Een kostbare verhouding in stand houden
„Nadert tot God en hij zal tot u naderen.” — Jak. 4:8.
1, 2. (a) In welk opzicht is Jehovah een edelmoedige gever? (b) In welk gevaar verkeert iemand die twijfelt, en hoe kan dit worden vermeden? (c) Kan geloof groeien, en is het meer dan een mentaal proces?
JEHOVAH is een edelmoedige gever. Wij hebben reeds uit Lukas’ verslag geleerd dat Jehovah de smeekbeden verhoort van degenen die aanhouden in gebed en die waakzaam blijven. Ook andere bijbelschrijvers werden ertoe geïnspireerd praktische raad over de nauw verwante onderwerpen van gebed en geloof te geven.
2 Jakobus herinnert ons er bijvoorbeeld in het begin van zijn brief aan dat wij ’God moeten blijven vragen’ of hij ons de wijsheid wil geven om aan verscheidene beproevingen het hoofd te bieden en ze te verduren. Hij vermaant en waarschuwt: „Hij moet in geloof blijven vragen, in het geheel niet twijfelend.” Wie blijft twijfelen, is een „besluiteloos [Grieks: „tweezielig”] man”, die niets van Jehovah ontvangt. In plaats daarvan willen wij graag dat ons geloof de hoedanigheid bezit die Jakobus vermeldt: „Deze beproefde hoedanigheid van uw geloof [bewerkt] volharding” (Jak. 1:3-8).a Hoewel ons geloof in het begin misschien niet zo groot is als dat van Abraham, kan het groeien en moet het altijd waarachtig zijn en niet halfslachtig. Moge er van ons gezegd worden wat Paulus schreef: ’Uw geloof groeit op buitengewone wijze en de liefde jegens elkaar van een ieder van u zonder uitzondering, neemt toe.’ Waar geloof is niet slechts een mentaal proces, maar zoals Paulus ook schreef: ’Oefent geloof in uw hart.’ Wij moeten een goede motivatie hebben, met goede werken als resultaat. — Rom. 4:20; 10:9, 10; 2 Thess. 1:3.
3. Welke waarheden worden in Jakobus 4:7, 8 door middel van tegenstellingen onder onze aandacht gebracht?
3 Ter bevestiging van het voorgaande schreef Jakobus later: „Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw hart, besluitelozen.” Jakobus liet deze woorden voorafgaan door enkele tegenstellingen — evenals Jezus dit had gedaan — om waarheden duidelijk te maken die beklemtoond moesten worden: „Onderwerpt u daarom aan God, maar weerstaat de Duivel en hij zal van u wegvluchten. Nadert tot God en hij zal tot u naderen.” — Jak. 4:7, 8.
4. (a) Wat voor handelwijze moet men volgen om dicht tot iemand te naderen, terwijl men waardoor moet worden aangezet? (b) Doet God meer voor zulke personen dan hen slechts te verwelkomen, en welke voorzieningen zijn reeds tot nut van allen getroffen?
4 Wat een aanmoediging om op een juiste wijze besluitvaardig of resoluut te zijn, met welk een hartverwarmende aansporing tot besluit! Men zou uit plichtsgevoel resoluut en vasthoudend kunnen zijn, maar om dicht tot iemand te naderen, is er iets nodig wat veel dieper gaat. Het moet uit het hart komen en iemand ertoe aanzetten zich uit te sloven en bereid te zijn offers te brengen ten einde de verlangde intieme persoonlijke verhouding te verkrijgen en te genieten. Merk op dat Jakobus niet zegt dat als wij tot God naderen, hij, om zo te zeggen, alleen maar zit te wachten om ons te verwelkomen. Integendeel, indien wij een definitieve persoonlijke handelwijze volgen om tot God te naderen, zal hij van zijn zijde een overeenkomstige handelwijze volgen. Hoe doet hij dit? Welnu, hij heeft reeds enkele voortreffelijke voorzieningen getroffen, met inbegrip van zijn Woord en de gave van zijn Zoon als onze Verlosser, zodat het voor onvolmaakte, zondige mensen mogelijk is tot hem te naderen. Deze voorzieningen staan allen ter beschikking die er met een oprechte en zuivere beweegreden voordeel van willen trekken.
5. Hoe zijn Gods opgedragen dienstknechten vaak gebruikt om degenen te helpen die ’tot God willen naderen’?
5 Doet Jehovah echter iets wat van een rechtstreekser, persoonlijker aard is? Wat is in zoveel gevallen de enige factor die het hart van de waarheidszoeker raakt en doet reageren? Is het behalve een kennis van de waarheid niet tevens de oprechte en hartelijke persoonlijke belangstelling van de zijde van degene die als Gods dienaar wordt gebruikt? (1 Kor. 3:5) Wanneer de waarheidszoeker zijn eerste vergadering met Jehovah’s Getuigen bezoekt, begrijpt hij misschien niet al te veel van wat er wordt gezegd, maar opnieuw komt hij diep onder de indruk van de oprechte, vriendelijke sfeer die door allen wordt ten toon gespreid, alsook van de persoonlijke aandacht en het welkom dat hem wordt bereid. Op deze wijze voelt hij dat, als een reactie op zijn eigen krachtsinspanningen om de waarheid en de Gever van de waarheid te vinden, God nu tot hem nadert. Naarmate hij vorderingen maakt, ervaart hij andere bewijzen van Gods leiding en zegen, want Hij geeft „edelmoedig en zonder verwijt”. — Jak. 1:5.
6. Hoe alleen wordt dit mogelijk gemaakt, en wat moet in gedachte gehouden worden?
6 Naarmate de waarheidszoeker stap voor stap op de weg der rechtvaardigheid wordt geleid, gaat hij beseffen wat een voorrecht het is als een van Jehovah’s vertegenwoordigers gebruikt te worden om weer anderen te helpen. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat zijn geest in ons hart wordt uitgestort, waardoor wij de vrucht van die geest kunnen tonen en een ware, goddelijke liefde ten toon kunnen spreiden. — Gal. 5:22, 23; 1 Joh. 4:11.
WEES WAAKZAAM, WEES RESOLUUT
7. Wat geeft de algemene geest van Jakobus’ brief te kennen?
7 Jakobus schreef aan opgedragen christenen die de stappen van berouw en bekering hadden gedaan. Zij hadden zich omgekeerd met betrekking tot hun vroegere zondige handelwijze en hadden zich nu onvoorwaardelijk aan Jehovah opgedragen om voortaan zijn wil te doen. Zoals uit de algemene geest van Jakobus’ brief blijkt, leefden velen niet overeenkomstig de voorwaarden van hun opdracht. Zij zagen de noodzaak om die verhouding tot Jehovah in een gezonde toestand te houden, over het hoofd.
8. (a) Waarom kunnen verhoudingen niet als iets vanzelfsprekends worden beschouwd? (b) Met betrekking waartoe wilde Jakobus degenen die wegvielen, graag helpen?
8 Verhoudingen blijven zelden of nooit statisch. Ze kunnen niet als iets vanzelfsprekends worden beschouwd. Of ze worden hechter, al gaat dat misschien langzaam, en net als een boom slaan ze dan hun wortels dieper uit, of ze gaan achteruit en beginnen weg te kwijnen en zowel vruchten als bladeren hebben hiervan te lijden (Ps. 1:1-3). Dit is met de natie van het vleselijke Israël gebeurd. Jakobus was er verlangend naar de geestelijke Israëlieten die op overeenkomstige wijze aan het terugvallen waren, te herstellen voordat het te laat was. Hij zette de situatie derhalve heel duidelijk aan hen uiteen, waarbij hij het ware met het valse vergeleek met betrekking tot de verschillende soorten van wijsheid en ook met betrekking tot vriendschap, zoals hij in Jakobus 3:13-18 en Jakobus 4:1-6 verklaarde. Daarna volgt de warme aansporing die Jakobus in hoofdstuk 4:7, 8 doet. Deze komt overeen met de wijze waarop Jehovah een beroep deed op het vleselijke Israël, zoals wij in Jesaja 55:6, 7 en Maleachi 3:6, 7 lezen.
9. (a) Wat is één aanvalsmethode die door de Duivel wordt gebruikt, en hoe is deze in de hedendaagse tijd van toepassing? (b) Hoe gaf Petrus in dit opzicht aanmoedigende raad?
9 Kan er gezegd worden dat thans in zeker opzicht dezelfde situatie heerst? De voorzegde „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen”, zijn beslist aangebroken, terwijl de druk en de gevaren die mensen waar maar ook bestormen, toenemen, vooral voor ware christenen, die zich op de ’smalle weg ten leven’ bevinden (Matth. 7:14; 2 Tim. 3:1-5). De Duivel bedient zich voornamelijk van twee aanvalsmethoden. Soms gedraagt hij zich, zoals Petrus schreef, „als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden” nadat hij ons door vreesaanjaging van die weg heeft afgebracht (1 Petr. 5:8). Hij brengt dreigende situaties teweeg, hetzij op nationale schaal of op een meer persoonlijk niveau, met het doel ons te dwingen een compromis aan te gaan of ons er zelfs toe te brengen ons standpunt met betrekking tot het christelijke geweten en bijbelse beginselen volledig vaarwel te zeggen. Ons dagelijkse brood, ja, het leven zelf, kan op het spel staan in verband met moeilijke kwesties op het gebied van onze werkkring of neutraliteit. Zoals reeds is opgemerkt, rijst vooral dan de noodzaak om te blijven bidden of wij de wijsheid mogen hebben te onderscheiden wat wij moeten doen, en de kracht om deze bijbelse beginselen toe te passen. Daarom vervolgde Petrus met ons aan te sporen: „Maar neemt uw standpunt tegen hem [de Duivel] in, vast in het geloof . . . Nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid . . . zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petr. 5:9, 10.
10, 11. (a) Welke andere methode wordt door Satan gebruikt, en hoe blijkt dat hij zich er in deze tijd van bedient, hetgeen tot welk gevaar leidt? (b) Hoe dienen wij derhalve waakzaam en resoluut te zijn?
10 De andere aanvalsmethode van de Duivel is subtieler. Satan blijft zich ook „veranderen in een engel des lichts”. Hij gedraagt zich als een slang, niet om angst aan te jagen, maar om te bedriegen en te misleiden, evenals „de slang door haar listigheid Eva verleid heeft” (2 Kor. 11:3, 14). Let eens als bewijs dat Satan deze tactiek volgt op het volgende. Satan weet iets, maar hij wil niet dat u dit weet. Hij weet dat zijn tijd kort is. Als gevolg van de oorlog in de hemel, die na de geboorte van het Messiaanse koninkrijk in 1914 G.T. werd gevoerd, werd hij, de grote draak, „neergeslingerd . . . naar de aarde”, terwijl hij „grote toorn [heeft], daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Openb. 12:1-12). Als hij vooral degenen „die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” ervan kan overtuigen dat de „tijd van het einde” alles wel beschouwd niet zo kort is, heeft hij de strijd al half gewonnen (Openb. 12:17). Velen zouden dan het gevoel van dringendheid verliezen en in gebreke blijven klaarwakker te blijven. Wij zouden gemakkelijk volledig door de normale beslommeringen van het dagelijkse leven in beslag genomen kunnen worden. Wat dit betreft, moeten wij beslist leren hoe wij de dingen van Jehovah’s standpunt uit kunnen bezien en moeten wij proberen te begrijpen hoe hij de tijd rekent, waarbij wij Petrus’ woorden in gedachte houden: „Doch het einde van alle dingen is nabijgekomen. Weest daarom gezond van verstand en weest waakzaam met het oog op gebeden.” — 1 Petr. 4:7; 2 Petr. 3:8, 9.
11 Beide bijbelschrijvers, Jakobus en Petrus, hebben veel gezegd dat ons helpt en aanmoedigt om op een juiste wijze en met een goed hart waakzaam en resoluut te zijn, terwijl wij nauwlettend aandacht schenken aan gebeden en geloof.
BID VOOR DEGENEN DIE IN NOOD VERKEREN
12. (a) Hoe werkt Jakobus het onderwerp gebed ten slotte uit? (b) Hoe worden zowel opzieners als degenen die in nood verkeren, geholpen?
12 Aan het einde van zijn brief werkt Jakobus het onderwerp van gebed in verband met geloof nog verder uit en nu vanuit een ander gezichtspunt. Hoe de situatie ook is, of wij nu ’kwaad lijden’ of „welgemoed” zijn, wij dienen met gebeden of lofzangen tot God te naderen. Vervolgens spreekt hij over het bidden voor degenen die in nood verkeren. Tot degene die geestelijk ziek is en die klaarblijkelijk geestelijk lijdt en hier in mentaal en emotioneel opzicht de gevolgen van ondervindt, wordt gezegd dat hij „de oudere mannen van de gemeente tot zich [moet] roepen, en laten zij over hem bidden.” Dit is op zichzelf reeds een aanwijzing dat hij geloof heeft en dat hij weet waarheen hij zich voor hulp moet wenden. Iemand laat niet een dokter komen tenzij hij een mate van geloof in die dokter stelt. Merk nu op welke fijne resultaten het heeft wanneer hij zo’n handelwijze volgt: „En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak. 5:13-15). Dit verschaft beslist goede leiding, zowel voor degenen die in nood verkeren als voor de opzieners die gereed en bereid moeten zijn om eraan mee te werken dat die noden worden gelenigd.
13. Hoe gebruikt Jakobus Elia als een opvallend voorbeeld in dit opzicht?
13 Jakobus weidt hier verder over uit en zegt, met de opzieners en andere rijpe broeders in gedachten, dat „de smeking van een rechtvaardige . . ., als ze in werking is, veel kracht” heeft. Ter ondersteuning hiervan citeert hij het opmerkelijke voorbeeld van de verhoorde gebeden van Elia, eerst „dat het niet zou regenen”, welke periode drie en een half jaar heeft geduurd, en vervolgens dat het weer zou gaan regenen. En Elia was geen supermens. Hij „was een mens met dezelfde gevoelens als wij”. — Jak. 5:16-18.
14. Hoe geeft Jakobus tot besluit verdere aanmoediging?
14 Wanneer hij tot besluit verdere aanmoediging geeft om er waakzaam op toe te zien zo mogelijk zelfs degene te helpen die „door misleiding van de waarheid is afgebracht”, zegt hij dat wie „een zondaar van de dwaling zijns wegs doet terugkeren, diens ziel van de dood zal redden en een menigte van zonden zal bedekken” (Jak. 5:19, 20). Wat een vertroostend besluit! Hoe prachtig komt dit overeen met de beschrijving die Jehovah van zichzelf geeft — „een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, . . . die dwaling en overtreding en zonde vergeeft”. — Ex. 34:6, 7.
15. Hoe vermeldt Judas op overeenkomende wijze twee manieren om personen te helpen die in nood verkeren?
15 Het is interessant op te merken dat Judas zijn brief in dezelfde geest eindigt en zegt dat wij onszelf moeten ’opbouwen op ons allerheiligst geloof en moeten bidden met heilige geest’. Ook hij beklemtoont dat wij er waakzaam op moeten toezien degenen die in nood verkeren, op een vriendelijke maar niettemin dringende wijze te helpen: „Gaat . . . voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfelen; redt hen door hen uit het vuur te rukken. Maar blijft jegens anderen barmhartigheid tonen, dit doende met vrees, terwijl gij zelfs het onderkleed, dat door het vlees bezoedeld is, haat” (Jud. 20-23). Hier is dus wederom een aanmoediging voor degenen die rijp zijn. Mocht u sommigen kennen die twijfels hebben of die zijn gestruikeld doordat zij zich aan onreinheid schuldig hebben gemaakt, ga er dan niet snel toe over hen te negeren, maar ruk hen indien mogelijk uit het vuur, waarbij u erop toeziet dat u zich niet zelf brandt of in enig opzicht besmet geraakt.
HOUD HET OOG OPLETTEND GERICHT OP JEZUS
16, 17. Op grond waarvan trekt Paulus in het boek Hebreeën veel vergelijkingen, hetgeen tot welke conclusie leidt?
16 De apostel Paulus werd als de schrijver voor de meeste brieven in de christelijke Griekse Geschriften gebruikt. Zijn brief aan de Hebreeuwse christenen verschaft veel praktische hulp en leiding om een waar en sterk geloof op te bouwen dat tot een intieme verhouding met Jehovah en Christus Jezus leidt.
17 Het is begrijpelijk dat Paulus in bovengenoemde brief veel vergelijkingen trekt tussen de joden die het vleselijke Israël vormen en de joden die de eerste leden werden van de christelijke gemeente welke het geestelijke Israël vormt en waaraan later heidenen werden toegevoegd. Op grond van deze vergelijkingen toont Paulus aan hoe de Hebreeuwse christenen vele voordelen genoten boven die van het vleselijke Israël, hoewel dit ook een grotere verantwoordelijkheid met zich meebracht. Alle ware christenen in deze tijd, ongeacht hun achtergrond, kunnen deze zelfde dingen eveneens op zichzelf toepassen en er daardoor veel profijt van trekken.
18. Welke waarschuwing om niet te vragen verontschuldigd te worden, wordt in deze brief herhaald, en waarop is ze in Israëls geschiedenis gebaseerd?
18 Paulus zet eerder in zijn brief uiteen dat indien het woord dat engelen spraken toen de Wet aan Israël werd gegeven, met het grootste respect behandeld moest worden, „hoe zullen wij dan ontkomen indien wij een zo grote redding hebben veronachtzaamd, die immers het eerst werd verkondigd door bemiddeling van onze Heer” Jezus? (Hebr. 2:1-3; Gal. 3:19) Aan het einde van de brief wordt een overeenkomstige waarschuwing gegeven. Na gezegd te hebben wat er bij de berg Sinaï gebeurde, schrijft Paulus: „Want indien zij niet zijn ontkomen die verontschuldigd vroegen te worden bij hem die een goddelijke waarschuwing op aarde gaf, dan nog veel minder wij, als wij ons afkeren van hem die uit de hemelen spreekt.” — Hebr. 12:25.
19. Welke nadrukkelijke en nuttige opmerkingen worden er derhalve in Hebreeën 3:12-15 en 12:25-29 gemaakt?
19 Op dit punt moet ons geloof echt zijn om de vereiste beproefde hoedanigheid te bezitten. Het hart is erbij betrokken. Na Gods opmerking over Israël geciteerd te hebben dat ’zij altijd afdwalen in hun hart’, geeft Paulus tot nut van ons de krachtige waarschuwing: „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God.” Wij kunnen niet stilstaan. Indien wij niet met een geloof dat steeds meer groeit naarmate wij Jehovah vollediger gaan waarderen, ’tot God naderen’, bestaat het gevaar dat wij „verhard [raken] door de bedrieglijke kracht der zonde” en beginnen weg te vallen, zonder dit zelf te merken. Wij moeten elkaar in dit opzicht helpen en ’elkaar elke dag blijven vermanen’. Wij zullen alleen de overwinning behalen „indien wij het vertrouwen dat wij in het begin hadden, tot het einde toe stevig vasthouden”. Dit vaste vertrouwen, dit onwankelbare geloof, moet bewaard blijven willen wij het „koninkrijk . . . dat niet geschokt kan worden” en de zegeningen ervan beërven. — Hebr. 3:10-14; 12:28.
20. Welke aanmoediging met betrekking tot gebed geeft Paulus ons in deze brief, behalve dat hij de nadruk legt op geloof?
20 Paulus moedigt ons ook aan met betrekking tot gebed en de noodzaak „oplettend het oog gericht [te] houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. . . . Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zulk een tegenspraak tegen hun eigen belangen in, heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel”. Door alles wat hij heeft meegemaakt, kan hij medegevoel hebben met onze zwakheden, hoewel hij zelf zonder zonde was, en door bemiddeling van hem kunnen wij toegang hebben tot de „troon van onverdiende goedheid” en te rechter tijd hulp verkrijgen. — Hebr. 4:15, 16; 12:2, 3.
21. Waar en hoe brengt Paulus gebed nauw in verband met de door God verschafte wapenrusting, hetgeen tot welke gevolgtrekking leidt?
21 Houd ten slotte in gedachte dat, zoals Paulus aan de Efeziërs schreef, „gebed . . . bij elke gelegenheid in geest” nauw verband houdt met het aandoen van de „volledige wapenrusting van God”. En evenals Paulus moeten wij voor onszelf en voor anderen bidden of ons „bekwaamheid om te spreken gegeven mag worden . . . om met alle vrijmoedigheid van spreken het heilige geheim van het goede nieuws bekend te maken”. — Ef. 6:10-20.
[Voetnoten]
a Zie De Wachttoren van 15 oktober 1978, blz. 26-30, voor een bespreking van Jakobus 1:1-12.