Eist Jehovah te veel?
SOMMIGEN denken van wel, en vinden het een beetje te veel gevraagd om al Gods geboden op te volgen. ’Indien ik een gezin heb en daarvoor de kost moet verdienen’, zou iemand kunnen zeggen, ’en dan thuis ook nog werk moet doen, geregeld de bijbel moet lezen en bestuderen en wanneer ik dan ook nog de gemeentevergaderingen moet bezoeken en er tijd voor moet vrijmaken om het goede nieuws van Gods koninkrijk aan anderen door te geven — is dat alles dan niet wat te veel?’
Wel, eist Jehovah werkelijk te veel? Laten wij ons eens tot de Autoriteit op het gebied van het christendom, de Heer Jezus Christus, wenden, en kijken hoe hij de dingen bezag. Hij vertelt ons: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Matth. 11:28-30, NW.
Toen Jezus Christus deze woorden sprak, pochte hij niet maar verzekerde hij zijn toehoorders, dat zij goed behandeld zouden worden indien zij zijn discipelen zouden worden. Hij beschreef wat voor soort van leraar hij was, dat hij niet onderdrukkend of hardvochtig optrad, maar vriendelijk. Zijn woorden waren een uitnodiging om tot hem, deze zachtaardige leraar, te komen. Zijn discipelen konden komen en dat zij door hem onderwezen zouden worden behoefde er niet toe te leiden dat zij zich niet op hun gemak zouden voelen, want Jezus toonde begrip, was geduldig en speelde nooit de baas over zijn volgelingen. Men kon zich tot hem wenden en zijn lasten op Jezus zelf laden. Hij zou niet zijn zoals de religieuze leiders over wie hij zei: „Wee ook ulieden, die goed onderlegd zijt in de Wet, want gij belaadt de mensen met moeilijk te dragen vrachten, maar zelf raakt gij de vrachten niet met één van uw vingers aan!” (Luk. 11:46, NW). Hoe anders zouden de volgelingen van Jezus Christus ervoor staan! Hun leven zou verhoudingsgewijs gemakkelijk zijn, want Jezus’ juk zou, in betrekkelijke zin, licht zijn.
In deze tijd vinden degenen die de zonde, de hebzucht en de goddeloosheid van dit samenstel van dingen moe zijn, zeer veel aanmoediging in Jezus’ woorden. Hoe moe zijn mensen met een juiste hartetoestand van de lasten welke valse religie met zich meebrengt — de huichelarij, de voortdurende geldinzamelingscampagnes, de overleveringen, de riten en de ceremoniën die er niets toe bijdragen dat hun vragen worden beantwoord of hun geloof wordt vergroot! Ze hebben de mensen niet werkelijk verkwikt, doch het ware christendom verschaft wel ’verkwikking voor uw ziel’. Wanneer iemand derhalve een waar volgeling van Jezus Christus wordt, bevrijdt hij zich van de drukkende slavernij aan Satans samenstel van dingen, waardoor zich voor hem de weg tot eeuwig leven opent.
WAT INSPANNING IS NIET TE VEEL GEVRAAGD
Er kan natuurlijk verwacht worden dat God wil dat personen die leven trachten te verwerven, aan bepaalde vereisten beantwoorden. Hij eist bijvoorbeeld, dat men kennis in zich opneemt van God en van zijn Zoon, want dat „betekent eeuwig leven” (Joh. 17:3, NW). Hier zijn inderdaad krachtsinspanningen voor nodig, maar is er niet voor alles wat waardevol is, energie en moeite nodig? Indien iemand nota bene te lui is om de door God geïnspireerde woorden te bestuderen, of indien iemand geen tijd vrijmaakt voor het Woord des levens, hoe kan hij dan God behagen? Hoe kan iemand ’verkwikking vinden voor zijn ziel’, wanneer hij een geregelde studie van Gods woorden, zowel privé als in vereniging met Gods volk, versmaadt? Er zijn voorzieningen voor getroffen. Wij zullen verkwikt worden in de mate dat wij ons zelf de dingen ten nutte maken.
Ja, voor alles wat de moeite waard is, zijn krachtsinspanningen nodig. Indien iemand een volleerd pianist wil worden, kan hij niet verwachten dat hij zijn doel bereikt wanneer hij maar één keer per week of per maand speelt. Wil iemand een goed schilder worden, dan moet hij zich hiervoor inspannen. Zo staat het ook met Gods vereisten in verband met het leven; er is van onze zijde moeite voor nodig. Vraagt God, daar de mensheid in haar geheel in zonde is geboren en onder veroordeling staat, te veel van ons wanneer hij eist dat wij zijn voorzieningen voor eeuwig leven aanvaarden? Neen, natuurlijk niet. Een zekere man vroeg eens aan Jezus: „Heer, zijn het er weinig die gered worden?” Jezus vertelde hem: „Spant u krachtig in om door de nauwe deur binnen te gaan, want velen, zeg ik u, zullen trachten binnen te gaan, maar zullen niet in staat zijn” (Luk. 13:23, 24, NW). Wanneer mensen zich krachtig inspannen voor allerlei wereldse zaken — takken van sport, hobby’s, een carrière, pleziertjes, enzovoorts — hoeveel te meer dient iemand zich dan wel niet in te spannen voor het meest waardevolle doel ter wereld — het getrouw doen van Gods wil! Dit brengt de beloning van eeuwig leven, „want God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk . . . zou vergeten”. — Hebr. 6:10, NW.
In vroeger tijden hebben degenen die God behaagden, veel werk verzet, hebben zij zich bij het doen van de goddelijke wil krachtig ingespannen, doch zij vonden niet dat God te veel van hen eiste. Neem Noach bijvoorbeeld eens. Hoewel hij een gezin had en dit van het nodige moest voorzien, werd hem toch gezegd dat hij de ark moest bouwen. Het was een reusachtige ark van drie verdiepingen, bijna half zo lang als de grote oceaanstomer, de Queen Mary! Hiervoor zou heel wat werk moeten worden verzet. Toch zei Noach niet: ’Jehovah, ik heb zelfs nog nooit een roeiboot gebouwd, laat staan een reusachtige ark of kist als deze’; neen, hij ging aan de slag en werkte hard. En toen hij hiermee bezig was, zei hij niet: ’Jehovah, ik ben met de bouw van deze ark gewoonweg zó druk bezig, dat ik geen tijd heb om tot de mensen te prediken.’ Neen, zo dacht hij er niet over. Het bijbelse verslag spreekt zich er namelijk duidelijk over uit dat hij niet alleen bouwwerkzaamheden verrichtte en zijn gezin verzorgde, doch tevens „een prediker van rechtvaardigheid” was (2 Petr. 2:5, NW). Denkt u dat dit gemakkelijk was? Of bent u van mening dat hij zich krachtig moest inspannen? Inderdaad, Noach spande zich krachtig in, maar het was hem niet te veel. Het betekende dat hij en zijn gezin bewaard bleven.
JEZUS’ BEDIENING — EEN LEVEN VAN INSPANNING
Jezus Christus is in de bijbel het treffendste voorbeeld van iemand die nooit klaagde dat Jehovah te veel eiste. Hij heeft gezegd waarom hij een dergelijk standpunt innam: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Joh. 4:34, NW). Het doen van de wil van zijn Vader schonk hem veel vreugde, en hij ontplooide een grote activiteit in de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk. In deze tijd zeggen echter sommigen: ’O, dat wordt mij gewoon te veel wanneer ik mijn persoonlijke studie moet bijhouden, de vergaderingen moet bezoeken en moet prediken. Als ik volmaakt was zoals Jezus, zou het anders zijn!’ Wat zegt u daar? Jezus was volmaakt, dat is waar, maar zelfs hij was wel eens afgemat. Hij raakte lichamelijk vermoeid, en wel in zulk een mate dat hij door grote inspanning in de prediking eens in een boot in slaap viel toen hij met zijn discipelen een meer overstak (Luk. 8:22, 23, NW). Bij een andere gelegenheid wilde Jezus alleen zijn discipelen met zich meenemen naar een eenzame plaats zodat zij ’wat konden uitrusten’, want er kwamen en gingen zo velen, dat zij zelfs geen maaltijd konden nuttigen. De mensen ontdekten echter waar Jezus naartoe ging, en zo werden Jezus en zijn apostelen door een grote menigte begroet toen zij met hun boot arriveerden. Zei Jezus nu: ’Ik ben gewoon te moe om jullie allen over Gods koninkrijk te onderwijzen’? Neen, want het bijbelse verslag deelt ons mee, dat „hij . . . met medelijden jegens hen [werd] bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren” (Mark. 6:30-34, NW). Wat een schitterend voorbeeld!
De ware volgelingen van Jezus Christus staan er net zo voor. Zij hebben een druk bezet schema en van tijd tot tijd hebben zij er behoefte aan er eens uit te breken om wat uit te rusten. Waar zij zich echter het meest om bekommeren, is de dienst voor God, en de mensen tot wie zij prediken, hebben hun intense belangstelling. Net als bij Jezus bestaat hun voedsel, datgene wat hen in leven houdt en verkwikt, in het doen van de wil van hun Vader in de hemel.
Kort voordat Jezus het zwaarst op de proef zou worden gesteld, trof hij zijn discipelen slapend aan. „Hebt gijlieden nog niet één uur met mij kunnen waken? Waakt en bidt voortdurend, opdat gij niet in verzoeking komt. De geest is natuurlijk bereidwillig, maar het vlees is zwak” (Matth. 26:40, 41, NW). Ja, hoewel wij een verlangen koesteren, kan ons vlees zwak zijn. Maar wat deed Jezus, een volmaakt mens? Hij richtte zich in gebed tot zijn hemelse Vader, en het verslag geeft te kennen dat hij drie keer bad.
Wij behoeven ons er dus niet over te verbazen wanneer wij zwak, vermoeid of ontmoedigd raken doordat wij niet alles kunnen doen wat wij willen en nastreven. Waarom niet? Omdat, wanneer Gods Zoon voor kracht naar Jehovah opzag en zich tot hem wendde, wij hetzelfde mogen doen. Gebed schenkt ons de kracht om voort te blijven gaan. Bid liever dan te zeggen: ’Jehovah, gij hebt ons te veel te doen gegeven — kennis tot ons te nemen, voor ons gezin te zorgen, samen te komen en uw koninkrijk te prediken.’ In werkelijkheid is hetgeen Jehovah ons gegeven heeft, tot onze bescherming — de overvloed aan Koninkrijkstoewijzingen en -vereisten die ons zo bezig houden dat wij geen tijd hebben om ons zelf in verband met wereldse dingen in moeilijkheden te brengen.
Zie bovendien naar het voorbeeld van de vroege christenen. Zij werden vanwege hun getrouwe dienst voor Jehovah voor de leeuwen geworpen. Zij hadden kunnen zeggen: ’Wel, wat schuilt er voor kwaad in voor een borstbeeld van caesar een snuifje wierook te branden? Dat heeft toch niets te betekenen. Jehovah eist te veel van ons.’ Neen, zij lieten zich liever voor de leeuwen werpen dan een compromis aan te gaan. Gods vereiste van rechtschapenheid werd door hen niet beschouwd als iets wat te veel voor hen was. Zij wisten dat hij hun door middel van een opstanding uit de doden weer leven zou kunnen geven.
PAULUS’ KIJK OP DEZE AANGELEGENHEID
Soms hebben wij misschien het gevoel dat het te veel van ons is gevraagd om in slecht weer naar een vergadering te gaan of aan de prediking deel te nemen. Wellicht is onze gezondheid niet al te best. Denk er echter eens aan wat de apostel Paulus moest doorstaan; doet u dit, dan zult u tot de ontdekking komen dat onze problemen in vergelijking hiermee in de meeste gevallen molshopen genoemd kunnen worden: „Zijn zij dienaren van Christus? . . . Ik ben het op een meer in het oog springende wijze: in moeizame arbeid overvloediger, in gevangenissen overvloediger, in slagen uitermate, dikwijls de dood nabij. Van de joden heb ik vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik op de diepte der zee doorgebracht; . . . in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid” (2 Kor. 11:23-27, NW). Ja, en Paulus zei bovendien nog: „Behalve die dingen, welke van uitwendige aard zijn, bestormt mij nog van dag tot dag de zorg voor alle gemeenten” (2 Kor. 11:28, NW). Buiten alle moeilijkheden waarmee Paulus had te kampen, maakte hij zich nog zorgen om de gemeenten! Hoe geldt dit niet evenzeer voor opzieners en dienaren in deze tijd, die vaak ’s avonds laat nog op zijn om uit te zoeken wat zij kunnen doen om deze of gene te helpen, of hoe zij in de behoeften van de gemeente kunnen voorzien!
Het was voor Paulus beslist niet gemakkelijk om al deze moeilijkheden te doorstaan, maar toch zei hij niet dat het te veel was. Hij wist dat hij Gods wil deed en het schonk hem voldoening zijn christelijke broeders van dienst te kunnen zijn. Daarom zei hij: „Ik ben vervuld met troost, ik vloei over van vreugde in al onze kwelling.” — 2 Kor. 7:4, NW.
EEN JUISTE KIJK OP GODS VEREISTEN
Soms hebben wij misschien het gevoel dat wij in de bediening van het evangelie niet genoeg presteren. Het is niet opzienbarend. Jehovah vraagt echter niet om opzienbarende dingen. Hij wil alleen maar dat wij dit goede nieuws van het Koninkrijk prediken zo goed wij kunnen en dat wij in kennis blijven toenemen en steeds meer de vrucht van zijn heilige geest voortbrengen.
Toch zou iemand kunnen zeggen: ’Ik ben zo zwak; ik zou willen dat ik er de kracht toe bezat. Als ik maar weer jong was!’ Zo moet u er echter niet over denken. Denk eraan hoe Paulus dit onder woorden bracht: „Ik [heb] behagen in zwakheden, in beledigingen, in noden, in vervolgingen en moeilijkheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig” (2 Kor. 12:10, NW). Is het dan verkeerd wanneer wij moeilijkheden moeten doorstaan en met lichamelijke zwakheid hebben te kampen? Dit behoeft niet. Als wij beseffen dat wij het niet in eigen kracht kunnen, worden wij krachtig in Jehovah, in zijn geest en in zijn Woord.
Het feit dat God ons heeft aangemoedigd altijd druk bezig te zijn met het werk van de Heer, vereist dat wij eerlijk tegenover ons zelf staan (1 Kor. 15:58, NW). Jezus heeft gezegd: „Van een ieder aan wie veel werd gegeven, zal veel worden geëist” (Luk. 12:48, NW). Wat is ons gegeven op het gebied van energie, gezondheid, tijd voor bijbelstudie en de prediking? Indien wij veel hebben ontvangen, zal er veel van ons geëist worden, maar niet te veel. Er wordt van ons geëist, dat wij ons inspannen in overeenstemming met onze persoonlijke omstandigheden, dat wij er plaats voor maken om meer te gaan doen wanneer wij hiertoe in staat zijn en dat wij er zelfs om bidden dat de omstandigheden ons in de gelegenheid zullen stellen meer te doen.
Daar de loopbaan van een christen door de apostel Paulus met een wedloop wordt vergeleken, vraagt God van ons dat wij „met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen” en het doel bereiken. God vertelt ons hoe wij de wedloop moeten lopen om te winnen — door te vermijden wat een last voor ons zou kunnen zijn of wat ons terneer zou kunnen drukken. Indien de wedloop bij tijden te veel voor ons is, kan het zijn dat u hier zelf de oorzaak van bent door te vaak te laat op te blijven voor ontspanning, in plaats dat u van een dergelijke gelegenheid voordeel trekt om uw kracht te hernieuwen. Verlies nooit het doel uit het oog. Jehovah eist niet te veel — precies genoeg om u de kans te geven te tonen waar uw hart is en precies genoeg om de prijs te winnen. — Hebr. 12:1, NW.
Houd uw waardering voor de waarheid krachtig; blijf God altijd vertellen hoe dankbaar u bent voor het voorrecht tot zijn dienstknechten gerekend te worden en op eeuwig leven in zijn rechtvaardige nieuwe ordening te mogen hopen; houd in gedachten dat het ook voor anderen dringend noodzakelijk is over de waarheid ingelicht te worden en thans Jehovah’s zijde te kiezen. Wees evenwichtig in het nakomen van uw verantwoordelijkheid. Indien u dit doet, zult u nooit het gevoel krijgen dat Jehovah te veel van u eist.