Vragen van lezers
● Na de Vloed plantte Noach een wijngaard, ging van de wijn ervan drinken en werd dronken (Gen. 9:20, 21). Hoe dienen wij Noachs dronkenschap te bezien, daar de bijbel dronkenschap veroordeelt en zelfs zegt dat dronkaards Gods koninkrijk niet zullen beërven? — B.M., V.S.
Betreffende het feit dat Noach wijn dronk tot hij erdoor bedwelmd raakte, zegt Genesis 9:20, 21: „En Noach werd een landman en plantte een wijngaard. Toen hij van den wijn gedronken had, werd hij dronken en hij ontblootte zich in zijn tent.” Noach, die toen meer dan zeshonderd jaar oud was, was blijkbaar volslagen dronken, want het verslag zegt dat „Noach uit zijn roes ontwaakte” (Gen. 9:24). Er bestaat dus geen twijfel over dat hij volkomen bedwelmd was.
Wanneer men het verslag in Genesis 9:20-27 echter beschouwt, is het wel goed te beseffen dat Jehovah God nergens in zijn Woord een veroordeling van Noach heeft laten optekenen vanwege dit voorval. Dat betekent natuurlijk niet dat God dronkenschap door de vingers ziet, want de bijbel toont aan dat dit niet zo is (Spr. 23:20, 21, 29-35; 1 Kor. 6:9, 10). Toch heeft Jehovah in het geval van Noach wellicht verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen. Het verslag hierover in het boek Genesis is kort en er wordt elders in de Schrift niet over dit voorval gesproken. Het is echter duidelijk dat Noach zonder het te weten door het drinken van wijn dronken werd, misschien uit verveling of omdat hij zwaarmoedig was, of om een andere reden, die de bijbel in elk geval niet noemt. Wat dat betreft, misschien was onder de veranderde omstandigheden die op de Vloed volgden, de wijn die Noach dronk, door gisting sterker geworden dan hij besefte. Noach was echter in elk geval beslist geen verstokte dronkaard. Door niets in de bijbel wordt aangetoond dat hij er een gewoonte van maakte wijn te drinken tot hij erdoor bedwelmd raakte. De Schrift zegt in feite niet dat hij ooit weer dronken geworden is.
Als bijbelschrijvers dronkenschap veroordeelden of personen ertoe aanspoorden dit te vermijden, gebruikten zij nooit Noach als een slecht voorbeeld. Ook maakten zij geen ongunstige opmerkingen over hem vanwege dit ongelukkige voorval. De apostel Petrus noemde Noach in werkelijkheid „een prediker van rechtvaardigheid” (2 Petr. 2:5). Toen de apostel Paulus de Hebreeuwse christenen schreef, zei hij dat Noach door zijn geloof „de wereld [heeft] veroordeeld, en hij is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is” (Hebr. 11:7). Paulus beschouwde Noach als een van degenen die te zamen de grote wolk van getrouwe voorchristelijke getuigen van Jehovah vormen (Hebr. 12:1). Toen Jezus verder Noachs tijd vergeleek met „de dagen van de Zoon des mensen”, of zijn tweede tegenwoordigheid, zei hij niets afkeurends over Noach. — Luk. 17:26, 27.
Noach dient derhalve niet vergeleken te worden met hen die zich bezighouden met de werken van het gevallen vlees en die wellicht betrokken raken bij „drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke” (Gal. 5:19-21). De getrouwe Noach dient evenmin vergeleken te worden met personen die eens als christenen gedoopt zijn maar die het later tot hun gewoonte gemaakt hebben zich te bedrinken. Zulke verstokte dronkaards, die geen berouw hebben, zijn niet zo maar bij één gelegenheid, zonder dat zij er erg in hadden, dronken geworden door te veel van een bedwelmende drank te drinken. Zij zijn werkelijk dronkaards en dienen uit de reine en rechtschapen christelijke gemeente te worden gesloten. De apostel Paulus had dergelijke personen in gedachten toen hij de christenen in Korinthe meedeelde: „Maar nu schrijf ik u, niet langer in gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten” (1 Kor. 5:11). Als zij geen berouw hebben, zullen dergelijke personen nooit de zegeningen van Gods koninkrijk verkrijgen.
Veronderstel dat een opgedragen christen thans, net als Noach, onopzettelijk dronken wordt als hij een keer in de beslotenheid van zijn eigen huis een alcoholhoudende drank gebruikt. Dit is hem nog nooit tevoren overkomen en hij is vastbesloten ervoor te zorgen dat het nooit weer gebeurt. Wat dient hij dan te doen? Welnu, hij is geen verstokte dronkaard. En het is niet redelijk te denken dat hij door dit ene voorval voor altijd door God veroordeeld is, zodat het voor hem niet mogelijk zou zijn eeuwig leven als een gave van Jehovah te ontvangen (Rom. 6:23). Een dergelijke christen dient hierover in gebed tot de Almachtige God echter waarachtig berouw tot uitdrukking te brengen. Hij dient Jehovah door bemiddeling van Christus om zijn barmhartige vergeving te smeken (Deut. 4:31; Ps. 51). Daarna dient hij vastbesloten te zijn elke herhaling van deze fout te vermijden. Als hij zich hier echter nog veel zorgen om maakt, kan zo’n christen gebruik maken van de geestelijke hulp die hem ter beschikking staat door acht te slaan op de woorden in Jakobus 5:13-16.