Bewaar een juist gedrag onder de natiën
„Bewaart een juist gedrag onder de natiën, opdat zij . . . ten gevolge van uw goede werken . . . God mogen verheerlijken.” — 1 Petr. 2:12, NW.
1. In welke opzichten verschillen Jehovah’s getuigen van andere groepen van mensen in de wereld?
IN DE gehele wereld erkent men grif en zonder aarzelen dat Jehovah’s getuigen van alle andere groepen van mensen verschillen. Hierdoor worden stellig enkele zeer interessante vragen opgeworpen. Hoe wordt zoiets ongewoons en opmerkelijks mogelijk gemaakt? Waardoor worden deze toegewijde evangeliebedienaren van Jehovah fysiek van alle anderen onderscheiden? Door hun fysieke schoonheid of knappe uiterlijk? Doordat zij in het maatschappelijke leven, de politiek of de toneelwereld belangrijke figuren zijn? Omdat zij het een of andere speciale gewaad, kledingstuk of kostuum dragen? Scheiden zij zich in fysiek opzicht van andere mensen af en sluiten zij zich in geïsoleerde toevluchtsoorden op? Neen, Jehovah’s getuigen verschillen niet op grond van een van deze dingen in zulk een bijzondere mate van anderen, want in al deze opzichten zijn zij slechts gewone mensen die tot de gemiddelde burgers der maatschappij behoren. Hoewel de Getuigen er inderdaad leerstellingen, geloofsovertuigingen en leringen op na houden die zeer verschillen van die welke door de christenheid worden geleerd en beleden, worden zij toch voornamelijk zo openlijk en duidelijk van andere mensen onderscheiden door hun oprechte christelijke gedrag en hun standvastigheid en consequente houding welke zij jaar in jaar uit bij het bewaren van dit rechtvaardige gedrag onder alle natiën der aarde aan de dag leggen — ongeacht welke taal er in de verschillende landen wordt gesproken en welke gewoonten of politieke verschillen er bestaan.
2. Hoe bewees de Stichter van het christendom dat hij geen deel van deze wereld was?
2 Dit opvallend verschillende gedrag van Jehovah’s christelijke getuigen is echter niet iets van de laatste tijd en als zodanig een bijzonderheid van deze twintigste eeuw. Ruim negentienhonderd jaar geleden toonde de Stichter van het christendom, Jezus de Christus, in al zijn gedragingen dat hij niet tot dit door de Duivel beheerste samenstel van dingen behoorde. Toen hem de heerschappij over de wereld, met alle vergulde eer en heerlijkheid vandien, werd aangeboden, reageerde hij hier anders op dan de meeste mensen onder soortgelijke omstandigheden gedaan zouden hebben. Hij sloeg het aanbod vierkant af. „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld . . . mijn Koninkrijk [is] niet van hier”, zei hij. Jezus hield zich derhalve afzijdig van alle politieke en militaire aangelegenheden, hij verbond zich niet met de gevestigde orthodoxe religiën en nam niet deel aan de sociale hervormingen van zijn tijd. Bovendien onderscheidde Jezus zich van andere mensen door het rechtvaardige leven dat hij leidde en door wat hij aan anderen predikte. In al zijn gedragingen was hij waarlijk „een die liefderijk goedgunstig is, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaren”. — Matth. 4:8-10; Joh. 18:36; Hebr. 7:26, NW.
3, 4. Wat bedoelde Jezus toen hij zei dat zijn volgelingen „geen deel van de wereld” waren?
3 Jezus zei tot degenen die zijn discipelen werden: „Gij [zijt] geen deel der wereld”, en hij bad betreffende hen tot zijn Vader: „Ik verzoek u, hen niet uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben.” Aangezien Satan de Duivel nog steeds „de god van dit samenstel van dingen” is, moeten Jehovah’s getuigen, om ware discipelen van Jezus te zijn, zich net zo gedragen. Zij moeten ten aanzien van alle politieke, militaire en sociale aangelegenheden van deze goddeloze wereld een strikt neutrale houding aannemen en zich absoluut niet met haar religieuze intergeloof-activiteiten inlaten. — Joh. 15:19; 17:15, 16, NW.
4 Toen Jezus zei dat zijn volgelingen geen deel van deze wereld zouden zijn, bedoelde hij stellig niet dat zij kluizenaars moesten worden en zich afgezonderd van alle andere mensen als monniken en nonnen in kloosters moesten opsluiten. Jezus heeft dit nooit in navolging van de boeddhistische priesters en monniken van zijn tijd gedaan. Als Jehovah’s gezant, die was gezonden om „te getuigen van de waarheid”, moest hij onder de volkeren der wereld leven en zich onder hen bewegen. Als ’gezanten in Christus’ naam’ moeten zijn ware discipelen thans hetzelfde doen, want hoe zouden de mensen der natiën anders hun goede werken kunnen zien en Jehovah kunnen verheerlijken? Dit punt had Jezus ook in gedachten toen hij zei: „Laat . . . uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.” — Joh. 18:37, LV; 2 Kor. 5:20, PC; 1 Petr. 2:12; Matth. 5:16.
5. Hoe hebben Jehovah’s getuigen, zoals Jezus in Matthéüs 5:16 had bevolen, hun licht laten schijnen?
5 Iedereen kan zien dat Jehovah’s getuigen dit schriftuurlijke gebod ten uitvoer brengen. Enkel en alleen om het glorierijke licht betreffende Gods Koning en koninkrijk op het hart en de geest van mensen van goede wil te laten schijnen, opdat zij op hun beurt Jehovah eveneens mogen verheerlijken, blijven zij openlijk, jaar in jaar uit, in alle weersomstandigheden en ten koste van grote persoonlijke opofferingen in de vorm van tijd en geld, van huis tot huis en van stad tot stad gaan en in bevolkte en geïsoleerde gebieden prediken. Ja, denkt u zich eens in, in slechts één jaar tijd, het dienstjaar 1959, hebben zij in totaal 126.317.124 uren besteed om onder mensen die in 175 verschillende landen en gebieden der aarde wonen waar 125 talen worden gesproken, zulke goede werken te verrichten. Om deze grote hoeveelheid tijd te evenaren, zou een enkeling die veertig uur per week werkt en jaarlijks een vakantie van twee weken heeft, meer dan 63.000 jaren moeten werken en zwoegen!
ONVERMIJDELIJKE OMGANG MET GODDELOZEN
6. Met wat voor soorten van mensen stellen Gods gezanten zich in verbinding, en met welke resultaten?
6 Wanneer Jehovah’s getrouwe getuigen dit goede werk verrichten, komen zij onvermijdelijk met alle soorten van mensen in contact, met mensen die hoererij bedrijven, met dronkaards, met afpersers en met afgodenaanbidders. Door hun juiste gedrag in tegenwoordigheid van zulke personen bewijzen zij echter ook in deze omstandigheden dat zij ware christenen zijn. Dat de Getuigen het goede nieuws van berouw tot zulke ongelukkigen prediken, wil helemaal niet zeggen dat zij de immorele maatstaven die deze mensen er in het leven op na houden, moeten overnemen of navolgen. Wanneer Jehovah’s oprechte getuigen er derhalve enige tijd aan hebben besteed om deze zieke mensen te trachten te helpen hun goddeloze handelwijze te veranderen, kan het derhalve gebeuren dat zij, als er geen vorderingen worden gemaakt, hun bezoeken aan hen staken. Dat zulk een fysiek contact met onreine personen noodzakelijk zou zijn, werd door de apostel Paulus erkend: „Ik [heb] u geschreven dat gij niet moet omgaan met hoereerders. Natuurlijk heb ik niet bedoeld met de hoereerders van deze wereld of met afzetters, roovers, afgodendienaars; want dan zoudt gij de wereld moeten uitloopen”. — 1 Kor. 5:9, 10, LV.
7. Door welke andere omstandigheden zijn Gods opgedragen dienstknechten vaak gedwongen met onreine personen om te gaan?
7 Zulk een onvermijdelijk contact met mensen die er onreine gewoonten op na houden en in hun gedrag onrechtvaardig zijn, is vaak noodzakelijk wanneer Jehovah’s getuigen werk zoeken ten einde zichzelf en degenen die van hen afhankelijk zijn, te onderhouden. Dit behoort ook tot de noodzakelijke dingen die hun door de omstandigheden zijn opgelegd, want er staat geschreven: „Zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige” (1 Tim. 5:8, SV). Om Jehovah te kunnen dienen, moet men voedsel hebben, en er is geld voor nodig om voedsel te kopen. Aangezien men voedsel of geld niet mag stelen, is het noodzakelijk ervoor te werken. De dienstknecht van Jehovah die zich aan God heeft opgedragen, werkt derhalve alleen in de wereld om in leven te blijven ten einde zijn Schepper en Levengever te loven, te aanbidden en te dienen. „Niet de doden zullen den HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald.” — Ps. 115:17.
8. (a) Welke vorm van economische slavernij bestaat er tegenwoordig? (b) Welke schriftuurlijke geboden betreffende het gedrag moeten Gods getuigen in dit verband gehoorzamen?
8 Wanneer zich voor de christen de onaangename omstandigheid voordoet dat hij gedurende zijn wereldse werk nauw met goddeloze en immorele personen in contact staat, vormt dit geen aanleiding voor overmatige ongerustheid. Het vormt veeleer een gelegenheid zich door een rechtschapen en godvruchtig gedrag ten opzichte van zowel de werkgever als de mede-werknemers te onderscheiden. Wanneer een christen voor een ongelovige werkt, kan hij niet een houding aannemen van: ’Och, hij en zijn bedrijf gaan toch in Armageddon ten onder, dus waarom zou ik mij druk maken?’ In de Schrift wordt ons het uitdrukkelijke bevel gegeven: „De slaven moeten hun meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar den zin maken zonder tegenspraak, of oneerlijkheid, maar alle goede trouw bewijzen.” Waarom is dit zo? Opdat de werknemer „de leer van God, onzen Heiland, in alles tot sieraad [kan] strekken”. Hoewel wij thans wellicht niet dezelfde vorm van slavernij hebben als toen Paulus deze instructies aan Titus schreef, zijn de beginselen nog steeds van toepassing, want mensen die in deze wereld in loondienst staan, verkeren in werkelijkheid in een economische slavernij aan dit samenstel van dingen. „Slaven, gehoorzaamt uw heren naar het vlees in alles, niet als mensenbehagers om hen naar de ogen te zien, maar met eenvoud des harten in de vreze des Heren. Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor den Here en niet voor mensen; gij weet toch, dat gij van den Here tot vergelding de erfenis zult ontvangen.” Ja, Jehovah’s getuigen ontvangen de beloning voor hun rechtvaardige gedrag onder de mensen der natiën niet in het wekelijkse loonzakje dat hun door de wereldse werkgever wordt gegeven, maar uit de altijd liefdevolle handen van Jehovah in de vorm van een erfenis in Zijn koninkrijk. Mogen al Gods getuigen met betrekking tot hun werkgevers, chefs en voormannen — met inbegrip van degenen ’die moeilijk zijn te behagen’ — derhalve eerlijk, betrouwbaar en loyaal worden bevonden, terwijl zij hen met het juiste respect bejegenen. — Tit. 2:9, 10; Kol. 3:22-24; 1 Petr. 2:18, NW.
9. Hoe dienen wij onze naasten, volgens de Schrift, te behandelen?
9 Welk gedrag dienen christenen ten opzichte van buren en vreemdelingen in de gemeenschap aan de dag te leggen? Jezus stelde ten aanzien van deze aangelegenheid goede regels vast toen hij zei: „Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus.” „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Matth. 7:12; Mark. 12:31). De apostel Paulus schreef in Romeinen 12:17-21; 13:8, 9: „Vergeldt niemand kwaad met kwaad; . . . Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor den toorn, . . . indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; . . . gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.”
10. Hoe tonen Jehovah’s getuigen op een zeer praktische en oprechte wijze liefde jegens totale vreemdelingen?
10 Wanneer Jehovah’s getuigen naar en van hun werk in een bus reizen of wanneer zij naar een congres gaan of er van terugkomen, tonen zij liefde jegens vreemdelingen door — wanneer zich daartoe de gelegenheid voordoet — over de grootste persoonlijkheid in het universum, Jehovah, te spreken en het interessantste en opwindendste onderwerp dat men zich kan indenken, het koninkrijk der hemelen, aan te snijden. Het is een blijk van naastenliefde wanneer deze getuigen van huis tot huis gaan en diepbedroefde weduwen en wezen troosten door hun over Gods voornemens te vertellen, waarna zij deze moedeloze mensen opnieuw bezoeken en helpen door persoonlijke huisbijbelstudiën bij hen te leiden. Hierdoor bemoeien zij zich niet met andermans zaken. De Getuigen doen dit werk veeleer omdat zij zich met hun eigen zaken bezighouden, want hun zaken zijn die van Christus de Koning. — 1 Thess. 4:11.
11. Hoe moeten wij ons, zoals de bijbelschrijver Jakobus zegt, in de gemeenschap als een geheel, gedragen?
11 Op grotere schaal, in de gemeenschap als een geheel, worden Jehovah’s getuigen als een groep erkend die in sociaal opzicht onderscheiden en verschillend is. Zij onthouden zich niet alleen van buurt-roddelpartijtjes, kwaadaardige gevechten en twisten op grond van rassenhaat, maar hun godvruchtige neutraliteit verbiedt hun ook aan politieke revoluties, militaire veldtochten en zogenaamde „broederschap”- of intergeloof-bewegingen deel te nemen. Zij houden zich afzijdig van alle partijgeschillen en sociale hervormingen. Zij nemen niet deel aan liefdadigheidsacties, bazaars of plaatselijke geldinzamelingsacties. Zij verlenen geen ondersteuning aan populaire loterijen of gok-syndicaten, zelfs niet wanneer deze „wettig” zijn geworden of door de Staat worden geëxploiteerd. Aldus houden zij zich onbevlekt van de aangelegenheden van deze vuile, oude wereld, ten einde God als reine en getrouwe christenen te aanbidden. „Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.” — Jak. 1:27.
AAN GOD EN AAN „CAESAR” TERUGBETALEN
12. Wanneer moeten Jehovah’s getrouwe getuigen er in het bijzonder op toezien een juist gedrag te bewaren, en waarom?
12 Sommigen zullen het vreemd vinden dat Jehovah’s getuigen, ondanks dat zij in de gemeenschap een rustig en vredig leven leiden, vaak het voorwerp zijn van veel disputen, openbare kritiek en gespot. Zulke moeilijkheden zijn echter niet aan een verkeerd gedrag van de zijde der Getuigen te wijten. Ze ontstaan veeleer wegens hun godvruchtige standpunt met betrekking tot zulke brandende kwesties als de heiligheid van het bloed, heidense riten en gewoonten, het verrichten van door de totalitaire staat opgelegde diensten of gedwongen aanbidding van de beelden ervan. Vooral onder zulke moeilijke omstandigheden is het voor ware christenen absoluut noodzakelijk het juiste gedrag, zoals dit in de Heilige Schrift wordt voorgeschreven, onbuigzaam te bewaren, want alleen op deze wijze kunnen zij in het rechtvaardigen van Jehovah’s kostbare Woord en naam een aandeel hebben.
13. Welke dingen zijn van „Caesar” en hoe betalen christenen ervoor?
13 Gods volk moet zijn juiste gedrag voor politieke en regeringsautoriteiten, voor de rechters der rechtbanken, voor hooggeplaatste militairen en voor de politieautoriteiten van het land bewaren. Paulus moedigde christenen ertoe aan jegens alle soorten van hooggeplaatste personen een juist respect te tonen toen hij zei: „Betaalt aan allen het verschuldigde, . . . ontzag aan wien ontzag, eerbetoon aan wien eer toekomt.” Jezus zei: „Betaalt Caesar terug wat van Caesar, maar God wat van God is.” Nu rijzen echter de vragen: ’Wat is van Caesar en wat is van God? Waar moet men tussen deze een scheidslijn trekken?’ Voor iemand die zich met hart en ziel aan God heeft opgedragen, is het antwoord op deze vragen niet moeilijk. „Caesar” voorziet de steden van water en riolering, hij legt straten en grote verkeerswegen aan, hij verschaft een zekere mate van politiebescherming, hij geeft weersvoorspellingen en waarschuwingen voor stormen en hij voorziet in een beperkte mate in onderwijsgelegenheden voor de jeugd. Al deze dingen, en nog vele andere, zijn van „Caesar”, aangezien hij erin voorziet. In gehoorzaamheid aan Jehovah’s gebod, betalen Jehovah’s getuigen hem hier derhalve voor, en dit doen zij niet alleen door een behoorlijke belasting te betalen, maar ook door zich aan de voorschriften die hij betreffende het gebruik van dergelijke faciliteiten heeft vastgesteld, te onderwerpen en zich eraan te houden. — Rom. 13:7; Mark. 12:17.
14. (a) Hoe kunnen wij God betalen wat van Hem is? (b) Welk overeenkomstige standpunt namen de christenen van de eerste eeuw in, en met welke resultaten?
14 Aan de andere kant geeft God leven en alle noodzakelijke middelen om dat leven in stand te houden, zoals voedsel, water, lucht, enz. Verstandige schepselen betalen hun Schepper derhalve terug wat van Hem is, door het leven dat Hij geeft aan Zijn dienst op te dragen en de middelen die zij van Hem hebben ontvangen om in leven te blijven, tot lof en eer van de Soevereine Regeerder van het universum te gebruiken. En op dit punt komen Jehovah’s getuigen vaak in moeilijkheden, want meedogenloze en hebzuchtige heersers eisen niet alleen op wat hun toekomt, maar zij begeren ook de toewijding, aanbidding en dienst van het schepsel, terwijl deze dingen de Schepper rechtmatig toekomen. Betreffende dit strijdpunt nemen Jehovah’s getuigen onvermurwbaar hetzelfde christelijke standpunt in dat ook Petrus en de vroege christenen innamen toen zij tot de doortrapte heersers van hun tijd zeiden: „Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven.” „Men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen.” Wie weet zullen vele redelijk denkende regeerders, rechters, advocaten en politieautoriteiten, wanneer Jehovah’s getuigen overeenkomstig deze juiste, schriftuurlijke handelwijze blijven leven, evenals koning Agrippa nog toegeven: „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.” — Hand. 4:19; 5:29; 26:28, SV.
EEN JUIST GEDRAG ACHTER GEVANGENISMUREN
15. Zijn de vele duizenden getuigen van Jehovah die zich in gevangenissen bevinden, er wegens politieke agitatie ingeworpen?
15 In vele delen der aarde leiden Jehovah’s getuigen een kwijnend bestaan in gevangenissen en concentratiekampen. Hoe dienen zij zich onder zulke benarde omstandigheden tegenover de gevangenisautoriteiten en de bewakers te gedragen? Dienen zij plannen te smeden voor een geheime uitbraak of openlijke opstand? Absoluut niet! In de eerste plaats hebben deze getuigen van Jehovah geen kwaad gedaan waardoor zij de behandeling die zij ontvangen, verdienen. Zij zijn geen politieke agitators of revolutionairen. Als bewijs van de waarheidsgetrouwheid hiervan kan het historische bericht van tienduizenden Getuigen dienen die in Hitlers smerige concentratiekampen en in de gevangenissen van zulke katholieke gebieden als de provincie Quebec in Canada, de Dominicaanse Republiek en Franco’s Spanje werden geworpen, en ook het levende getuigenis van de zeer vele duizenden Getuigen die op dit huidige moment in de strafkampen van communistisch bestuurde landen worden gepijnigd. Deze getrouwe getuigen van Jehovah hebben geen van alle ooit getracht de heersers van hun politieke regeringen ten val te brengen. Al deze in gevangenissen geworpen Getuigen zeggen evenals de gevangene Paulus: „Ik [heb] niets misdreven, gelijk ook gij zeer wel inziet. Indien ik echter schuldig ben en een halsmisdaad gepleegd heb, verzet ik mij niet tegen een doodvonnis.” — Hand. 25:10, 11.
16. (a) Waarom hebben zo vele Getuigen derhalve gevangenisstraf moeten verduren? (b) Hoe dient men zich volgens de bijbel te gedragen wanneer men ten onrechte wordt vervolgd?
16 In werkelijkheid zijn deze getuigen van Jehovah in gevangenissen geworpen omdat zij jegens God een goed geweten bewaarden. Dit vormt nog een reden waarom zij bereid zijn een onverdiende gevangenisstraf te verduren als dit Jehovah’s wil is. „Dit is een welgevallige daad, wanneer men uit gewetensplicht tegenover God het leed verdraagt, dat men onverdiend moet lijden. Wat eer toch steekt er in, gelaten te zijn, als gij geslagen wordt, omdat gij misdaan hebt? Neen, dit is welgevallig aan God: gelaten te zijn, als gij lijdt, ofschoon gij goed hebt gehandeld.” „Want het is beter te lijden, zo God het wil, wanneer men goed doet, dan wanneer men kwaad bedrijft” (1 Petr. 2:19, 20; 3:17, PC). De Stichter van het christendom heeft wat dit betreft zelf het juiste en volmaakte voorbeeld ter navolging gegeven, want ’als Hij gescholden werd, schold hij niet terug’. Jezus gaf ook duidelijk omschreven instructies aan degenen die de bijzondere eer en het verheven voorrecht zouden hebben medegetuigen voor Jehovah te zijn, door te zeggen: „Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen; opdat gij er blijk van kunt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is.” Een van deze discipelen van Jezus, de apostel Paulus — die schreef: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” — herhaalde deze instructies van de Meester toen hij schreef: „Blijft zegenen die u vervolgen; zegent, en vervloekt niet.” „Vergeldt niemand kwaad met kwaad.” — 1 Petr. 2:19-23; Matth. 5:43-48, NW; 1 Kor. 11:1; Rom. 12:14, 17, NW.
17. Waartoe heeft dit rechtvaardige gedrag van de zijde van in gevangenschap verkerende Getuigen geleid?
17 In het licht van al de hierboven aangehaalde schriftuurplaatsen is het begrijpelijk waarom de getuigen van Jehovah, wanneer zij in gevangenschap verkeren ’omdat zij goed doen’, nooit in opstand komen, nooit aan een sit-down- of hongerstaking deelnemen, nooit deel uitmaken van georganiseerde gevangenisbenden en zich nooit bij gevangenen aansluiten die trachten uit te breken. De gevangenisautoriteiten, die inzien hoe zij hun „gewetensplicht tegenover God” nakomen, zijn zich heel goed van deze feiten bewust, en vaak komen hun opmerkingen hierop neer: ’Wij vinden het jammer wanneer Jehovah’s getuigen onze instellingen verlaten, want men kan hun altijd iets verantwoordelijks opdragen.’ Door hun rechtvaardige gedrag — zowel binnen als buiten gevangenismuren — wordt er aldus een groot getuigenis opgebouwd waardoor wordt bewezen dat Jehovah’s getrouwe volk tot een absoluut nieuwe en betere wereldmaatschappij behoort.
18. Wat moet men, om onder de heerschappij van deze rechtvaardige nieuwe wereld te leven, thans doen?
18 Wanneer men het verlangen koestert onder de heerschappij van zulk een rechtvaardige nieuwe wereld — het theocratische, hemelse koninkrijk waarvoor Jezus ons leerde bidden — te leven, moet men eerst deze oude satanische wereld en al haar slechte gedragingen en praktijken overwinnen, ook al komt hierdoor een verschrikkelijke vervolging over de overwinnaars. Er bestaat geen twijfel over dat deze moeilijkheden zullen komen, want de gezalfde Koning van deze nieuwe wereld verklaarde: „In de [oude] wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.” Daar men zich hier niet aan kan onttrekken, moeten Jehovah’s ware christelijke getuigen derhalve deze zelfde handelwijze blijven volgen. Zij moeten in hun geloof en rechtschapenheid blijven wandelen en hun geloof met werken der rechtvaardigheid blijven ondersteunen. „Al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.” — Joh. 16:33, SV; 1 Joh. 5:4.
19. Wat moeten alle verstandige mensen thans doen?
19 Dit is — hoe men ons er in de wereld ook om uitlacht en bespot — in werkelijkheid de enige levenswijze die de moeite waard is. Het is de enige verstandige en redelijke handelwijze die men kan volgen. Men geeft er hierdoor blijk van praktische wijsheid te bezitten. De geïnspireerde bijbelschrijver Jakobus vraagt: „Wie is wijs en verstandig onder u?” Aan hen die ervoor in aanmerking komen hier een bevestigend antwoord op te geven, geeft hij de volgende raad: „Hij tone uit zijn goeden wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid” (Jak. 3:13). De Getuigen onderscheiden zich dus niet pocherig en ook niet trots en arrogant, maar met oprechte nederigheid en christelijke zachtmoedigheid door hun godvruchtige gedrag.
20. Waarom is het er thans niet de tijd voor met de goede werken onder de natiën op te houden?
20 Het hoogtepunt van alle eeuwen is aangebroken! De tijd loopt ten einde. Het is er stellig niet de tijd voor te schipperen of ermee op te houden te doen wat volgens God goed is. Er is zelfs nog nooit een gunstiger gelegenheid geweest dan in deze dag van Jehovah’s rechtvaardiging om onze juiste werken jegens God en de mensen onder beproeving te bewijzen. „Laten wij daarom niet ophouden goed te doen, want indien wij niet opgeven, zullen wij ter bestemder tijd oogsten. Waarlijk, laten wij zolang de tijd er nog gunstig voor is, jegens allen doen wat goed is” (Gal. 6:9, 10, NW). Door dit te doen, zullen Jehovah’s getuigen niet alleen zichzelf van de vernietiging in Armageddon redden, maar ook vele anderen die hun juiste gedrag opmerken, aangezien dezen zich ook bij hen zullen aansluiten in het verheerlijken en loven van de grote Jehovah! — 1 Tim. 4:16; 1 Petr. 2:12.