gebruikt om de geest van jonge mensen te verderven?
19 Welnu, kinderen en teen-agers, wanneer jullie ouders getuigen van Jehovah zijn, moeten ook jullie op jullie gedrag letten, want er wordt ook op jullie gelet! Anderen letten niet alleen op jullie wanneer jullie in de buurt van jullie huis en bij de Koninkrijkszaal zijn, maar vooral wanneer jullie op school zijn. Het hangt van júllie gedrag af of onderwijzers en anderen jullie God Jehovah zullen zegenen of vervloeken. Jullie moeten bij jullie studie daarom een respectvolle houding aan de dag leggen en eerlijk en ijverig zijn. Jullie moeten in jullie kleding en gewoonten rein en netjes zijn. Vergeet nooit dat de openbare scholen een deel van deze goddeloze wereld zijn, en de god van deze goddeloze wereld, Satan de Duivel, gebruikt heel sluwe methoden om de geest van jonge mensen tot zijn verdorven denkwijze om te vormen. Hij bedient zich voor zijn goddeloze doeleinden van beeldenaanbidding, heldenaanbidding, wedijver en slechte omgang. Jullie moeten daarom even getrouw aan Jehovah zijn als de drie Hebreeën die in een gloeiend hete oven werden geworpen omdat zij weigerden een beeld van de staat te groeten en te aanbidden. — Dan. 3:8-30; 1 Joh. 5:21.
20. Op welke manieren kan de schoolgaande jeugd slechte omgang vermijden?
20 Nog iets waar jullie als jonge getuigen van Jehovah voor moeten waken, is misdadigheid; anders zullen jullie Armageddon nooit overleven, want op de paradijsachtige aarde zal geen plaats zijn voor jeugdige misdadigers. Vermijdt het in het belang van jullie bescherming derhalve verstrikt te geraken in schoolbenden, schoolfuifjes, het beoefenen van sport na schooltijd, culturele krachtsinspanningen of de verschillende activiteiten die door studentenclubs worden georganiseerd. Nuttige gewoonten móeten door zulk een slechte omgang wel worden verdorven (1 Kor. 15:33). Er is slechts één zekere manier waardoor jullie kunnen verhinderen in de duisternis waarin de schoolstelsels zijn gehuld, verloren te geraken, en dat is door ’jullie licht te laten schijnen’. Wanneer jullie met jullie leraars en schoolkameraden over de waarheid spreken, zullen jullie vele goede metgezellen hebben met wie jullie kunnen omgaan. — Matth. 5:16.
21. Waarom is het op het ogenblik voor alle getuigen van Jehovah en hun metgezellen zo belangrijk nauwlettend op hun gedrag toe te zien?
21 Het is voor de leden van Jehovah’s volk overal ter wereld nog nooit zo belangrijk geweest als thans om op hun persoonlijke gedrag toe te zien. Thuis, in de gemeente, in de woonplaats, voor regeerders en geregeerden, binnen en buiten gevangenismuren en ijzeren gordijnen, moeten de Getuigen een harde strijd voeren voor het geloof en zich overeenkomstig Jehovah’s rechtvaardige beginselen van waarheid en gerechtigheid gedragen. Wij staan op de drempel van Armageddon, waarin Jehovah deze satanische oude wereld en iedereen die zich overeenkomstig haar goddeloze maatstaven gedraagt, zal vernietigen. De apostel Petrus laat de waarschuwing horen: „Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort gij dan te zijn in heiligen wandel en godsvrucht, vol verwachting u spoedende naar de komst van den dag Gods, ter wille waarvan de hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten. Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:11-13). O ja! Een nieuwe wereld van rechtvaardigheid kan zeer binnenkort haar intrede doen! Een wereld waarin alleen degenen die een goed en rechtvaardig gedrag aan de dag leggen, zullen leven. Want „buiten zijn de honden, zij die spiritisme beoefenen, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en een ieder die van een leugen houdt en met een leugen te werk gaat” (Openb. 22:15, NW). Vergewis u er derhalve van dat u op een wijze wandelt die Jehovah’s nieuwe wereld waardig is. „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft u ervan vergewissen wat gij zijt.” Blijf op uzelf letten, „want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen”. — 2 Kor. 13:5, NW; 1 Petr. 3:12.
„Oefen u in de godsvrucht. Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst. Wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde in geloof en in reinheid. Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” — 1 Timotheüs 4:7, 8, 12, 16.