-
Ken de achtergrond van bepaalde woordenDe Wachttoren 1960 | 1 juli
-
-
was geweest dat hij geen opstanding verdiende; daarom werd er voor hem geen herinneringsgraf gebruikt. Zo werd deze plaats een symbool van volkomen en eeuwige vernietiging of straf. Daar de joden in Jezus’ dagen dit symbool begrepen, gebruikte Jezus het om de eeuwige straf in de dood voor opzettelijke goddelozen aan te duiden. Zoals er thans uitdrukkingen bestaan welke voor mensen die vroeger hebben geleefd nietszeggend zouden zijn daar zij de achtergrond van onze eeuw niet kennen, zijn er woorden uit bijbelse tijden welke voor ons betekenisloos blijven, tenzij wij de achtergrond ervan leren kennen.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1960 | 1 juli
-
-
Vragen van lezers
● Is het voor een christen die zich aan God heeft opgedragen, juist of onjuist om te gaan staan wanneer het volkslied wordt gespeeld? — R.S., V.S.
Een volkslied is in feite een gebed tot God ten behoeve van een natie die tot Satans samenstel van dingen behoort, en in dit gebed wordt onveranderlijk om materiële voorspoed en een lang leven voor die natie gevraagd. Als christenen die het voorbeeld van Jezus Christus volgen, kunnen wij niet voor enig deel van Satans wereld of iets erin bidden (Joh. 17:9). Merk eveneens op dat de profeet Jeremia, die zichzelf in een toestand bevond welke met de onze is te vergelijken, tot driemaal toe het gebod ontving geen gebed op te zenden voor zijn natie en volk. Zie Jeremia 7:16; 11:14; 14:11.
Als christenen kunnen wij daarom niet ten behoeve van een samenstel van dingen dat Jehovah ten ondergang heeft gedoemd gewetensvol met de gebedsvolle sentimenten van het volkslied instemmen. Evenmin kunnen wij vanuit ons schriftuurlijke standpunt in overeenstemming met de woorden in het volkslied waarin wordt beweerd dat Gods zegen op de oorlogen van een wereldse natie rust, spreken of handelen. Wij roemen niet in een der wereldse natiën, maar in Jehovah en zijn Koning en koninkrijk.
Volgens de gewoonte kan iemand louter door te gaan staan, te kennen geven dat hij met de in dit lied tot uitdrukking gebrachte gevoelens sympathiseert. Dit treedt duidelijk naar voren door het standpunt van bepaalde geallieerde officieren die enige tijd na de tweede Wereldoorlog weigerden bij het spelen van het Duitse volkslied op te gaan staan. Daar de christen niet met de gevoelens van welk volkslied van deze oude wereld dan ook sympathiseert, mag hij anderen niet de indruk geven dat hij dit wel doet door, wanneer dit volkslied wordt gespeeld of gezongen, te gaan staan. Hij kan deze speciale daad ten aanzien van het volkslied van het land waarin hij verblijf houdt, net zo min gewetensvol volbrengen als de drie Hebreeën aan het aan hen door koning Nebukadnezar met betrekking tot het beeld gevraagde konden voldoen. — Dan. 3:1-23.
Er dient echter te worden opgemerkt, dat er een verschil bestaat tussen het opstaan voor het volkslied en de in sommige landen in gebruik zijnde gewoonte om van schoolkinderen te eisen dat zij bij de ceremonie van het groeten van de vlag, gaan staan. Dat zij in zo’n geval gaan staan, schijnt niet bezwaarlijker te zijn dan wanneer volwassenen gaan staan wanneer een rechter de rechtszaal binnenkomt. De ceremonie van het groeten van de vlag bestaat uit bepaalde bewegingen met de hand en het afleggen van een eed of gelofte. Wanneer een kind zich hiervan onthoudt, kan het uit eerbied voor de vlag en de goede beginselen die deze voorstaat, gaan staan terwijl het toch niet aan de vlaggegroet-ceremonie deelneemt.
● Handelingen 14:14 spreekt over „de apostelen Barnabas en Paulus”. Waarom werd Barnabas, die niet tot de twaalf apostelen behoorde, hier een apostel genoemd? — H.B., Kanaalzone, Panama.
„Apostel” betekent gezant of iemand die is uitgezonden. Handelingen 14:14 spreekt over Barnabas als een apostel omdat hij zich met Paulus op een zendingsreis bevond en in opdracht van de heilige geest door de christelijke gemeente te Antiochië was uitgezonden (Hand. 13:1-4). In 2 Korinthe 8:23 (OB) spreekt Paulus over „onze broeders” en hij zegt dat zij „apostelen der gemeenten” zijn, hetgeen volgens andere vertalingen „afgezanten”, „afgevaardigden” of „mannen die worden uitgezonden” (SV, PC, NW) betekent. Zij werden op kosten van en door de gemeenten uitgezonden om deze te vertegenwoordigen. Paulus spreekt in Filippenzen 2:25 (NW) over Epaphrodítus als hun afgezant, of, volgens de voetnoot, hun apostel. Daar Jezus Christus voor een aardse zending door God was uitgezonden, wordt er zelfs over hem als Gods apostel gesproken. — Hebr. 3:1.
Nu wij dit weten, wordt hierdoor de verkeerde opvatting uit de weg geruimd dat er tussen Handelingen 9:26, 27 en Galaten 1:17-19 een tegenstrijdigheid zou bestaan. In Handelingen wordt gezegd dat toen Paulus in Jeruzalem aankwam en daar contact zocht met de discipelen, zij bevreesd voor hem waren, daar zij niet helemaal van zijn bekering
-