Wanneer er raakvlakken met de wetenschap zijn, is de bijbel wetenschappelijk
„In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Gen. 1:1. Het boek „God en de astronomen” zei op bladzijde 14: „Nu zien wij hoe het astronomische bewijsmateriaal leidt tot een bijbelse kijk op de oorsprong van de wereld.”
„Hij . . . hangt de aarde op aan niets.” — Job 26:7. Volgens de Egyptenaren werd ze door pilaren gedragen; volgens de Grieken door Atlas; volgens anderen door een olifant die op een in een kosmische zee zwemmende schildpad stond. Maar het boek Job, 15de eeuw v.G.T., was wetenschappelijk juist.
In de 8ste eeuw v.G.T. schreef Jesaja dat Jehovah „woont boven het rond der aarde”. Het Hebreeuwse „choeg”, vertaald met „rond”, kan volgens Davidsons „Concordance” en Wilsons „Old Testament Word Studies” ook „bol” betekenen. Daarom luidt Moffatts vertaling van Jesaja 40:22: „Hij zetelt boven de ronde aarde.”
De bijbel zegt: „De ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere.” Geleerden weten nu dat er blauwe sterren zijn, en gele, en witte dwergen en dat er nog veel meer verschillen bestaan. — 1 Kor. 15:41.
Eeuwen voordat biologen de vogeltrek ontdekten, schreef Jeremia (7de eeuw v.G.T.): „De ooievaar weet zijn tijd, de tortel, de zwaluw en de reiger hebben een vaste tijd voor hun trek.” — Jer. 8:7, „Willibrordvertaling”.
Zo’n duizend jaar voor Christus schreef Salomo in figuurlijke taal over de bloedsomloop (Pred. 12:6). Pas met de onderzoekingen van Dr. Harvey in de 17de eeuw G.T. kreeg de medische wetenschap hiervan een juist begrip.
De Mozaïsche wet (16de eeuw v.G.T.) weerspiegelde duizenden jaren vóór Pasteur kennis van het bestaan van ziektekiemen. Die wet bevatte verordeningen die bescherming boden tegen besmetting. — Lev. hfdst. 13, 14.
Het scheppingsverslag in Genesis is biologisch nauwkeurig — het fossielenverslag en de moderne genetica getuigen hiervan — als het zegt dat elke „familie”-soort „naar zijn soort” zou voortbrengen. — Gen. 1:12, 21, 25.
„Ga tot de mier, gij luiaard; . . . ze heeft in de oogst haar voedselvoorraden verzameld” (Spr. 6:6-8). Critici spotten dat geen enkele mier dit deed, maar in 1871 ontdekte een Britse bioloog mieren die er graanschuren op na hielden, oogstmieren genaamd. De bijbel sprak al honderden jaren voor Christus over hen.
De genetische blauwdruk in de bevruchte menselijke eicel bevat alle informatie die nodig is om elk lichaamsdeel te vormen, nog voordat er ook maar iets van hun aanwezigheid te bespeuren valt. Vergelijk Psalm 139:16 hier eens mee: „Uw [Jehovah’s] ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven, met betrekking tot de dagen dat ze werden gevormd en nog niet één onder ze er was.”