Wie dient de mensheid te regeren?
Het Oosten of het Westen? Of heeft God soms een ander voornemen?
IN HET communistische Oosten en in die westelijke landen waar dictators de vrijheid haten, leggen autocratische heersers hun wil op aan meer dan een miljard mensen, aan meer dan een derde van de wereldbevolking. Meedogenloos worden hun onderdanen onderdrukt en elke uiting van vrijheidsliefde wordt wreed de kop ingedrukt. Mensen die dergelijke despotische heersers verafschuwen, zijn het erover eens dat zulke mannen niet aan het bewind behoren te zijn, maar zijn zij het er onderling ook over eens wie de mensheid dan wel dient te regeren?
Uit het voortdurende woelen van politieke partijen in liberale landen dat erop gericht is degenen die het bewind voeren ten val te brengen en hen door andere mannen te vervangen, blijkt dat men zelfs met deze heersers niet tevreden is. Zij worden door het volk gekozen, maar herhaaldelijk vernemen wij dat zij ontmaskerd worden als corrupt, zelfzuchtig en ontstellend onverschillig voor de noden van hun stemmers. Vandaar dat de duur van de ambtstermijn in vele landen beperkt is. Geen der politieke regeringen op aarde kan een regeerder voortbrengen die zo vlekkeloos rechtschapen is en zo volkomen toegewijd aan het welzijn van het volk, ongeacht ras of economische status, dat zijn regering een ware en blijvende zegen voor de gehele mensheid zou zijn. Het beste wat zij kunnen voortbrengen, is een regering die allen beperkte voordelen en slechts een bevoorrechte enkeling grotere voordelen heeft te bieden, en dan nog voor korte tijd. Hoe komt dat toch?
Jehovah Gods geschreven Woord onthult in de volgende bewoordingen waarom ’s mensen pogingen om zichzelf te regeren zo’n volslagen mislukking zijn geworden: „De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen den HERE en zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen!” (Ps. 2:2, 3) De regeerders der christenheid mogen nu wel tegenwerpen dat zij niet tegen God gekant zijn en zij zijn gezalfde Zoon niet verloochenen, maar God zegt dat zij dit wel degelijk doen en de geschiedenis van de menselijke regeringen laat zien waarom.
Reeds de allereerste mens, Adam, verwierp Gods wet en besliste zelf wat goed en kwaad was. Vooral echter sedert de tijd van de dictator Nimrod, die zich na de vloed in Noachs tijd opwierp als een machtige of regeerder over zijn medemensen, hebben de mensen getracht regeringen in het leven te roepen die niet onder Gods supervisie zouden staan. Zij zijn zo dwaas geweest de Opperste Soeverein als hun onzichtbare Regeerder te verwerpen en hebben geweigerd zijn wetten te gehoorzamen. Welke moeilijkheden hieruit kunnen voortvloeien, wordt overduidelijk geïllustreerd door de natie Israël.
„GEEF ONS EEN KONING”
Na hun ontsnapping uit Egypte was de natie Israël vier eeuwen lang een uniek verschijnsel onder de natiën der wereld. Ze had geen zichtbare koning, maar werd geregeerd door Jehovah God. Bestuurd door zijn wetten, was ze hecht gebonden aan zijn soevereiniteit. Getrouwe mannen zagen er als opzieners op toe dat Gods wil, tot heil van de bevolking, werd volbracht. Zolang zij hun onzichtbare Regeerder gehoorzaamden, genoten zij voorspoed. In plaats dat zij nu tevreden waren met deze rechtvaardige Koning, smeekten zij om een menselijke regeerder.
„Geef ons een Koning”! riepen zij tot de profeet Samuël (1 Sam. 8:6). Zij wilden net als de natiën die rondom hen woonden een menselijke koning die vóór hen zou uittrekken in de strijd, iemand wiens pracht en praal zij zouden kunnen zien. Niet dat zij geen regeerder hadden; die hadden zij wél — Jehovah God zelf was hun Koning. Hij gaf hun zelfs zichtbare regeringsvertegenwoordigers, de richters, getrouwe mannen die hij verwekte om zijn volk te dienen. Er was echter geen erfelijk vorstenhuis; de weelde waarin de vorsten van de natiën rondom hen baadden, ontbrak. Zij waren zo dwaas Jehovah als hun Koning te verwerpen. Alhoewel Samuël hen ervoor waarschuwde hoe een menselijke koning hen zou verdrukken, wilden zij desondanks hun eigen zin doordrijven. Samuël was gegriefd door hun hardnekkigheid, maar Jehovah zei tot hem: „Niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn” (1 Sam. 8:7). Ofschoon Jehovah dus hun verzoek om een menselijke koning inwilligde, deed hij geen afstand van zijn autoriteit over hen.
Israël hield een theocratische regering. De koning werd gezalfd op Jehovah’s bevel en Gods wetten waren de wetten van het land. Het duurde echter niet lang of de koning onderwierp zich niet meer aan Degene over wiens volk hij regeerde. Gods wetten werden met voeten getreden; Zijn aanbidding werd verzaakt. Toen de natie God aldus de rug toekeerde, bleven rampspoeden niet uit.
EEN SLECHT BERICHT
Over een periode van 510 jaar stonden er van de drieënveertig koningen slechts zes op voldoende goede voet met God om van hen te kunnen zeggen dat zij deden wat goed was in Jehovah’s ogen. Het waren David, Asa, Josafat, Jotham, Hizkia en Josia. De andere zevenendertig maakten zich schuldig aan overtredingen waardoor hun regering werd ontsierd, zodat zij een dergelijke gunstige vermelding niet verdienden.
Hun allereerste koning kreeg een bijzonder hoge dunk van zichzelf en gaf hun een slecht voorbeeld door God ongehoorzaam te zijn. Hun derde koning, Salomo, ging ook het slechte pad op en ging zijn volk voor in heidense afgoderij. Hij was ervoor verantwoordelijk dat zijn volk ertoe overging hun zoons en dochters als een offer voor bespottelijke afgoden te verbranden. Jehovah’s rechtvaardige verontwaardiging over deze afschuwelijke aanbidding van valse goden ontbrandde tegen de natie in haar geheel, hetgeen ertoe leidde dat ze onder de regering van Salomo’s zoon Rehabeam in twee koninkrijken werd verdeeld.
De tien afgescheiden stammen vormden een noordelijk koninkrijk. Alhoewel Jehovah hen bij monde van zijn profeten vermaande, ging geen der twintig vorsten die over het noordelijke koninkrijk hebben geregeerd, het volk voor op de weg van gehoorzaamheid aan Jehovah en het pad der reine aanbidding. Geen van hen stond volkomen op goede voet met hem. Dit kon slechts tot één ding leiden.
HET RIJK STORT INEEN
Jehovah was vertoornd op het Noordelijke Rijk Israël omdat het volhardde in het kwade, en daarom bracht hij het, na een bestaan van 257 jaar, tot een gewelddadig einde. „Daarom was de HERE zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd” (2 Kon. 17:18). Na een driejarige belegering, waarmee de Assyrische koning Salmanéser een begin maakte, moest de laatste koning van Israël, Hoséa, zich overgeven. Waarschijnlijk op bevel van Sargon II, werden de tien stammen van Israël daarna gevangen genomen. Deze nationale ramp voor het Noordelijke Rijk was een voorbode van wat er om precies dezelfde reden — ontrouw jegens God — met het Zuidelijke Rijk zou gebeuren. — 2 Kon. 18:9-12.
Na de val van het Noordelijke Rijk bestond het Zuidelijke Rijk nog 135 jaar. Alhoewel de goede koning Josia hiervan eenendertig jaar regeerde, slaagde hij er niet in de algemene tendens die er in de natie heerste, te veranderen. Na zijn dood ging het volk voort op de weg van afgoderij en algehele ongehoorzaamheid aan Jehovah die het vóór zijn regering ook had bewandeld. Ten slotte maakte God een einde aan het Zuidelijke Rijk en zijn dynastie van Judese koningen door hen aan de Babyloniërs over te leveren. De steden werden verwoest, de overlevenden werden grotendeels gevankelijk weggevoerd naar Babylon en het land werd een verlaten woestenij.
Ondanks herhaalde waarschuwingen van Jehovah’s profeten, volgde de bevolking van beide koninkrijken het afschuwelijke voorbeeld van hun vele slechte koningen. „Zij hadden afgodendienst bedreven, waarvan de HERE tot hen gezegd had: Zoiets zult gij niet doen. De HERE had Israël en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle zieners: Bekeert u van uw boze wegen en onderhoudt mijn geboden en inzettingen, volgens de gehele wet die Ik uw vaderen heb geboden, en door mijn knechten, de profeten, u heb doen overbrengen.” — 2 Kon. 17:12, 13.
Zij maakten de ernstige fout God als hun Koning te verwerpen en zijn geboden niet te gehoorzamen, en dit leidde tot een nationale ramp. Hoe overduidelijk illustreert dit dat wij om voorspoed te kunnen genieten, naar God moeten luisteren en ons aan zijn regelingen moeten onderwerpen.
DE HEDENDAAGSE REGERINGEN
Is er onder de huidige aardse regeringen een die God vertegenwoordigt? Is er één menselijke koning, dictator, premier of president die bij de gratie Gods regeert? Neen! Sedert God in de zevende eeuw voor Christus toeliet dat de Babylonische horden Jeruzalem omverwierpen, is er geen enkele door God goedgekeurde regering onder de mensen geweest. Jehovah heeft tegen Jeruzalems laatste koning, Zedekia, gezegd: „Neem weg dien tulband! zet af die kroon! Zo zal het niet blijven. Verhoog wat laag is; verlaag wat hoog is. Een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat hij komt, die er recht op heeft en aan wien Ik het geven zal.” — Ezech. 21:26, 27.
Toen werd Satan de Duivel eerst in de volste zin des woords „de god van dit samenstel van dingen” (2 Kor. 4:4, NW). Alle menselijke regeringen stonden onder zijn toezicht. Daarom verklaarde de apostel Johannes: „Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19, NW). Of deze gedachte ons nu persoonlijk al dan niet aanstaat, wij moeten op grond van de bijbel wel tot de conclusie komen dat alle aardse regeerders, hoe goed sommigen het ook mogen bedoelen, onder toezicht van Satan de Duivel staan. Jezus zei van zijn volgelingen: „Gij [zijt] geen deel van de wereld” (Joh. 15:19, NW). De regeerders van deze wereld maken er echter wel degelijk deel van uit. Zij zijn toegewijde vrienden van de wereld en werken aan haar bestendiging. Zij mogen dan nog zulke vrome kerklidmaten zijn en beweren dat zij de God van de bijbel aanbidden en dienen, de bijbel zet de zaak recht wanneer hij zegt: „Weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God” (Jak. 4:4, NW). Wat een geweldige teleurstelling wacht hen die vertrouwen in hen stellen. Als nimmer tevoren is het thans van uitermate groot belang dat wij opzien naar Degene die door God is goedgekeurd en ons aan zijn heerschappij onderwerpen.
DE RECHTMATIGE REGEERDER
Hij „die er recht op heeft” en door God is gemachtigd om te regeren, is geen op macht beluste atheïstische dictator uit het Oosten, noch een democratisch gekozen regeerder uit het Westen. God heeft zijn eigen Zoon Jezus Christus met die macht bekleed. Hij troont reeds als koning in de hemel. Hem heeft God „heerschappij . . . en eer en koninklijke macht gegeven, en alle volken, natiën en talen dienden hem” (Dan. 7:14). Dat de koningen der aarde en machthebbers om de wereldheerschappij blijven strijden, duidt erop dat zij Gods koninkrijk wensen te trotseren. Zij willen zich niet onderwerpen aan Gods op de troon geplaatste koning; zij willen zélf de macht hebben. In de tweede Psalm wordt hun uitdagende houding besproken, waarna er wordt gezegd: „Die in den hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap: Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg.” Tot zijn koning zegt hij: „Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.” — Ps. 2:4-6, 9.
Ja, Christus, de Koning, zal iedereen vernietigen die de aandacht der mensheid aftrekt van ’s mensen enige hoop, Gods koninkrijk. Zeer binnenkort zal Christus handelend optreden tegen de zichtbare en onzichtbare goddeloze elementen en hen vernietigen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”. — Openb. 16:14, NW.
Onder zijn Koninkrijksregering zal er overal op aarde rechtvaardigheid heersen. Hebzuchtige, zelfzuchtige ambtenaren zullen dan tot het verleden behoren. Over deze koning van de Nieuwe Wereld staat geschreven: „De scepter van uw koninkrijk is de scepter van rechtschapenheid. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van grote vreugde, meer dan uw metgezellen.” „In zijn dagen bloeie de rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier [de Eufraat] tot de einden der aarde.” Wat een vreugde zal het betekenen om als enige regeerder voor de gehele mensheid iemand te hebben die werkelijk liefde voor rechtvaardigheid heeft! Wat een zegen, geregeerd te worden door iemand die door God is goedgekeurd en wiens heerschappij God gewis met succes zal bekronen! — Hebr. 1:8, 9, NW; Ps. 72:7, 8; Jes. 9:6 7.
Door bemiddeling van deze rechtmatige regeerder voor de gehele mensheid zal de aarde in een toestand van paradijsachtige lieflijkheid worden gebracht; er zullen geen oorlogen en rampen en zelfs geen ziekten of dood meer zijn. Deze regeerder zal de mensheid leiden in verenigde aanbidding en gehoorzaamheid aan Jehovah God, tot eer van zijn Vader en tot heil van al zijn onderdanen. — 1 Kor. 15:26, NW; Jes. 66:23.
En welke verzekering hebben wij dat dit alles ook werkelijk zal gebeuren? De verzekering van God zelf, die dit heeft beloofd. Dit is geen ijdele hoop van mensen, maar het zijn Gods voornemens zoals deze in zijn Woord, de bijbel, zijn uiteengezet. Jehovah God, de Schepper van hemel en aarde, is almachtig; niets kan hem ertoe brengen zijn voornemens onvervuld te laten. Hij heeft reeds een beslissing genomen inzake de wereldheerschappij. Spoedig zullen allen die weigeren zich aan Jehovah’s regerende Koning te onderwerpen, voorgoed worden vernietigd. Nu moeten wij derhalve bewijzen zijn discipelen te zijn, door ons afgescheiden te bewaren van de wereld, haar op macht beluste politieke stelsels en de God-onterende religiën, die Gods Woord terzijde schuiven. Nu moeten wij ons aan God opdragen en ons openlijk voorstanders betonen van zijn koninkrijk, dat in handen van Jezus Christus is gelegd. Wanneer wij dit doen, zullen wij tot degenen behoren die het einde van deze wereld overleven en Zijn gelukkige onderdanen in de blijvende nieuwe wereld worden.