Hoe wij uitsluiting uit de gemeenschap dienen te bezien
„O Jehovah, . . . wie zal op uw heilige berg verblijven? Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent.” — Ps. 15:1, 2.
1, 2. Hoe weten wij dat God van zijn aanbidders verwacht dat zij zijn maatstaven hoog houden?
JEHOVAH is rechtvaardig en heilig. Hoewel hij barmhartig is en onvolmaakte mensen met begrip bejegent, verwacht hij van degenen die hem aanbidden, dat zij zijn heiligheid weerspiegelen door er moeite voor te doen zijn rechtvaardige maatstaven hoog te houden. — Ps. 103:8-14; Num. 15:40.
2 Een Israëliet die opzettelijk in strijd handelde met Gods geboden, zoals die inzake afval, overspel of moord, moest worden afgesneden, ter dood gebracht (Num. 15:30, 31; 35:31; Deut. 13:1-5; Lev. 20:10). Deze vastberadenheid in het hooghouden van Gods redelijke en rechtvaardige maatstaven was goed voor alle Israëlieten, want ze droeg ertoe bij de zuiverheid van de gemeente te bewaren. Ook had ze ten doel iedereen ervan af te schrikken verdorvenheid te verbreiden onder het volk waar Gods naam op rustte.
3. In welke situatie verkeerde een jood die uit de synagoge was geworpen?
3 In de eerste eeuw G.T. hadden de joden onder Romeins bestuur niet de autoriteit de doodstraf toe te dienen (Joh. 18:28-31). Maar een jood die de Wet had overtreden, kon uit de synagoge worden geworpen. Deze ernstige straf had onder andere tot gevolg dat andere joden de uitgestotene meden of uit de weg gingen. Afgezien van het feit dat anderen hem de noodzakelijke levensbehoeften verkochten, gingen zij naar verluidt zelfs geen commerciële transacties met hem aan.a — Joh. 9:22; 12:42; 16:2.
4, 5. Hoe moest de christelijke gemeente jegens een onberouwvolle zondaar handelen?
4 Toen de christelijke gemeente was gevormd, verving deze de joodse natie als groepering waarop Gods naam rustte (Matth. 21:43; Hand. 15:14). Dienovereenkomstig kon er terecht van christenen worden verwacht dat zij Jehovah’s rechtvaardigheid hoog hielden. De apostel Petrus schreef: „Wordt ook gij, in overeenstemming met de heilige die u geroepen heeft, zelf heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig’” (1 Petr. 1:14-16). Jehovah heeft zijn volk lief en hij wil de zuiverheid van de christelijke gemeente beschermen. Daarom heeft hij een voorziening uitgestippeld om over te gaan tot uitsluiting van iemand die volhardt in een handelwijze welke God onteert en de gemeente in gevaar brengt.
5 De apostel Paulus gaf de raad: „Wat een mens betreft die een sekte bevordert, verwerp hem na een eerste en een tweede waarschuwing, wetend dat zo iemand van de weg is afgeweken en zondigt, terwijl hij zichzelf veroordeelt” (Tit. 3:10, 11). Ja, geestelijke ouderlingen, zoals Titus er een was, trachten een kwaaddoener eerst liefdevol te helpen. Indien hij niet gunstig op hun hulp reageert en in een loopbaan van ’zonde’ volhardt, hebben zij de autoriteit een comité van ouderlingen bijeen te roepen om „de leden van [de] gemeenschap te oordelen” (1 Kor. 5:12, Today’s English Version). Liefde voor God en voor de zuiverheid van zijn volk vereisen dat degenen in de „gemeenschap”, de gemeente, die man verwerpen.
6. Waarom was het een juiste maatregel om onberouwvolle zondaars uit te sluiten?
6 In de eerste eeuw verschenen sommigen van zulke kwaaddoeners op het toneel. Hymenéüs en Alexander waren van dat slag, mannen die „schipbreuk [hadden] geleden betreffende hun geloof”. Paulus zei: „Ik heb hen aan Satan overgegeven, opdat hun door streng onderricht geleerd moge worden niet te lasteren” (1 Tim. 1:19, 20). De uitsluiting van die twee mannen was een zware tuchtiging, of bijzonder streng onderricht, een straf waardoor zij misschien zouden leren de heilige en levende God niet te lasteren. (Vergelijk Lukas 23:16, waar het Griekse grondwoord wordt gebruikt dat vaak met „streng onderricht” is vertolkt.) Terecht werden deze lasteraars aan de autoriteit van Satan overgeleverd en in de duisternis van de wereld, onder Satans invloed, geworpen. — 2 Kor. 4:4; Ef. 4:17-19; 1 Joh. 5:19; vergelijk Handelingen 26:18.
HOE UITGESLOTENEN TE BEJEGENEN
7, 8. Hoe kunnen wij bepalen hoe wij ons jegens een uitgeslotene moeten gedragen?
7 Er zouden echter enkele vragen kunnen rijzen over de wijze waarop wij een voormalig lid dat is uitgesloten, dienen te bejegenen. Gelukkig heeft God in zijn Woord antwoorden en richtlijnen verschaft waarvan wij zeker kunnen weten dat ze volmaakt, rechtvaardig en juist zijn. — Jer. 17:10; Deut. 32:4.
8 Op zeker moment bedreef een man in de gemeente Korinthe immoraliteit en had hij klaarblijkelijk geen berouw. Paulus schreef dat deze man ’uit hun midden moest worden weggenomen’, want hij was als een weinig zuurdeeg dat het gehele deeg kon doen gisten of kon verderven (1 Kor. 5:1, 2, 6). Maar moest hij, nadat hij eenmaal was uitgesloten, behandeld worden alsof hij gewoon een doorsneepersoon van de wereld was die de christenen in hun omgeving of dagelijks leven zouden kunnen tegenkomen? Merk op wat Paulus zei.
9. Welke raad gaf Paulus over de wijze waarop onrechtvaardige personen in het algemeen bejegend moesten worden?
9 „Ik [heb] u geschreven niet langer in gezelschap te verkeren van hoereerders, niet bedoelend volledig het gezelschap te mijden van de hoereerders van deze wereld of de hebzuchtige personen en afpersers of afgodendienaars. Anders zoudt gij feitelijk uit de wereld moeten gaan” (1 Kor. 5:9, 10). Met deze woorden gaf Paulus realistisch toe dat de meeste mensen met wie wij tijdens onze dagelijkse bezigheden in contact komen, Gods weg nooit hebben gekend of gevolgd. Zij kunnen hoereerders, afpersers of afgodendienaars zijn, zodat zij geen personen zijn die christenen als vaste intieme metgezellen verkiezen. Toch leven wij op deze planeet midden onder de mensen en zullen wij op ons werk, op school en in onze omgeving misschien te midden van zulke personen moeten verkeren en met hen moeten spreken.
10, 11. Waarom moeten christenen anders handelen jegens een zondaar die is uitgesloten?
10 In het volgende vers stelt Paulus deze situatie tegenover de wijze waarop christenen iemand moeten bejegenen die een christelijke „broeder” is geweest maar die wegens kwaaddoen uit de gemeente is verwijderd. „Maar nu schrijf ik u, niet langer in gezelschap te verkeren [’geen omgang te houden’, Leidse Vertaling] van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten.” — 1 Kor. 5:11.
11 De uitgesloten persoon is niet louter iemand van de wereld die God niet heeft gekend en ook geen godvruchtige levenswijze heeft gevolgd. Hij heeft veeleer de weg van waarheid en rechtvaardigheid gekend maar heeft die weg verlaten en is onberouwvol zo ver gegaan in het volgen van een zondige handelwijze dat hij uitgesloten moest worden. Daarom moet hij anders worden behandeld.b Petrus lichtte toe hoe zulke voormalige christenen verschillen van de gemiddelde „gewone man”. De apostel zei: „Indien zij, na door een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus de verontreinigingen van de wereld te zijn ontvlucht, wederom in deze zelfde dingen verwikkeld raken en overwonnen worden, zijn de laatste toestanden stellig erger voor hen geworden dan de eerste. . . . Hun is overkomen wat het ware spreekwoord zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de gebade zeug tot het rollen in de modder.’” — 2 Petr. 2:20-22; 1 Kor. 6:11.
12. (a) Waarom is „uit de gemeenschap sluiten” een passende uitdrukking? (b) Wat toont de geschiedenis over de wijze waarop degenen die het christendom beleden, in vroege tijden jegens zondaars handelden?
12 Ja, de bijbel gebiedt christenen geen omgang of gemeenschap te hebben met iemand die uit de gemeente is verwijderd. Daarom wordt het uitsluiten en vervolgens mijden van zo’n onberouwvolle kwaaddoener door Jehovah’s Getuigen terecht aangeduid met de uitdrukking „uit de gemeenschap sluiten”. Dat zij weigeren op welk geestelijk of sociaal niveau maar ook omgang met een uitgesloten persoon te hebben, weerspiegelt loyaliteit aan Gods maatstaven en gehoorzaamheid aan zijn gebod in 1 Korinthiërs 5:11, 13. Dit stemt overeen met Jezus’ raad dat men zo’n persoon op dezelfde manier moet beschouwen als de joden in zijn tijd „een mens uit de natiën” beschouwden. Een hele tijd na de dood van de apostelen hebben degenen die het christendom beleden, de bijbelse procedure klaarblijkelijk gevolgd.c Hoeveel kerken in deze tijd voldoen echter aan Gods duidelijke richtlijnen in dit opzicht?
DEGENEN DIE ZICHZELF TERUGTREKKEN
13. Wat moest er worden gedaan in het geval van iemand die zwak en inactief wordt?
13 Een christen zou geestelijk zwak kunnen worden, misschien omdat hij Gods Woord niet geregeld bestudeert, persoonlijke problemen heeft of vervolging ondergaat (1 Kor. 11:30; Rom. 14:1). Zo’n persoon zou ermee kunnen ophouden de christelijke vergaderingen bij te wonen. Wat moet er worden gedaan? Herinnert u zich nog dat de apostelen Jezus in de nacht van zijn arrestatie in de steek lieten? Toch had Christus Petrus ertoe aangespoord: „Wanneer gij eenmaal zijt teruggekeerd, versterk dan op uw beurt uw broeders [die Jezus eveneens in de steek hadden gelaten]” (Luk. 22:32). Christelijke ouderlingen en anderen zouden degene die zwak en inactief is geworden daarom uit liefde kunnen bezoeken en helpen (1 Thess. 5:14; Rom. 15:1; Hebr. 12:12, 13). Het is evenwel een andere kwestie wanneer iemand loochent dat hij een christen is en zichzelf terugtrekt.
14. Hoe zou iemand zichzelf kunnen terugtrekken?
14 Iemand die een ware christen is geweest, zou de weg der waarheid kunnen verwerpen en zou kunnen verklaren dat hij zichzelf niet langer als een van Jehovah’s Getuigen beschouwt of niet als een van hen bekend wil staan. Wanneer dit zeldzame geval zich voordoet, verloochent de persoon zijn positie als een christen en trekt hij zich willens en wetens van de gemeente terug. De apostel Johannes schreef: „Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven.” — 1 Joh. 2:19.
15, 16. (a) Op welke andere manier zou iemand zich kunnen terugtrekken? (b) Hoe dienen christenen personen die zich hebben teruggetrokken te beschouwen en te bejegenen?
15 Iemand zou zijn plaats in de christelijke gemeente ook vaarwel kunnen zeggen door zijn handelwijze, zoals door deel te gaan uitmaken van een organisatie met doelstellingen welke in strijd zijn met de bijbel en die derhalve onder het oordeel staat van Jehovah God. (Vergelijk Openbaring 19:17-21; Jesaja 2:4.) Dus als iemand die een christen was, het verkiest zich aan te sluiten bij degenen die door God zijn afgekeurd, zou het voor de gemeente passend zijn door middel van een korte bekendmaking te erkennen dat hij zichzelf heeft teruggetrokken en niet langer een van Jehovah’s Getuigen is.
16 Personen die zichzelf in de categorie plaatsen van degenen die „niet van ons slag” zijn door het geloof en de leer van Jehovah’s Getuigen weloverwogen te verwerpen, dienen passenderwijs net zo beschouwd en bejegend te worden als degenen die wegens kwaaddoen uit de gemeenschap zijn gesloten.
MET DE GEMEENTE SAMENWERKEN
17, 18. Wat houdt het in wanneer wij met betrekking tot uitsluiting met de gemeente samenwerken?
17 Hoewel christenen genieten van geestelijke omgang wanneer zij met hun broeders en zusters of met geïnteresseerde personen de bijbel bespreken of bestuderen, zouden zij deze omgang niet willen hebben met een uitgesloten zondaar (of iemand die het geloof en de leer van Jehovah’s Getuigen heeft verloochend en zichzelf heeft teruggetrokken). De uitgesloten persoon is ’verworpen’, want wegens zijn ’zonde’ heeft hij ’zichzelf veroordeeld’, en de gemeenteleden zullen Gods oordeel zowel aanvaarden als hoog houden. Uit de gemeenschap sluiten, houdt echter meer in dan ophouden geestelijke omgang te hebben. — Tit. 3:10, 11.
18 Paulus schreef ’niet langer in gezelschap te verkeren van zo iemand en zelfs niet met hem te eten’ (1 Kor. 5:11). Een maaltijd is een tijd van ontspanning en gezellige omgang. De bijbel verbiedt hier derhalve ook gezellige omgang, zoals samen met een uitgeslotene picknicken of een feestje vieren, een balspel spelen, naar het strand of de bioscoop gaan of de maaltijd met hem gebruiken.d (De speciale problemen met betrekking tot een uitgesloten familielid worden in het volgende artikel beschouwd.)
19. Waarom kan het soms moeilijk schijnen een uitsluiting te ondersteunen, maar waarom is het belangrijk dit te doen?
19 Soms voelt een christen zich misschien onder grote druk staan om deze bijbelse raad te negeren. De druk kan door zijn eigen emoties worden veroorzaakt of door kennissen worden teweeggebracht. In een land waar Jehovah’s Getuigen burgerlijke huwelijken mogen sluiten, werd één broeder bijvoorbeeld onder druk gezet om twee uitgesloten personen in de echt te verbinden. Kon die dienst als louter een vriendelijkheid worden gerationaliseerd? Iemand zou misschien zo kunnen denken. Maar waarom werden zijn diensten gevraagd, in plaats van die van de ambtenaar van de burgerlijke stand? Werd dit niet gedaan wegens zijn positie als een bedienaar van God en het feit dat hij in staat is aan de hand van Gods Woord raad over het huwelijk te geven. Voor zulk een druk te zwichten, zou betekenen dat hij omgang met het paar heeft, met personen dus die wegens hun goddeloze handelwijze uit de gemeente zijn gesloten. — 1 Kor. 5:13.
20. Hoe dient onze houding te zijn wanneer iemand op ons werk wordt uitgesloten?
20 Andere problemen rijzen in verband met zakelijke aangelegenheden of ons werk. Hoe is de situatie wanneer u in dienst bent bij een man die nu door de gemeente is uitgesloten of wanneer u zo iemand in dienst hebt? Wat te doen? Indien u contractueel of financieel verplicht bent de zakelijke verhouding voorlopig in stand te houden, zult u nu beslist een andere houding jegens de uitgesloten persoon aannemen. Het zal op het werk misschien noodzakelijk zijn zakelijke aangelegenheden met hem te bespreken of anderszins contact met hem te hebben, maar besprekingen over geestelijke aangelegenheden en gezellige omgang zullen tot het verleden behoren. Op deze wijze kunt u uw gehoorzaamheid jegens God tonen en zult u een beschermende barrière voor uzelf hebben opgeworpen. Ook kan dit hem ervan doordringen hoeveel zijn zonde hem in verscheidene opzichten heeft gekost. — 2 Kor. 6:14, 17.
IS HET JUIST OM MET EEN UITGESLOTEN PERSOON OF MET IEMAND DIE ZICH HEEFT TERUGGETROKKEN, TE SPREKEN?
21, 22. Welke raad verschaft de Schrift over het spreken met uitgeslotene?
21 Houdt het hooghouden van Gods rechtvaardigheid en zijn uitsluitingsregeling in dat een christen in het geheel niet met een uitgesloten persoon zal spreken en hem nog niet eens zal groeten? Sommigen vragen zich af of dit zo is, gezien Jezus’ raad onze vijanden lief te hebben en niet ’alleen onze broeders te groeten’. — Matth. 5:43-47.
22 In werkelijkheid heeft God in zijn wijsheid niet getracht elke mogelijke situatie in de bijbel te laten optekenen. Het is daarom nodig de betekenis te begrijpen van wat Jehovah zegt met betrekking tot de wijze waarop een uitgeslotene behandeld moet worden, aangezien wij er dan naar kunnen streven Zijn zienswijze hoog te houden. God legt bij monde van de apostel Johannes uit:
„Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet. . . . Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in uw huis en richt ook geen groet tot hem. Want wie een groet tot hem richt, deelt in zijn goddeloze werken.” — 2 Joh. 9-11.
23, 24. Waarom is het verstandig het te vermijden tot uitgeslotenen te spreken?
23 De apostel die deze wijze waarschuwing gaf, had zeer nauw contact gehad met Jezus en wist heel goed wat Christus over het groeten van anderen had gezegd. Hij wist ook dat de normale begroeting destijds „Vrede” was. In tegenstelling tot de een of andere persoonlijke „vijand” of een met autoriteit beklede wereldse man die christenen tegenstaat, is de persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken en die zijn afvallige denkwijze tracht te bevorderen of te rechtvaardigen of die zijn goddeloze gedrag voortzet, beslist niet iemand die wij „Vrede” toewensen (1 Tim. 2:1, 2). En wij weten allemaal uit eigen ervaring in de loop der jaren dat een eenvoudig „Hallo” dat tot iemand wordt gezegd, de eerste stap kan zijn die tot een gesprek en misschien zelfs tot een vriendschap leidt. Zouden wij die eerste stap willen doen met betrekking tot iemand die uit de gemeenschap is gesloten?
24 ’Maar als hij nu eens berouw schijnt te hebben en aanmoediging nodig heeft?’ zou iemand zich kunnen afvragen. Er is voor de behandeling van dergelijke gevallen een voorziening getroffen. De opzieners in de gemeente dienen als geestelijke herders en beschermers van de kudde (Hebr. 13:17; 1 Petr. 5:2). Indien een uitgeslotene of iemand die zich heeft teruggetrokken, informeert naar een mogelijk herstel in Gods gunst, of er blijk van geeft dit graag te willen, kunnen de ouderlingen met hem spreken. Zij zullen vriendelijk uitleggen wat hij moet doen en zij kunnen hem misschien een passende vermaning geven. Zij kunnen met hem handelen op grond van feiten in verband met zijn vroegere zonde en zijn houding. Anderen in de gemeente beschikken niet over zulke inlichtingen. Dus als iemand van mening is dat de uitgesloten persoon of degene die zich heeft teruggetrokken ’berouw heeft’, bestaat dan niet de kans dat deze mening op uiterlijke indrukken is gebaseerd in plaats van op nauwkeurige inlichtingen? Indien de opzieners ervan overtuigd waren dat de persoon berouw had en de vruchten van berouwe voortbracht, zou hij in de gemeente hersteld worden. Nadat dit is gebeurd, kunnen de overige gemeenteleden hem hartelijk verwelkomen op de vergaderingen, er blijk van geven dat zij hem vergiffenis hebben geschonken, hem vertroosten en hun liefde voor hem bevestigen, waartoe Paulus de Korinthiërs aanspoorde met betrekking tot de man die in Korinthe werd hersteld. — 2 Kor. 2:5-8.
NIET IN GODDELOZE WERKEN DELEN
25, 26. Welke raad geeft God ten einde ons ervoor te behoeden in de goddeloze werken van een uitgeslotene te ’delen’?
25 Alle getrouwe christenen dienen de belangrijke waarheid ter harte te nemen die God Johannes onder inspiratie liet optekenen: „Wie een groet tot [een uitgesloten zondaar die een dwaalleer bevordert of in goddeloos gedrag volhardt] richt, deelt in zijn goddeloze werken.” — 2 Joh. 11.
26 Veel bijbeluitleggers in de christenheid maken bezwaar tegen 2 Johannes 11. Zij beweren dat wat hier staat, ’onchristelijke raad is, in strijd met de geest van onze Heer’, of dat het onverdraagzaamheid bevordert. Zulke gevoelens zijn echter afkomstig van religieuze organisaties die zich niet houden aan Gods gebod om ’de goddeloze man uit hun midden te verwijderen’ en die zelden of nooit zelfs de meest beruchte kwaaddoeners het lidmaatschap van hun kerken ontzeggen (1 Kor. 5:13). Hun „verdraagzaamheid” is onschriftuurlijk, onchristelijk. — Matth. 7:21-23; 25:24-30; Joh. 8:44.
27. Hoe zou een christen in de werken van een kwaaddoener kunnen ’delen’, en met welk gevolg?
27 Het is echter niet verkeerd loyaal te zijn aan de rechtvaardige God van de bijbel. Hij zegt ons dat hij ’op zijn heilige berg’ alleen degenen zal laten verblijven die onberispelijk wandelen, rechtvaardigheid oefenen en de waarheid spreken (Ps. 15:1-5). Indien een christen echter gemene zaak maakt met een kwaaddoener die door God is verworpen en uit de gemeenschap is gesloten, of die zichzelf heeft teruggetrokken, komt dit er feitelijk op neer dat hij zegt: ’Ik heb er ook geen belangstelling voor op Gods heilige berg te verblijven.’ Indien de ouderlingen zien dat het met hem die richting opgaat doordat hij geregeld in het gezelschap van een uitgeslotene verkeert, zullen zij hem liefdevol en geduldig trachten te helpen weer Gods zienswijze te krijgen (Matth. 18:18; Gal. 6:1). Zij zullen hem vermanen en, indien noodzakelijk, „streng terechtwijzen”. Zij willen hem helpen ’op Gods heilige berg’ te blijven. Indien hij er echter niet mee wil ophouden met de uitgeslotene om te gaan, is hij iemand geworden die ’in de goddeloze werken deelt’ (ze ondersteunt of eraan deelneemt) en moet hij uit de gemeente worden verwijderd, worden uitgesloten. — Tit. 1:13; Jud. 22, 23; vergelijk Numeri 16:26.
LOYAAL AAN GODS ZIENSWIJZE
28. Hoe kunnen wij ons loyaal betonen aan Jehovah’s zienswijze?
28 Loyaliteit aan Jehovah God en zijn voorzieningen is een bron van geluk, want al zijn wegen zijn rechtvaardig, juist en goed. Dit geldt ook met betrekking tot zijn voorziening om onberouwvolle kwaaddoeners uit de gemeenschap te sluiten. Terwijl wij die regeling ondersteunen, kunnen wij vertrouwen stellen in Davids woorden: „Neemt er . . . kennis van dat Jehovah degene die jegens hem loyaal is, stellig zal onderscheiden” (Ps. 4:3). Ja, God zondert degenen af die loyaal zijn aan hem en zijn wegen en hij eert en leidt hen. Tot de vele zegeningen die wij als gevolg van zo’n loyaliteit ontvangen, behoort de vreugde tot degenen te behoren die door God worden goedgekeurd en die hij ’op zijn heilige berg’ laat verblijven. — Ps. 84:10, 11.
[Voetnoten]
a „Voortaan was hij als een dode. Hij mocht niet met anderen studeren, men mocht geen [gezellige] omgang met hem hebben en men mocht hem zelfs niet de weg wijzen. Hij mocht weliswaar de levensbehoeften kopen, maar het was verboden met zo iemand te eten of te drinken.” — The Life and Times of Jesus the Messiah, door A. Edersheim, Deel II, blz. 184.
b Adam Clarke laat in overeenstemming met deze bijbelse leer het verschil duidelijk uitkomen door te zeggen: „Hebt geen omgang met [een uitgesloten zondaar] in gewijde of burgerlijke dingen. Gij moogt uw wereldlijke bezigheden afhandelen met iemand die God niet kent en het christendom niet belijdt, ongeacht zijn morele aard; maar een man die het christendom belijdt en niettemin schandalig is in zijn gedrag, dient gij zelfs niet in deze mate te erkennen. Laat hem dit extra kenmerk van uw afschuw van alle zonde hebben.”
c Kerkhistoricus Joseph Bingham schrijft over de eerste eeuwen: „De kerktucht hield de macht in om mensen alle voordelen en voorrechten van de doop te ontnemen door hen uit de kerkelijke gemeente en gemeenschap te stoten, . . . en iedereen meed hen in algemene gesprekken en ging hen uit de weg, ten dele om de kerkelijke veroordeling en maatregelen tegen hen te bevestigen, ten dele om hen beschaamd te doen staan en ten dele om zichzelf te beveiligen voor het gevaar van besmetting.” „ . . . niemand mocht uitgesloten personen in zijn huis ontvangen of aan dezelfde tafel met hen eten; zij mochten tijdens hun leven geen ongedwongen gesprekken met hen voeren en ook geen begrafenisplechtigheden voor hen houden wanneer zij waren gestorven, . . . Deze richtlijnen waren opgesteld naar het model van de regels van de apostelen waarin het christenen verboden werd beruchte overtreders hoe dan ook morele steun te verlenen.” — The Antiquities of the Christian Church, blz. 880, 891.
d In onze uitgave van 15 november 1981 werd 2 Thessalonicenzen 3:14, 15 besproken, waar de bijbel zegt dat het noodzakelijk zou kunnen zijn een christen die in wanordelijk gedrag volhardt, te ’tekenen’. Hij is nog altijd een broeder en moet als zodanig worden aangemoedigd, maar andere christenen moeten ’niet meer met hem omgaan’. Als zij zíjn gezelschap op sociaal niveau moeten vermijden, moet er een veel duidelijker scheiding bestaan in de gevallen van uitgesloten kwaaddoeners of kwaaddoeners die zich hebben teruggetrokken.
e Zie voor een bespreking van berouw De Wachttoren van 15 november 1981.
HERINNERT U ZICH DEZE PUNTEN?
Hoe werden joden die uit de synagoge werden geworpen, behandeld?
Welk verschil moet er volgens Paulus bestaan in de bejegening van
(1) immorele personen in de wereld?
(2) immorele personen die uit de gemeente zijn gesloten?
Hoe dienen christenen iemand te bezien die zich uit de gemeente terugtrekt?
Wat voor soorten van gemeenschap of omgang houden op wanneer iemand ’uit de gemeenschap wordt gesloten’?
Waarom groeten christenen uitgesloten personen niet of spreken zij niet met hen?
Wat moeten wij met betrekking tot uitsluiting doen om ’op Gods heilige berg’ te kunnen blijven?
[Illustraties op blz. 16]
Een christen zal „zelfs niet . . . eten” met een uitgesloten persoon