Versterk uzelf voor toekomstige activiteit
„Weest, nu gij dit vooruit weet, op uw hoede dat gij u niet . . . laat meeslepen.” — 2 Petr. 3:17, NW.
1. Welke verschillende opvattingen zijn er over het bijeenkomen voor de aanbidding van God?
DE MEESTE mensen die deze woorden lezen, wonen in een land waar het heel normaal wordt geacht voor de aanbidding van God bijeen te komen. Dit is zelfs in zulk een sterke mate het geval dat men het vaak iets vanzelfsprekends vindt en erg lichtvaardig over deze christelijke verantwoordelijkheid denkt. De meeste mensen zullen echter grif toegeven dat zij de geestelijke gezindheid die zij bezitten, te danken hebben aan hun omgang met anderen van hun eigen geloof. Stelt u zich nu echter eens voor dat u plotseling van elke omgang met de gemeente zou zijn afgesneden. Stelt u zich voor dat het bij de wet verboden zou zijn zonder een speciale politievergunning met meer dan twee of drie personen bijeen te komen en dat alle grote vergaderingen die ten doel hebben God te aanbidden, verboden zouden zijn. Ja, stelt u zich eens voor dat u het recht werd ontzegd over God te spreken of tegenover iemand anders uiting te geven aan uw geloof in God en zijn beloften aan de mensheid. Wat zou u dan doen?
2. Welke toestanden zouden iemands geloof kunnen verzwakken en welke vragen dienen wij ernstig te overdenken?
2 Veronderstel dat ware christenen onder dergelijke omstandigheden alleen in het geheim, met twee of drie personen tegelijk, zouden kunnen bijeenkomen en dat zij elkaar alleen bij een bepaald nummer zouden kennen, zodat wanneer een van hen door de geheime politie gearresteerd zou worden, hij er niet door een list of door martelingen toe gebracht zou kunnen worden zijn broeders te verraden. Veronderstel dat van tijd tot tijd enkelen van degenen die op deze wijze bijeenkomen, zouden worden gearresteerd en in de gevangenis of een concentratiekamp zouden worden geworpen. Veronderstel ook eens dat er geruchten de ronde zouden gaan doen dat een van de broeders die wat het geloof betreft een belangrijke positie had bekleed, zich door de geheime politie had laten omkopen en nu als aanbrenger werd gebruikt. Veronderstel dan dat u deze broeder op zekere dag in gezelschap van agenten van de geheime politie op straat zou zien lopen, maar dan zonder handboeien om, terwijl de agenten hem als een van hen behandelen. Wat zou u dan doen? Zou u aan uw geloof vasthouden? Hoelang zou u ermee doorgaan tot anderen over uw hoop te spreken wanneer zich hiertoe gelegenheden zouden voordoen? Hoelang zou u al het mogelijke doen om gelegenheden te scheppen ten einde Gods naam te verhogen en uw naasten te helpen de geestelijke ketenen die hun door een godloze regering zijn omgedaan, af te schudden? Wat zou u onder deze verschillende omstandigheden doen?
3. Waaraan heeft men Jehovah’s getuigen, in een poging hun geloof te verwoesten, onderworpen, en welke bescherming kunnen wij door Gods geest ontvangen?
3 De hier genoemde toestanden zijn niet slechts op veronderstellingen gebaseerd of aan de verbeelding ontsproten. Deze dingen zijn Jehovah’s getuigen werkelijk overkomen en in vele landen moeten zij ze thans nog steeds verduren. Vele getrouwe dienstknechten van God zijn door de nazi’s en de fascisten aan martelingen onderworpen die ten doel hadden hun rechtschapenheid te verbreken. Bovendien hebben velen van deze zelfde christenen thans te lijden onder de kwaadaardige aanval die er van communistische zijde op hun geest en hun geloof wordt gedaan. Alleen de geest van de duivel zelf kan mensen een misleidende tactiek hebben ingegeven zoals hierboven is beschreven, namelijk geruchten de ronde te laten doen dat iemand die in de organisatie goed bekend is, is omgezwaaid en een verrader is geworden en die persoon dan te dwingen met leden van de geheime politie op straat te lopen alsof hij werkelijk in verstandhouding tot hen staat, in een poging sommigen aldus te laten geloven dat de geruchten op waarheid zijn gebaseerd. Maar ook al zou dit geen list van de geheime politie zijn, ook al zou een vroegere broeder een Judas worden, waarom zou dit uw geloof dan aan het wankelen brengen? Waarom zou u zich, wanneer u wegens vervolging van de gemeente gescheiden zou zijn, helemaal alleen voelen? Wanneer u Gods geest een hechte en blijvende plaats in uw hart hebt gegeven, kunt u er zeker van zijn dat deze u nooit in de steek zal laten. Ook zal Jehovah u niet onverzorgd aan uw lot overlaten, want er staan duizenden engelen onder zijn bevel om over zijn volk te waken en zijn dienstknechten te steunen en te beschermen. De verhouding waarin u tot God staat, moet echter krachtig bevestigd zijn wil deze blijven bestaan als u van de gemeente bent gescheiden. U weet dat Gods geest tijdens de vergaderingen aanwezig is wanneer u deze bezoekt en u bezoekt de vergaderingen om geholpen te worden Gods geest te behouden. U dient u ervan te vergewissen dat u, zelfs buiten de vergadertijden om, voldoende gesterkt bent voor wat de toekomst in de vorm van beproevingen of dienstactiviteit zou kunnen brengen.
DE GEVAREN VAN HET VOLGEN VAN MENSEN
4. Wat is het gevolg van schepselaanbidding?
4 Wanneer mensen Gods geest niet ontvangen, komt dit vaak doordat zij op mensen in plaats van op God vertrouwen. Zelfs in de dagen van de apostelen waren sommige mensen meer geneigd tot een mens op te zien dan tot God of Christus. Dit is een vorm van schepselaanbidding en in strijd met het beginsel dat in 2 Korinthiërs 5:7 (NW) staat opgetekend: „Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen.” Wanneer men zo nauwlettend de ogen op een mens gericht houdt, wordt het gezichtsvermogen van de ogen des geloofs verduisterd en ziet men alleen de schaduw die door de onvolmaakte mens wordt geworpen. De ogen des geloofs zien niet meer het voorbeeld dat door Christus is gesteld, en ook wordt het onmogelijk onafhankelijk van andere mensen werken des geloofs te verrichten. De schepselaanbidder is niet in staat zich Christus’ gedachten eigen te maken, aangezien zijn geest niet vrij is en hij zich voor alle beslissingen met betrekking tot zijn handelwijze volkomen op het onvolmaakte voorwerp van zijn aanbidding moet verlaten. Hij kan niet „zijn eigen vracht [verantwoordelijkheid] dragen”. — Gal. 6:5, NW.
5. Waarom vormt het volgen van mensen een bedreiging voor de eenheid van de organisatie, en wat wordt er met betrekking tot de discipel door te kennen gegeven?
5 Het volgen van mensen is eveneens gevaarlijk doordat de eenheid van de organisatie erdoor wordt bedreigd. Paulus was zich ervan bewust dat dit gevaar zich in de onrijpe gemeente te Korinthe kon voordoen, en daarom achtte hij het noodzakelijk de gemeenteleden aldaar te schrijven: „Daarom, broeders, kon ik niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar als tot vleselijke mensen, als tot kleine kinderen in Christus. Ik heb u met melk gevoed, niet met iets om te eten, want gij waart nog niet sterk genoeg. Ja, ook nu zijt gij nog niet sterk genoeg, want gij zijt nog vleselijk. Want aangezien er jaloezie en twist onder u is, zijt gij dan niet vleselijk en wandelt gij niet als mensen? Want wanneer de een zegt: ’Ik behoor bij Paulus’, maar een ander zegt: ’Ik bij Apóllos’, zijt gij dan niet louter mensen? Wat dan is Apóllos? Ja, wat is Paulus? Dienaren door bemiddeling van wie gij gelovigen zijt geworden, zoals de Heer aan een ieder heeft geschonken.” — 1 Kor. 3:1-5, NW.
6. Op welke wijze toonde Paulus dat hij niet het verlangen koesterde een eigen groep van volgelingen bijeen te brengen?
6 Paulus koesterde niet het verlangen een eigen groep van volgelingen bijeen te brengen. Hij wist dat dit alleen maar aanleiding zou geven tot het ontstaan van verschillende groeperingen in de organisatie en een zekere oorzaak tot struikelen zou vormen. Hij zei dat Apóllos en hij geen van beiden gevolgd dienden te worden. Zij waren slechts dienaren van Degene van wie iedereen een volgeling diende te zijn. Paulus’ enige verlangen was de christelijke gemeente „aan één man ten huwelijk” te geven „als een eerbare maagd aan de Christus”. Zo schreef hij in zijn tweede brief aan de Korinthiërs: „Ik ben jaloers over u met een goddelijke jaloezie, want ik persoonlijk heb . . . beloofd” deze verhouding door de prediking van het goede nieuws in Korinthe tot stand te brengen. Paulus kon derhalve geen volgelingen tot zich trekken en ook kon hij niet toelaten dat iemand anders dit deed. „Maar”, zo schreef hij, „ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, evenals de slang door haar sluwheid Eva verleid heeft, uw geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen. Want het is zo gesteld, dat indien er iemand komt die een andere Jezus predikt dan degene die wij gepredikt hebben, of gij een andere geest ontvangt dan gij ontvangen hebt of ander goed nieuws dan gij aanvaard hebt, dan verdraagt gij hem gemakkelijk.” — 2 Kor. 11:2-4, NW.
7. (a) Welk gevaar voorzei Jezus in dit verband, en hoe zouden sommigen er gemakkelijk toe geneigd kunnen zijn zich in dit gevaar te begeven? (b) Waarom noemt Paulus dergelijke mensen onrijp, en welke raad gaf Johannes als een bescherming?
7 Deze mogelijkheid van afval, waarvan Paulus zich bewust was, vormt een derde gevaar van het volgen van mensen in plaats van Christus. Want hoe kan iemand die een mens volgt, een discipel van Christus zijn? Jezus heeft dit gevaar zelf voorzegd toen hij zijn discipelen waarschuwde: „Het is onvermijdelijk dat er oorzaken tot struikelen komen.” Hij voegde hier echter aan toe: „Maar wee degene door bemiddeling van wie ze komen!” (Luk. 17:1, NW) U bent misschien geneigd voor uw geestelijke leiding naar een mens op te zien, misschien naar degene die u heeft geholpen tot een kennis van Gods voornemens te komen. Staat u er echter wel eens bij stil welk een gevaar erin schuilt wanneer u voor al uw geestelijke kracht op die persoon blijft vertrouwen en wanneer u hem al uw beslissingen met betrekking tot uw verhouding tot God laat nemen? U denkt wellicht dat deze persoon toch beslist iemand is die u kunt vertrouwen wanneer u met belangrijke problemen hebt te worstelen. Misschien is dit ook zo. Hebt u er echter ooit wel eens bij stilgestaan welke rampspoedige gevolgen het voor u heeft indien dit niet het geval zou zijn? Hij mag dan inderdaad een grotere verantwoordelijkheid dragen, maar Jezus zei dat een blinde leider en zijn volgelingen uiteindelijk in dezelfde kuil terechtkomen (Matth. 15:14, NW). Daarom noemde Paulus de Korinthiërs onrijp. Zij konden geen goed van kwaad onderscheiden omdat zij naar mensen opzagen in plaats dat zij de woorden van mensen tegen het ware Woord van God afwogen. De apostel Johannes bracht dit vele jaren later als volgt onder woorden: „Geliefden, gelooft niet elke geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze uit God voortspruiten, want er zijn vele valse profeten uitgegaan tot de wereld.” — 1 Joh. 4:1, NW.
BESCHERMING TEGEN KWAADDOENERS
8. Is het verkeerd zich om raad tot iemand te wenden die in geestelijke aangelegenheden de leiding neemt, en hoe kunnen wij weten wanneer dit niet veilig is?
8 Dit betekent niet dat men niemand van degenen die de leiding nemen in geestelijke aangelegenheden kan vertrouwen of om hulp kan vragen. Integendeel (1 Tim. 5:17; 1 Petr. 5:2-4, NW). Er is echter voorzegd dat sommigen hun geestelijke inzicht zouden verliezen en dat zij, wanneer zij zich van de waarheid zouden afwenden, anderen zouden meeslepen. Petrus waarschuwde de vroege gemeente, en ook ons, met de woorden: „Er stonden . . . ook valse profeten onder het volk op, zoals er ook onder u valse leraren zullen zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend. Bovendien zullen velen hun daden van losbandig gedrag navolgen” (2 Petr. 2:1, 2, NW). Welke bescherming hebben wij dan? Als wij er een goede reden voor hebben gehad ons op het onderricht in Gods Woord dat wij via iemand hebben ontvangen, te verlaten, hoe kunnen wij dan weten wanneer het niet langer veilig is de raad van die persoon op te volgen? Wanneer wij, met een goed doel voor ogen, op juiste wijze hebben gestudeerd, zullen wij, op zijn minst in zekere mate, zijn toegerust om „de geïnspireerde uitingen [te beproeven] om te zien of ze uit God voortspruiten”. Aldus zullen wij voor onze toekomstige activiteit zijn gesterkt.
9. (a) Welke bescherming tegen kwaaddoeners heeft God door middel van zijn organisatie gegeven? (b) Wie treden in de vroege christelijke gemeente op de voorgrond als voorbeelden, en waaraan hadden zij zich stuk voor stuk schuldig gemaakt?
9 Jehovah heeft ons echter nog een bescherming gegeven in de organisatie die hij voor zijn naam heeft gevormd. Hij heeft besloten door middel van deze organisatie van getrouwe dienstknechten voor allen die hem willen vertegenwoordigen een bepaalde maatstaf aan te houden. Iedereen die in gebreke blijft aan deze maatstaf te voldoen of die er een begin mee maakt discipelen tot zich te trekken, moet ten behoeve van allen die wellicht geneigd zijn hem te volgen, aan de kaak worden gesteld. Het precedent hiertoe werd op Gods eigen bevel in Gods gemeente Israël geschapen (Deut. 17:7). Tot degenen in de christelijke gemeente wier namen uitdrukkelijk in het Blijvende Verslag zijn opgetekend, behoren Hymenéüs, Alexander, Hermógenes, Demas en Diótrefes (1 Tim. 1:20; 2 Tim. 1:15; 2:17, 18; 4:10; 3 Joh. 9, 10, NW). Dezen werden, net zoals degenen die zich aan een immoreel gedrag schuldig hadden gemaakt, uitgestoten of uit de gemeenschap gesloten. Paulus spoorde de gemeente er zelfs toe aan „niet langer in gezelschap te verkeren” van zulke personen en „met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Kor. 5:5, 11, 13, NW.
10. (a) Waarom dragen onderwijzers een zwaardere verantwoordelijkheid? (b) Waarom en op welke wijze dienen degenen die worden opgeleid, te leren zich op zichzelf te verlaten? (c) Waarom strekt het ons volgens Petrus tot voordeel dat wij van tevoren zijn gewaarschuwd?
10 Indien deze waarschuwing belangrijk is voor leerlingen, hoeveel belangrijker is ze dan niet voor degenen die onderwijzers willen zijn? (Jak. 3:1, NW) Bent u er druk mee bezig Gods Woord aan anderen te onderwijzen? Dan hebt u niet alleen een vreugdevol voorrecht, maar draagt u ook een ernstige verantwoordelijkheid. Houd voortdurend in gedachten dat u met mensenlevens te maken hebt. Wat zij leren, kan voor hen leven of dood uitmaken. Wanneer zij Gods „schapen” worden, zullen zij zich op de weg naar het eeuwige leven bevinden. Leidt u hen op deze weg? U doet dit wanneer u hen waarschuwt zich niet op mensen te verlaten. Stel gewetensvol en onverdroten pogingen in het werk om te verhinderen dat zij u volgen. Leer hun geduldig en vriendelijk dat zij bij het nemen van hun beslissingen steeds meer op hun eigen, door hun studie van Gods Woord gevormde oordeel moeten vertrouwen. U kunt dit doen door hen erin te oefenen over de gelezen schriftplaatsen na te denken. Wanneer zij een tekst van toepassing brengen op de paragraaf in de publikatie die u met hen bestudeert, kan dit voor hen heel goed een eerste stap zijn tot het toepassen van deze schriftplaatsen op de problemen die zij in hun leven ontmoeten. Dit behoort ook bij de les die zij moeten leren, want wij hebben Gods Woord niet alleen ontvangen om over Gods voornemen te worden ingelicht of te leren wat God van ons verlangt. Wanneer Gods geest bezit neemt van ons hart en onze geest, en ons ertoe brengt een verstandig gebruik van Gods Woord te maken, dient de bijbel de aandrijvende kracht in ons leven te worden. U die de bijbel onderwijst, kunt als een instrument van Gods geest worden gebruikt om in de leerling het verlangen te ontwikkelen Gods geest zélf te kennen, er persoonlijk door te worden aangespoord en zich door het voorbeeld van Christus en niet door dat van mensen te laten leiden. Op deze manier zullen degenen die door u worden onderwezen, weten wat er op het gebied van hoge morele beginselen van hen wordt verwacht en geëist en zullen zij ertoe worden bewogen Christus te volgen. Zij zullen hierdoor gesterkt zijn voor elke toekomstige activiteit waartoe de geest van God hen zal leiden. Doordat zij van tevoren voor de in de toekomst liggende moeilijkheden zijn gewaarschuwd, kunnen zij ervoor zorgen dat zij ertegen gewapend zijn, zoals Petrus uiteenzette: „Gij daarom, geliefden, weest, nu gij dit vooruit weet, op uw hoede dat gij u niet met hen laat meeslepen door de dwaling van personen die de wet trotseren, en gij uw eigen standvastigheid verliest. Neen, maar gaat voort te groeien in de onverdiende goedheid en kennis van onze Heer en Redder Jezus Christus.” — 2 Petr. 3:17, 18, NW.
NAVOLGERS VAN PAULUS
11. Wat bedoelde Paulus toen hij aan de Filippenzen schreef: „Wordt . . . navolgers van mij”, en door welke andere geschriften van hem wordt dit punt verduidelijkt?
11 Misschien vraagt u zich met het oog hierop nu af waarom Paulus de christenen te Filippi opdroeg: „Wordt eendrachtig navolgers van mij, broeders” (Fil. 3:17, NW). Zoals wij reeds hebben gezien, nodigde Paulus de christenen beslist niet uit zijn volgelingen te worden. In al zijn veertien brieven lezen wij zelfs niets over „discipelen” van Paulus. Hij liet in zijn brief aan de Korinthiërs geen twijfel over dit punt bestaan toen hij schreef: „Bestaat de Christus dan verdeeld? Paulus werd toch niet voor u aan een paal gehangen? Of werdt gij in de naam van Paulus gedoopt?” (1 Kor. 1:13, NW) Op welke wijze kunnen wij dan „navolgers” van Paulus worden? En wat moeten wij ’navolgen’? Beslist niet de mens. God wil dat iedere christen „geen navolger [is] van wat slecht is, maar van wat goed is” (3 Joh. 11, NW). Paulus zei zelf tot de Efeziërs: „Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen” (Ef. 5:1, NW). Verder gaf hij de joodse christenen de aansporing: „Laten . . . wij . . . met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus” (Hebr. 12:1, 2, NW). Hij weidde in deze zelfde brief nog verder over dit punt uit door te zeggen: „Zijt [navolgers] van hen die door geloof en geduld de beloften beërven.” „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken; en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel” (Hebr. 6:12; 13:7, NW). Wat moet dus worden nagevolgd? Hun geloof, hun geduld, en ook hun wandel of gedrag zolang dit in overeenstemming is met de beginselen van Gods Woord en het volmaakte voorbeeld dat door Jezus is gesteld (Ps. 119:105). Daartoe nodigt Paulus ons uit. Als een christen echter zijn geloof verliest, niet langer volhardt en zich misdraagt, wat valt er dan nog aan hem na te volgen? Niets.
12. Waarom is het dwaas een uitgesloten persoon in een loopbaan van opstandigheid te volgen?
12 Dit is de handelwijze die door getrouwe christenen in Gods organisatie wordt gevolgd. Zij kunnen en willen het bedrijven van kwaad niet door de vingers zien; anders zouden zij zich er medeschuldig aan maken (1 Kor. 5:6, 7, NW). Indien iemand naar wie u in het verleden hebt opgezien, zijn geloof verliest en wordt uitgesloten, waarom zou u hem dan in een loopbaan van opstandigheid volgen? U vindt misschien dat er onbillijk is opgetreden, dat men te hard is geweest. Vormt dit er echter voldoende reden voor Gods gemeente te verlaten? Zelfs al bent u van mening dat er deze keer verkeerd is opgetreden, wat valt er dan te zeggen over al het goeds dat u van gemeenteleden hebt aanvaard? Zou u al het goeds dat u hebt ontvangen, in de steek laten voor wat volgens u enigszins verkeerd is? Wat denkt u in het oude samenstel van dingen terug te vinden? Bevindt zich daar ook maar iets wat door God in het leven behouden zal worden? Wij zullen beslist niet degenen willen navolgen die zich van de waarheid afwenden en de weg der vernietiging opgaan.
UW KINDEREN VERSTERKEN
13. Op welke wijze kunnen ouders te weten komen hoe groot het geloof van hun kinderen is, en hoe kunnen zij hun een juist voorbeeld geven?
13 Ouders, versterkt u uw kinderen voor hun toekomstige activiteit? Hoe groot is hun geloof? Weet u dit? Hoe bezien zij de studie van Gods Woord eigenlijk? Zijn zij geestdriftig, nemen zij de leiding en sporen zij u ertoe aan de goede dingen die u weet, met hen te delen? Of moeten zij er voortdurend toe worden aangespoord met u naar de Koninkrijkszaal te gaan, waar u met anderen omgang hebt? Wanneer uw kinderen de vergaderingen bezoeken, luisteren zij dan werkelijk? Kunnen zij u na afloop van elke vergadering op zijn minst één ding vertellen dat zij er hebben geleerd? Hebt u hen er ernstig toe aangespoord aandachtig te luisteren en gebruik te maken van de kennis die zij hebben verworven door goed op te letten? Geeft u hun, door de commentaren die u op de vergaderingen geeft, een actief voorbeeld, een voorbeeld dat zij als een geloofsuiting kunnen zien en horen en dat zij kunnen navolgen? Volgen uw kinderen uw geloof na? Of volgen zij hun speelkameraden na? Herhalen zij datgene wat u hun uit Gods Woord vertelt of praten zij altijd over andere activiteiten, de laatste film- of televisievoorstelling die zij hebben gezien of de laatste schlager of dansmanie? Wiens voorbeeld volgen uw kinderen feitelijk? Zijn zij, evenals u, volgelingen van Christus of volgen zij iemand die zich niet op de weg ten leven bevindt?
14. Op welke wijze kunnen ouders de invloeden waaraan hun kinderen onvermijdelijk blootstaan gedurende de uren die zij in het gezelschap van wereldse kameraadjes doorbrengen, neutraliseren, en waarom is dit zo uiterst belangrijk?
14 U hebt het leven van uw kinderen in eigen handen. U bent voortdurend bij hen, niet waar? Het is een feit dat uw kinderen hun eigen levenspatroon moeten ontwikkelen, zij moeten naar school gaan en komen daardoor in aanraking met andere kinderen van hun leeftijd die een sterke invloed op hen uitoefenen. De uren die zij elders moeten doorbrengen, zijn echter minder in aantal dan de uren die hun ter beschikking staan om bij u te zijn. Gebruik die andere uren verstandig. Denk aan de aansporing die God aan zijn volk Israël gaf: „Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat” (Deut. 6:6, 7). Het is daarom niet voldoende van uw kinderen te eisen dat zij aldoor bij u thuis blijven. Wanneer u die tijd niet met voldoening schenkende activiteit vult, zullen de resultaten nihil zijn. Misschien zullen zij er zelfs gebelgd over raken dat u zoveel van hen vraagt. Wanneer zij echter de vreugde en zegeningen gaan smaken waarmee een getrouwe dienst voor God gepaard gaat, zullen hun geest en hart met Gods geest worden vervuld en zal uw geloof rechtens het hunne worden. Indien u wilt dat uw kinderen werkelijk sterk zijn, zodat zij zich „niet [zullen laten] meeslepen door de dwaling van personen die de wet trotseren” en de standvastigheid die u er bij hen heeft ingeprent ’verliezen’, moeten ook zij ernstig worden onderricht opdat zij ’dit vooruit weten’ en ervoor op hun hoede kunnen zijn. — 2 Petr. 3:17, 18, NW.
15. Welk voordeel heeft het voor een kind wanneer het weet dat het als christen anders zal zijn, en welke aansporing van Paulus aan de Romeinen dient het in gedachten te houden?
15 Christenen zijn anders. Indien uw kind een christen is, dient het, wil het dit blijven, te weten dat het anders zal zijn dan degenen met wie het moet omgaan. Het kind dient echter te weten waaróm het anders is en u dient ervoor te zorgen dat het volkomen beseft welke voordelen het voor hem afwerpt anders te zijn. Het moet weten dat het, wanneer het als de wereld is, precies zo als de wereld zal worden behandeld (Gen. 34:1, 2). Het zal ’s werelds ellende, moeilijkheden en teleurstellingen moeten ondergaan en net als de wereldlingen het eeuwige leven moeten ontberen. Als christen kan het daarentegen een geest hebben die vrij is van onzekerheid met betrekking tot zijn toekomst, zijn beroep of roeping en het succes dat het uiteindelijk in het leven zal boeken. Het kind zal reeds een succes zijn en een voorbeeld vormen voor de kinderen met wie het omgaat. Kinderen kunnen op elkaar een sterke invloed ten goede of ten kwade uitoefenen. Indien uw kind op het ogenblik samen met u studeert, laat het dan zelf de volgende schriftplaats lezen: „Laat u niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen met het goede” (Rom. 12:21, NW). Kinderen, weten jullie wat dat betekent? Jullie kunnen „onvermoeid . . . strijden voor het geloof”, niet als „het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar [als] het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. En niet alleen van júllie ziel, maar ook van het leven van degenen die een voorbeeld aan jullie nemen en jullie geloof navolgen. — Jud. 3; Hebr. 10:39; 1 Tim. 4:16, NW.
16. Welke tweeledige verantwoordelijkheid dragen alle ware christenen?
16 Kinderen en volwassenen, weet dat wij als christenen allen een tweeledige verantwoordelijkheid dragen. Willen wij voor alle eventuele beproevingen of dienstvoorrechten die in de toekomst liggen, de kracht bezitten, dan moeten wij niet alleen ons eigen geloof versterken, maar ook in staat zijn bij anderen een krachtig geloof op te bouwen. Wij moeten zelf geen mensen volgen en er ook geen moeite voor doen andere mensen ons te laten volgen. Onze werken moeten werken des geloofs zijn, werken die navolgenswaard zijn en geen oorzaak tot struikelen vormen. Wij moeten een goed voorbeeld worden „in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid” (1 Tim. 4:12, NW). Met Jezus Christus als onze gids en ons model kunnen wij van ganser harte gehoor geven aan Paulus’ raad aan de Kolossenzen: „Wat gij ook doet, verricht uw werk met geheel uw ziel als voor Jehovah en niet voor mensen . . . Dient de Meester, Christus, als slaven.” — Kol. 3:23, 24, NW.