De noodzaak van onbrandbare materialen
1. Wanneer werd de christelijke gemeente gesticht, en op welk fundament, en hoe bleek dit uit Petrus’ verklarende toespraak?
HET enige fundament dat voor „Gods gebouw” wordt toegestaan, is zijn Zoon Jezus Christus. De ware christelijke gemeente, niet de christenheid, werd negentien eeuwen geleden, op de dag van het pinksterfeest, op 6 Sivan van het jaar 33 G.T., te Jeruzalem op dat fundament opgericht. De apostel Petrus, die dienst deed als ’Gods medewerker’, maakte moedig Gods fundament voor Gods gebouw bekend en besloot zijn verklarende toespraak tot de daar bijeengekomen joden met de woorden: „Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt.”
2. Op welk fundament vestigde de raad die Petrus aan de door hun geweten gekwelde joden gaf, de aandacht, en waar staan de leden van Gods gebouw in de ruimtevaarteeuw?
2 Toen de door hun geweten gekwelde joden vervolgens vroegen wat zij in overeenstemming met Gods voorziening moesten doen, hield Petrus nog steeds vast aan Gods ene fundament door hun de raad te geven: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gave, de heilige geest, ontvangen” (Hand. 2:1-38). Dat aldaar gelegde fundament heeft de woedende stormen van de eeuwen doorstaan. Thans, in deze materialistische, modernistische, de wetenschap verheerlijkende, nucleaire ruimtevaarteeuw, staan de leden van Gods gebouw onwrikbaar op datzelfde onvergankelijke fundament.
3, 4. (a) Welk offer moeten wij aanvaarden als basis voor onze redding, en waarom? (b) Is het, wat het bouwen betreft, voldoende slechts op hem als het loskoopoffer te bouwen, en wat bleek uit Petrus’ toespraak met Pinksteren?
3 Op Jezus Christus als het Fundament bouwen, betekent meer dan op hem te bouwen als het loskoopoffer voor onze zonden. Het is waar dat zijn menselijke slachtoffer de basis heeft gelegd voor onze redding tot eeuwig leven. Wij dienen de volgende, door Jezus geuite woorden in hun strikte betekenis te aanvaarden: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Wij dienen de woorden van de apostel Paulus in hun nauwkeurige betekenis te aanvaarden, toen hij zei: „Onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen. Want er is één God en één middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Tim. 2:3-6). Maar wij dienen hem als meer dan onze Loskoper te aanvaarden.
4 Wij moeten geloof en hoop in hem stellen als de uit de doden opgewekte Jezus Christus, die tot heerlijkheid in de hemelen is verhoogd. Aldus predikte Petrus hem op de dag van het pinksterfeest tot de joden. Hij sprak over hem als de uit de doden opgewekte Jezus, die door God tot diens eigen rechterhand was verhoogd en was aangesteld om de Koning-Priester te zijn die door Melchizédek uit de oudheid, die koning van Salem en priester van de Allerhoogste God was, werd voorschaduwd.
5. Hoe dient, gezien de wijze waarop Petrus Psalm 110:1 toepaste, Psalm 110:4 te worden toegepast, en in welke officiële positie moeten wij Jezus derhalve aanvaarden?
5 Jezus steeg dus naar de hemel op, als een vervulling van Psalm 110:1, welke psalm door koning David werd geschreven. Vandaar dat Petrus, nadat hij over Jezus’ verhoging tot de rechterhand van God heeft verteld, naar Psalm 110:1 (NW) verwijst en zegt: „David immers is niet naar de hemel opgestegen, maar hij zegt zelf: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”’” Daarom wordt vers vier van Psalm 110 (NW) tot de verhoogde Heer Jezus Christus aan Gods rechterhand in de hemel gericht; wij lezen daar de volgende woorden: „Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek!’” Dit feit wordt later, en wel in de geïnspireerde geschriften die aan de tot het christendom bekeerde Hebreeën waren gericht, herhaaldelijk bevestigd (Hand. 2:32-35; Hebr. 1:1-4, 13; 5:5-10; 6:19 tot 7:22; 10:12, 13). Als christenen moeten wij Jezus in die officiële positie aanvaarden.
6. (a) Hoe zijn tegen deze tijd de omstandigheden met betrekking tot God en zijn Christus, sinds de beschrijving die Petrus er in zijn toespraak van gaf, veranderd? (b) Hoe hebben de heidense naties Christus behandeld, maar hoe moeten wij hem nu aanvaarden?
6 Sinds de apostel Petrus zijn pinkstertoespraak hield, zijn de omstandigheden met betrekking tot God en zijn Christus echter totaal veranderd. Precies tien dagen vóór Petrus’ toespraak was Jezus naar de hemel opgestegen om aan Gods rechterhand te gaan zitten, en er waren pas 638 jaren van de tijden der heidenen, die 2520 jaren zouden duren, verstreken. Maar nu zijn die tijden der heidenen geëindigd. Het einde ervan viel in de herfst van 1914. Jezus’ wachttijd aan Gods rechterhand is geëindigd. Op dat tijdstip bracht God hem voort als zijn op de troon geplaatste, gekroonde Koning, toegerust met de volledige autoriteit om te midden van zijn vijanden te gaan regeren. God zond toen de staf van zijn op de troon geplaatste Koning Jezus Christus vanuit het hemelse Sion uit, met het bevel om te midden van zijn vijanden tot onderwerping over te gaan. Sinds die tijd heeft hij geregeerd en hij regeert nog steeds. Hij werd door de mensen, door de heidense naties die de voorkeur hebben gegeven aan hun Volkenbond en zijn opvolger, de Verenigde Naties, verworpen; maar wij moeten hem thans als Gods regerende Koning aanvaarden! Indien wij geloof in hem stellen als de „kostbare hoek van een vast fundament” die in het hemelse Sion is gelegd, zullen wij nooit in paniek geraken over de wereldtoestanden of teleurgesteld worden. — Jes. 28:16, NW; 1 Petr. 2:6-8.
7. Hoe heeft de christenheid Christus slechts naar de vorm als loskoopoffer erkend, maar hoe behandelt ze hem in zijn huidige positie?
7 De christenheid, met haar honderden miljoenen katholieke, orthodoxe en protestantse lidmaten, heeft naar het schijnt veel gewicht gehecht aan de geofferde Christus. Ze stelt overal crucifixen tentoon, die Christus genageld aan een kruis laten zien. Ze heeft op de spits van haar kerktorens kruisen aangebracht als een afbeelding van het werktuig waaraan Christus ter dood werd gebracht. Ze draagt dagelijks haar religieuze missen op, ze viert haar jaarlijkse Goede Vrijdag, en haar wekelijkse of maandelijkse Avondmaal des Heren. Ze schenkt hem formeel respect als loskoopoffer, maar ze struikelt over hem als regerende Koning aan Gods rechterhand. De christenheid vereert met meer dan de helft van haar aanhangers de heerser van Vaticaanstad als de regerende „Plaatsbekleder van Christus”. Terzelfder tijd verwerpt de christenheid in haar geheel (met 961.112.000 leden) de regerende hemelse Christus en verkiest ze geen koning te hebben dan caesar, de politieke elementen van deze aarde met hun Verenigde Naties, terwijl Vaticaanstad deze organisatie zelfs voorstaat.
8. Hoe tracht men tegenwoordig de waarde van Jezus Christus te verminderen, en uit welke onverwachte hoek komt deze aanval op hem?
8 Thans, in deze tijd van modernistisch denken, tracht men Jezus Christus zelfs van zijn status als de Zoon van God en van zijn waarde als het loskoopoffer voor redding van de mensheid te beroven. Deze nieuwe aanval op Jezus Christus komt uit een onverwachte hoek, van geordineerde protestantse geestelijken die aan de faculteiten van theologische seminaries en religieuze afdelingen verbonden zijn en nochtans trachten een „theologie zonder God” en een religieuze filosofie met als grondgedachte „God is dood” in te voeren. Een artikel dat in de 1966 Edition Britannica Book for the Year werd gepubliceerd, zegt op bladzijde 671:
9. Hoe is deze verwerping van het traditionele geloof in God van een schijnbaar „diepere loyaliteit ten opzichte van de figuur Christus” vergezeld gegaan, zodat het wát betekent een christen te zijn?
9 „Wat suggereren de voorstanders van deze radicale theologie als een vervanging voor de idee van God, en waarom maken zij nog aanspraak (of zouden zij nog aanspraak maken) op de naam ’theoloog’? Het mag paradoxaal schijnen, maar de verwerping van het traditionele godsgeloof is vergezeld gegaan van een diepere loyaliteit ten opzichte van de figuur Jezus. Hij is, om het met een van de uitdrukkingen van [de Duitse predikant] Bonhoeffer te zeggen, ’de mens voor anderen’, die, door zijn volledige overgave aan het welzijn van zijn medemensen, zelfs tot in de dood, voor hen — en voor ons thans — een leven van moed en hoop mogelijk heeft gemaakt. Een christen te zijn, betekent niet de geloofsbelijdenis op te zeggen of deel te nemen aan het ritueel van de Kerk, maar betekent ook een mens te zijn voor anderen en zijn leven aan hun dienst te wijden, waardoor men de vrijheid van de echte menslievendheid, zoals die in het leven en de dood van Jezus Christus werd geopenbaard, zowel kan vinden als ten toon kan spreiden.”
10. Is dat de Christus die Paulus in zijn dagen als fundament legde, en welke uiteenzetting gaf Paulus dan ook in Kolossenzen 2:2-10 over Christus?
10 Een dergelijke louter menslievende Christus, zonder God, is niet degene die de apostel Paulus in zijn tijd als fundament legde. De vraag wie en wat Jezus Christus is, vormt voor eerlijke bijbelonderzoekers in deze tijd geen mysterie. Wie de Christus zou zijn, was lange tijd een ’heilig geheim van God’, maar de apostel Paulus zegt vervolgens met betrekking tot de geopenbaarde Christus: „Zorgvuldig verborgen in hem zijn alle schatten van wijsheid en van kennis. Dit zeg ik opdat niemand u met overredende argumenten misleide. . . . Gaat er daarom, omdat gij Christus Jezus, de Heer, hebt aanvaard, mee voort in eendracht met hem te wandelen, geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof, zoals u werd geleerd, overvloeiende van geloof en dankzegging. Past op: misschien zal iemand u als zijn prooi wegdragen door middel van de filosofie en door ijdel bedrog overeenkomstig de overlevering van mensen, overeenkomstig de elementaire dingen van de wereld en niet overeenkomstig Christus, want in hem woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheden lichamelijk. En derhalve bezit gij een volheid door bemiddeling van hem, die het hoofd van alle regering en autoriteit is.” — Kol. 2:2-10.
11. Door welke christenen wordt deze bijbelse Christus thans erkend, en waarvan kan iemand die met hen een studie uit de bijbel volgt, zeker zijn?
11 Dit is de bijbelse Christus die de hedendaagse getuigen van Jehovah erkennen als het Fundament waarin Jehovah God heeft voorzien. Dit is het enige Fundament waarop Jehovah’s getuigen als „Gods medewerkers” kunnen bouwen en dit ook werkelijk doen. Iedereen die thans God zoekt en in contact komt met Jehovah’s getuigen en samen met hen de bijbel gaat bestuderen, kan van één ding volmaakt zeker zijn: dat hij niet van Christus afgebracht zal worden tot de religieuze filosofieën van de christenheid, maar dat hij op getrouwe wijze geestelijk opgebouwd zal worden op het enige bijbelse fundament dat er is, namelijk Jezus Christus, de Zoon van Jehovah God.
HOE BOUWEN WIJ?
12. Welke waarschuwing voor brand geeft Paulus ons in 1 Korinthiërs 3:12, 13, hoewel wij ons op het juiste Fundament bevinden?
12 Wij zijn er nu absoluut zeker van dat wij ons op het juiste fundament bevinden. Hoe moeten wij evenwel op dit Fundament worden opgebouwd? De apostel Paulus laat in dit opzicht een waarschuwend geluid horen, door tot „Gods medewerkers” te zeggen: „Bouwt iemand nu op het fundament goud, zilver, kostbare stenen, houtsoorten, hooi, stoppels, een ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het te zien geven, omdat het geopenbaard zal worden door middel van vuur, en het vuur zelf zal uitwijzen hoedanig een ieders werk is.” — 1 Kor. 3:12, 13.
13. Welke vragen rijzen er met betrekking tot hetgeen wordt opgebouwd, gezien het feit dat men erop moet toezien hoe men op het juiste Fundament bouwt?
13 Daarom zei Paulus eerder: „Een ieder blijve er echter op toezien hoe hij daarop bouwt” (1 Kor. 3:10). Maar wát bouwt een medewerker van God op het ene fundament, Jezus Christus? Een leerstellige constructie, een gebouw dat samengesteld is uit bijbelse leerstellingen? En kunnen sommige van deze leerstellingen worden vergeleken met goud, zilver, kostbare stenen, houtsoorten, hooi en stoppels, al naar gelang van hun religieuze waarde of betekenis? En bouwt een persoon deze leerstellige constructie in zich zelf op door zijn persoonlijke studie van de bijbel en doordat hij de bijbelse leer gaat begrijpen en er vervolgens geloof in oefent? En zal ons leerstellige gebouw door vuur worden beproefd op de duurzaamheid van de materialen ervan? Is het iemands persoonlijke zelfonderricht op het gebied van kennis, inzicht en geloof waarover de apostel Paulus spreekt?
14, 15. Hoe blijkt uit de taal die Paulus gebruikt, over welk bouwen hij spreekt, en hoe blijkt dit uit het verband?
14 Kijk nog eens! Lees Paulus’ woorden nog eens! Hij spreekt niet over het bouwen van een leerstellige constructie en het ontwikkelen van een goed uitgewerkte religieuze geloofsbelijdenis of reeks geloofsovertuigingen. Neen, hij spreekt over het bouwen van mensen. Hij zegt: „Gijlieden zijt . . . Gods gebouw” (1 Kor. 3:9). Dit gebouw werd voorschaduwd door de tempels die de joden te Jeruzalem bouwden voor de aanbidding van God. Logisch op deze gedachte doorgaand, zegt de apostel Paulus dan:
15 „Weet gij niet dat gijlieden Gods tempel zijt en dat de geest van God in u woont? Indien iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen; want de tempel van God is heilig, welke tempel gijlieden zijt.” — 1 Kor. 3:16, 17.
16. Waarvan is dit derhalve een tempel, waarop is hij gebouwd, en voor welk doel?
16 Deze tempel van levende personen, deze geestelijke tempel, wordt opgebouwd met Jezus Christus als het onontbeerlijke, voornaamste fundament. „Gij”, zegt Paulus in Efeziërs 2:20-22, „zijt opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is. In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, harmonisch samengevoegd, uit tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem wordt ook gij mede opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.”
17. Verrichten wij als „Gods medewerkers” scheppingswerk, of wat is dan wel de wijze waarop wij op het Fundament bouwen?
17 Als „Gods medewerkers” scheppen wij dus geen mensen die voordien niet hebben bestaan, maar wij maken bepaalde personen uit degenen die reeds als mensen bestaan. Wat voor soort van personen maken wij dan wel met Gods hulp uit mensen? Wij maken discipelen van Christus uit hen; wij maken christenen in de ware zin van het woord; wij bouwen in anderen een christelijke persoonlijkheid op. Dit dienen wij thans te doen indien wij op het kostbare Fundament dat Jehovah God in het hemelse Sion heeft gelegd, namelijk Jezus Christus, bouwen. Wij willen de ware christenen voortbrengen; anders zal ons werk in verband met het bouwen worden verwoest.
18. Hoe illustreerde Jezus, in zijn gelijkenis van de tarwe en het onkruid, de behoefte aan zorgzaamheid, en op welke manier zouden wij met de planter van het onkruid kunnen samenwerken?
18 In zijn gelijkenis van de tarwe en het onkruid beeldde Jezus af dat er vele namaakchristenen zouden zijn. Uiterlijk zou er bij het begin van de groei geen verschil te zien zijn tussen het echte en het namaakprodukt, zodat men het één gemakkelijk ten onrechte voor het ander zou kunnen houden. Daarom zei de eigenaar, toen de landarbeiders wilden uitrukken wat er in hun ogen uitzag als onkruid in een vroeg stadium van groei: „Neen, opdat gij niet soms bij het verzamelen van het onkruid tegelijk daarmee de tarwe uittrekt. Laat beide te zamen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bundels om het te verbranden, en gaat daarna de tarwe in mijn voorraadschuur bijeenbrengen” (Matth. 13:29, 30). Jezus legde uit: „Het voortreffelijke zaad, dat zijn de zonen van het koninkrijk; maar het onkruid zijn de zonen van de goddeloze” (Matth. 13:38). Dientengevolge moeten wij er, zoals Paulus waarschuwde, op letten hoe wij op het Fundament Jezus Christus bouwen. Indien wij namaakchristenen bouwen, symbolisch onkruid, dan werken wij samen met degene die het onkruid plant, Satan de Duivel.
19. Welke vraag rijst er met betrekking tot wat wij bouwen, en welke keuze van materialen kunnen wij doen ten einde de uitslag ervan te bepalen?
19 Zal het soort van christenen dat wij bouwen, de dag van vuur doorstaan? Of zal ons werk in rook opgaan? Dat hangt er geheel van af wat wij binnenin de christenen die wij maken, opbouwen. Wij moeten met materialen bouwen die tegen vuur bestand zijn, onbrandbare materialen als het ware. Bij ons bouwen kunnen wij materialen gebruiken die te vergelijken zijn met goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi of stoppels. Indien wij met materialen bouwen die overeenkomen met hout, hooi of stoppels, zouden wij normaal gesproken natuurlijk kunnen verwachten dat ons gebouw in het vuur vernietigd zal worden. Goud, zilver en kostbare stenen zijn onbrandbaar. Daarvan zou men verwachten dat ze de vuurproef doorstaan.
20. Door welke methoden heeft de christenheid zestien eeuwen lang belijdende christenen voortgebracht, en welke vraag rijst er nu?
20 Zestien eeuwen lang heeft de christenheid er aanspraak op gemaakt Christus als haar Fundament te hebben, en ze heeft miljarden belijdende christenen voortgebracht, van wie er thans nog ruim 961 miljoen over zijn. In vroegere eeuwen heeft ze hen er met het zwaard toe gedwongen zich bij haar religieuze organisatie aan te sluiten. Ze heeft hen als baby’s van een paar dagen oud door middel van de doop in haar kerkstelsel opgenomen. Ze heeft de religieuze filosofieën en gebruiken van heidenen aangenomen ten einde hun overgang tot het kerkstelsel te vergemakkelijken. Ze heeft haar religieuze kudde een deel van deze politieke, commerciële, sociale, militaristische wereld laten blijven terwijl ze hun tegelijkertijd een goed aanzien in het kerkstelsel heeft gegeven. Wat voor soort van christenen heeft ze voortgebracht?
21. Wanneer zal het volledige antwoord op die vraag worden verschaft, en wat zal er met de christenheid en haar kudde gebeuren?
21 Indien het antwoord niet reeds duidelijk is in het geval van afzonderlijke kerkgangers die deel uitmaken van de christenheid, zal het binnenkort duidelijk worden gemaakt op de naderbij komende vurige dag die onmiddellijk aan het Armageddon van de wereld voorafgaat. Dan zal de christenheid in haar geheel aan de kaak worden gesteld als niet-christelijk. Dan zal de christenheid worden blootgelegd als een deel, ja, als het overheersende deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse, Babylonische religie. Er zal worden onthuld dat ze alleen maar christenen in naam heeft gebouwd, waarbij ze brandbare methoden en middelen heeft gebruikt zoals hout, hooi en stoppels. Het hoogtepunt van de geestelijke oogsttijd zal komen en het symbolische onkruid zal volledig van de ware christenen worden gescheiden en zal verbrand worden, letterlijk vernietigd, zoals in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid wordt afgebeeld (Matth. 13:36-42). Dan zal geheel Babylon de Grote, met inbegrip van de onchristelijke christenheid, tot de eeuwige ondergang worden gebracht. — Openb. 18:1 tot 19:3.
GOUD, ZILVER EN KOSTBARE STENEN
22. Hoe hebben wij, indien wij met onbrandbare materialen bouwen, met goud, zilver en kostbare stenen gebouwd, en hoe toont Psalm 19 dit aan?
22 Nu dan, hebben wij discipelen van Christus gebouwd met symbolisch goud, zilver en kostbaar gesteente? Hierop kunnen wij een bevestigend antwoord geven indien wij deze bekeerlingen de wetten, geboden en beginselen van Gods geschreven Woord hebben ingescherpt en ingeprent. Wij kunnen zeggen dat wij dit hebben gedaan indien wij hun de zuivere, vredelievende „wijsheid van boven” hebben ingegeven (Jak. 3:17). In Psalm 19:7-11 (NW; vs. 8-12, NBG) lezen wij: „De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend. De vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend. De van Jehovah afkomstige bevelen zijn oprecht, het hart verheugend; het gebod van Jehovah is rein, de ogen stralend makend. De vrees voor Jehovah is zuiver, standhoudend voor eeuwig. De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken. Ze zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel gelouterd goud; en zoeter dan honing en de vloeiende honing der raten. Ook is uw knecht zelf erdoor gewaarschuwd; in het houden ervan ligt een rijke beloning.”
23. Hoe vergelijkt de apostel Petrus de hoedanigheid van geloof die in iemand moet worden gebouwd?
23 Verder schrijft de apostel Petrus met betrekking tot de hoedanigheid van geloof, overtuiging, vertrouwen op God en Christus: „Op het ogenblik [wordt gij] voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door verscheidene beproevingen . . . bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:6, 7.
24. Hoe gaf Jezus aan de gemeente te Laodicéa te kennen dat er geestelijk goud verworven moet worden?
24 Tot de gemeente te Laodicéa sprak de verheerlijkte Jezus Christus over goud en zei: „Gij [zijt] ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt . . . ik [raad] u aan door vuur gelouterd goud van mij te kopen, opdat gij rijk moogt worden.” — Openb. 3:14-18.
25. Hoe spreken de Spreuken over het goud, het zilver en de kostbare dingen die als onbrandbare materialen kunnen worden gebruikt?
25 Met betrekking tot de blijvende kostbaarheid van wijsheid, onderscheidingsvermogen, verstandigheid en denkvermogen, werd de wijze man uit de oudheid ertoe geïnspireerd het volgende te schrijven: „Indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des HEREN verstaan en de kennis Gods vinden. Want de HERE geeft wijsheid, uit zijn mond komen kennis en verstandigheid; Hij bewaart hulp voor de oprechten” (Spr. 2:4-7). „Welzalig de mens die wijsheid vindt, de mens die verstandigheid verkrijgt; want wat zij opbrengt, is beter dan de opbrengst van zilver, wat zij doet gewinnen, is beter dan goud. Zij is kostbaarder dan koralen, al wat gij kunt begeren, kan haar niet evenaren.” — Spr. 3:13-15.
26. Wat betekent dan het bouwen met onbrandbare materialen waar het de discipelen die wij maken betreft?
26 Ten einde ons ervan te verzekeren dat het bouwwerk bestendig zal zijn en opdat de goddelijke goedkeuring erop moge rusten, moeten wij met die dingen bouwen die in de geïnspireerde bijbel met goud, zilver, koralen en kostbare stenen worden vergeleken. Het betekent dat wij de personen die wij tot discipelen van Christus trachten te maken, moeten onderwijzen, opleiden en streng moeten onderrichten in de goddelijke hoedanigheden van hemelse wijsheid, geestelijk onderscheidingsvermogen, waardering voor rechtschapenheid, toewijding aan bijbelse beginselen, respect voor de wetten, geboden, bevelen, vermaningen en rechterlijke beslissingen van Jehovah God, geloof in zijn geschreven Woord, verknochtheid aan de theocratische organisatie van Gods volk, liefde voor Gods „schapen”, die aan de zorg van de Voortreffelijke Herder Jezus Christus zijn toevertrouwd, onverbrekelijke loyaliteit aan Gods Messiaanse koninkrijk en een onbevreesde bereidwilligheid om er getuigenis van af te leggen. Wij zijn „Gods medewerkers” en daarom dienen wij in de discipelen van Christus de nieuwe persoonlijkheid op te bouwen welke overeenkomt met die van Jezus Christus. In Efeziërs 4:20-24 wordt ons gezegd:
27. Wat heeft Efeziërs 4:20-24 over deze „nieuwe persoonlijkheid” te zeggen?
27 „Gij hebt de Christus zo niet leren kennen, mits gij hem althans hebt gehoord en door bemiddeling van hem werdt onderwezen, gelijk de waarheid in Jezus is, dat gij de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere levenswandel overeenkomt en die naar haar bedrieglijke begeerten wordt verdorven, dient weg te doen, maar dat gij nieuw gemaakt dient te worden in de kracht die uw denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid dient aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.”
28. Wat moeten wij met de oude persoonlijkheid doen, en welke daad moet hierop volgen?
28 Hiermee komen de instructies in Kolossenzen 3:9-12, 14 overeen: „Liegt niet tegen elkaar. Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, waar noch Griek, noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, vreemdeling, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus is alles en in allen. Bekleedt u dan, als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.”
29. Welke eigenschap zullen dergelijke materialen in de dag van de vurige beproeving blijken te bezitten, en welk soort van discipelen trachten wij in gehoorzaamheid aan Matthéüs 28:19, 20 te bouwen?
29 Bouwmaterialen zoals deze, die tot een integrerend deel van een christelijke persoonlijkheid worden gemaakt, zijn onbrandbaar. Ze zullen duurzaam blijken te zijn en bestand tegen het vuur van welke dag maar ook waarop de echtheid van iemands christelijkheid wordt onderzocht en beproefd. Dit is het soort van christen dat uit elke vurige periode nog als christen te voorschijn zal komen, terwijl iemand die het christendom alleen maar belijdt, tot as verbrand zou worden en als een namaaksel, een surrogaat, aan de kaak zou worden gesteld. Dit is de christen, de discipel van Christus, die wij trachten voort te brengen, in gehoorzaamheid aan Jezus’ gebod: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! Ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” — Matth. 28:19, 20.
30. (a) Welke vragen rijzen er met betrekking tot ons bouwen naarmate wij de dag der verwoesting van Babylon de Grote naderen? (b) Wat wensen wij dan niet te lijden, doch wat wensen wij te ontvangen?
30 Van welke aard is het bouwen dat wij doen? Van welke aard blijkt het thans te zijn, nu de ontmaskering van onwaarheden, het modernistische denken, de waanzinnigheid van het nationalisme en de minachting voor Gods wetten de echtheid en duurzaamheid van ieders christelijkheid op de proef stellen? Van welke aard zal ons bouwen blijken te zijn op de zo nabije dag waarop Jehovah God Babylon de Grote en met haar iedere namaakchristen zal vernietigen? Wij willen geen brandschade lijden en het gehele resultaat van onze christelijke bouwactiviteit zien verdwijnen. Wij geven er de voorkeur aan een beloning te ontvangen voor het juiste soort van werk, dat is verricht met duurzame, onbrandbare materialen, die tegen vuur bestand zijn. Zo lezen wij in 1 Korinthiërs 3:14, 15: „Indien iemands werk dat hij erop gebouwd heeft, blijft, zal hij een beloning ontvangen; indien iemands werk wordt verbrand, zal hij verlies lijden, maar hijzelf zal gered worden; doch indien dit zo is, zal het zijn als door vuur heen.”
„GERED . . . ALS DOOR VUUR HEEN”
31. Waarom schreef Paulus, als iemand die bouwt, zijn twee brieven aan de gemeente te Korinthe, en welke beloning wenste hij te ontvangen volgens zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen?
31 De apostel Paulus wilde geen enkele brandschade lijden. Daarom schreef hij, in het geval van de gemeente te Korinthe, zijn twee brieven aan de Korinthiërs. Hij zei tot hen dat het zijn wens was hen „als een eerbare maagd aan de Christus aan te bieden” (2 Kor. 11:2). Daarom schreef Paulus aan de vervolgde christenen in Thessaloníka en zei: „Gij zijt navolgers van ons en van de Heer geworden, aangezien gij het woord onder veel verdrukking met vreugde van heilige geest hebt aanvaard, zodat gij een voorbeeld zijt geworden voor alle gelovigen in Macedonië en Acháje. Want wat is onze hoop of vreugde of kroon van gejuich — ja, zijt gij het niet in werkelijkheid? — voor het aangezicht van onze Heer Jezus bij zijn tegenwoordigheid? Gij zijt stellig onze heerlijkheid en vreugde” (1 Thess. 1:6, 7; 2:19, 20). Wat een beloning voor Paulus om hen als het resultaat van zijn werk te kunnen aanbieden!
32, 33. (a) Wat valt er te zeggen over een bouwer die brandschade lijdt, met betrekking tot de vraag of hij zelf gered zal worden? (b) Wat zullen zijn broeders, „Gods medewerkers”, moeten doen om hem uit het vuur te rukken?
32 Zal een bouwer die met brandbare materialen op Christus als het Fundament heeft gebouwd, zelf door het vuur heen komen en ten slotte worden gered? Misschien niet! De kans bestaat dat hij zelf in het vuur wordt vernietigd! Indien hij evenwel tot eeuwig leven wordt gered, zal het zijn omdat hij door het vuur heen gekomen is dat het werk waarmee hij zelf aan anderen heeft gebouwd, heeft vernietigd. Om zulk een redding te verkrijgen na zelf zo’n armzalige bouwer te zijn gebleken, zal hij in zich zelf bouwmaterialen, christelijke hoedanigheden, moeten opbouwen die hem ten slotte tegen het vuur bestand zullen doen zijn. Hij zal door het liefdevolle, tijdige ingrijpen van zijn christelijke broeders uit het vernietigende vuur moeten worden gerukt.
33 Zoals een moderne vertaling van 1 Korinthiërs 3:15 (Mo) het geval onder woorden brengt: „Indien iemands werk wordt verbrand, zal hij een verliezer zijn — en ofschoon hij zelf gered zal worden, zal hij uit de vlámmen worden gerukt.” Indien hij op het ene ware Fundament, Jezus Christus, verkiest te blijven, zullen zijn broeders als „Gods medewerkers” opnieuw iets in hem moeten opbouwen, door in hem de onbrandbare christelijke hoedanigheden, die tegen vuur bestand zijn, op te bouwen. Daarom wordt ons in Judas 22, 23 gezegd:
34. Hoe spreekt Judas 22, 23 over een soortgelijke daad van redding?
34 „Gaat ook voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfelen; redt hen door hen uit het vuur te rukken. Maar blijft jegens anderen barmhartigheid tonen, dit doende met vrees, terwijl gij zelfs het onderkleed, dat door het vlees bezoedeld is, haat.”
35. (a) Het volgen van welke weg is te gevaarlijk om op te vertrouwen als men redding wil verwerven? (b) Kan ook maar iemand aan de vuurproef ontkomen, en hoe verlangen zij die het christendom waarlijk liefhebben ernaar, door het vuur heen te komen?
35 Niemand van ons die belijdt een christen te zijn, kan aan het vuur van de beslissende beproeving ontkomen. Iedereen die het ware christendom liefheeft, zal met beproefde christelijke hoedanigheden door dat vuur heen willen komen tot heerlijkheid van God, de Grote Bouwer, wiens medewerkers wij zijn. Men volgt een te gevaarlijke weg wanneer men er zorgeloos op vertrouwt aan eeuwige vernietiging te ontkomen door ten slotte maar nauwelijks gered te worden met enkel het verlies van het resultaat van zijn eigen activiteit. Welke persoon die een leven in Gods dienst werkelijk liefheeft, zal van vernietiging gered willen worden door uit het vuur gerukt te worden? Oprechte, verstandige medewerkers van God willen geen armzalige bouwers blijken te zijn en brandschade lijden. Zij waarderen de vreugdevolle beloning die God voor al zijn getrouwe medewerkers in het vooruitzicht stelt. Daar verlangen zij naar en daar werken zij voor!
36. Welke bouwwerkzaamheden dienen wij, gezien het persoonlijke voordeel, te waarderen, en welke stappen dienen wij in die richting te ondernemen, op welke wijze en met welk resultaat?
36 Laten wij daarom al de christelijke bouwwerkzaamheden die Gods opbouwende theocratische organisatie aan een ieder van ons verricht, waarderen. Laten wij terzelfder tijd het door God goedgekeurde werk verrichten in samenwerking met die organisatie, terwijl wij ermee voortgaan op het ene juiste fundament, Jezus Christus, te bouwen, en wel met onbrandbare materialen, die tegen vuur bestand zijn, geestelijk goud, geestelijk zilver en geestelijke kostbare stenen. Dit zal leiden tot ons eigen eeuwige leven en dat van anderen aan wie wij bouwen.