-
De vrede die op de oorlog uit de hemel volgtDe Wachttoren 1955 | 1 oktober
-
-
het licht van Jehovah’s Woord en dit licht te onderscheiden, moeten de mensen achter de sluier die Satan voor hun ogen heeft gebonden, vandaan komen. — 1 Kor. 1:18, 21; 3:19; Joh. 17:3, NW.
19. Waar alleen kunnen wij aan Satans verblindende sluier ontkomen?
19 En waarheen kunnen zij gaan ten einde van deze verblindende sluier bevrijd te worden? Er is slechts één plaats waar deze sluier is vernietigd: „En Hij zal op dezen berg den sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn” (Jes. 25:7, NBG). Op de berg van Jehovah, het Koninkrijksgebied onder Christus, bestaat de sluier van Satan niet, en tot mannen, vrouwen en kinderen uit alle natiën wordt gezegd dat zij thans naar deze berg moeten vluchten en er bescherming moeten zoeken, en honderdduizenden hebben dit reeds gedaan, terwijl vele duizenden meer bezig zijn te vluchten en weer duizenden anderen alsnog zullen ontwaken en vluchten, en zij zullen allen gezamenlijk de oorlog uit de hemel overleven ten einde zich voor eeuwig te verheugen in de vrede welke deze oorlog tot de aarde brengt.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1955 | 1 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Ik begrijp dat het Koninkrijk onzichtbaar is en bestaat uit Christus en 144.000 lichaamsleden, en toch wordt de uitdrukking soms gebezigd om te verwijzen naar het aardse, zichtbare gedeelte der nieuwe wereld. Waarom is dit zo? — O.S., Verenigde Staten.
Het regerende Koninkrijkslichaam, dat is samengesteld uit Christus en de 144.000, is een onzichtbaar, hemels koninkrijk, en met dit koninkrijk in gedachten wordt er in 1 Korinthe 15:50 (NW) gezegd: ’Vlees en bloed kunnen Gods koninkrijk niet beërven.’ En Jezus zeide: „Indien iemand niet uit water en geest wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet ingaan” (Joh. 3:5, NW). De bewoners der aarde in Jehovah’s nieuwe wereld gaan derhalve niet het hemelse koninkrijk binnen of beërven dit koninkrijk niet noch worden zij er een deel van. Toch beërven zij een koninkrijk, want Jezus zeide betreffende deze aardse klasse schapen: „Beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid” (Matth. 25:34, NW). Over Christus wordt gesproken als „het Lam, dat sedert de grondlegging der wereld werd geslacht,” waarmee de nieuwe wereld werd bedoeld, bestaande uit een zichtbaar en een onzichtbaar gedeelte, of een aards en een hemels gedeelte, en voor welke wereld hij het fundament is geworden toen hij stierf, zijn bloed uitstortte en later de verdienste van zijn vergoten bloed voor het aangezicht van Jehovah in de hemel aanbood. Toen Jehovah de aarde schiep, lag het in zijn bedoeling dat ze bewoond zou worden en hij plaatste Adam en Eva op aarde opdat zij de aarde zouden bevolken, en de getrouwe mensen die vóór Christus leefden, hield hij de hoop op aards leven voor ogen; dus lang voordat Christus door middel van zijn slachtoffer het fundament voor de nieuwe wereld legde, lag het in Gods voornemen een aardse klasse te hebben en was zulk een klasse gepredestineerd. Ook degenen die met Christus in het hemelse koninkrijk zullen regeren, werden als klasse gepredestineerd of tevoren verordineerd „vóór de grondlegging der wereld.” — Openb. 13:8; Ef. 1:4, NW.
De basis waarop deze nieuwe wereld wordt gegrond, is Christus en zijn bloed; het aanbieden van dit bloed is dus de fundamentele voorbereiding die noodzakelijk is voor de grondlegging van de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Daarom nodigde Jezus de aardse klasse schapen er toe uit ’het koninkrijk te beërven dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.’ Dit koninkrijk is het aardse gebied van het regerende hemelse koninkrijk. De uitdrukking „Koninkrijk” kan naar de koning verwijzen, zoals in Lukas 17:21 (NW): „Het koninkrijk Gods is in uw midden.” Vaak verwijst ze naar het regerende lichaam, Christus en zijn medeërfgenamen, die onzichtbaar van de hemel uit regeren. Doch dit koninkrijk regeert over de aarde. De aarde is een deel van zijn domein of gebied, en over de onderdanen of het gebied van het koninkrijk wordt gesproken als een deel van het koninkrijk. In Daniël 2:34, 35, 44 wordt over Gods koninkrijk onder Christus gesproken als een steen die Satans organisatie treft en vernietigt, en dat deze steen tot een grote berg wordt, die de gehele aarde vervult. Hiermede wordt bedoeld dat zijn koninkrijk de aarde zal omvatten als een deel van zijn gebied, en vandaar dat er over het aardse deel van de nieuwe wereld kan worden gesproken als een koninkrijk. Het gebied van dit Koninkrijk en de bewoners er van vallen onder het Koninkrijk en zijn er aan onderdanig, en in deze zin zijn zij er een deel van. Dit wil niet zeggen dat er zogenaamd „twee phasen van het Koninkrijk” zijn, een aardse phase en een hemelse phase, maar het betekent dat de aarde het gebied van het Koninkrijk is en dat haar bewoners dientengevolge het Koninkrijk (en niet Satans organisatie) beërven doordat dit hun aan het bewind zijnde regering is. Dit koninkrijk is tevoren verordineerd en voorbereid voor de aardse schapen.
● Waarom wordt Jezus in de Griekse Geschriften de „Zoon des mensen” genoemd, wanneer hij eigenlijk de „Zoon van God” is? — W.H., Verenigde Staten.
In de Griekse geschriften wordt naar Jezus verwezen als de „Zoon des mensen” omdat die zegswijze in de Hebreeuwse Geschriften, in Daniël 7:13, 14, wordt gebezigd met betrekking tot de Messias: „Ik [zag] in de nachtgezichten, en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als een mensen zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. En Hem werd gegeven heerschappij, en eer, en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.”
Toen Jezus voor het Sanhedrin of de Joodse Hoge Raad stond, ter berechting van zijn leven, werd hij door de hogepriester aldus toegesproken: „Ik stel u onder ede bij de levende God ons te zeggen of gij de Christus, de Zoon van God, zijt!” Jezus antwoordde: „Dat te zeggen, heb ik aan u overgelaten. Doch ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand der macht en komende op de wolken des hemels.” Hierop scheurde de hogepriester zijn klederen en riep uit: „Hij heeft gelasterd! Waartoe hebben wij verder getuigen nodig?” (Matth. 26:63-65, NW). Aldaar bracht Jezus de profetie van Daniël op zichzelf van toepassing en dit stond gelijk met te zeggen dat hij de Messias was, de Zoon des mensen, die ter bestemder tijd het koninkrijk van Jehovah zou ontvangen en met de macht er van zou komen. Dit Messiaanse teken wensten de joden te zien, maar Jezus zeide tot hen dat hun boze en overspelige geslacht alleen het teken van Jona de profeet gegeven zou worden, dat evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de vis was, de Zoon des mensen drie dagen in het graf zou zijn. De tijd voor het Messiaanse teken dat door
-