Namen voor Christus en zijn gemeente
NAMEN zijn onontbeerlijk voor de aanduiding van personen of dingen. Namen kunnen ook wijzen op zekere hoedanigheden of de betrekking tot andere dingen of personen laten zien. Ten einde derhalve de functies van de christelijke gemeente en haar verscheidene betrekkingen te beschrijven, worden haar in de christelijke Griekse Geschriften een aantal namen of aanduidingen gegeven. De apostel Johannes zei over het aantal dat deze uitgelezen groep bevat: „En ik zag, en zie! het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend, die zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven droegen.” — Openb. 14:1.
Houd in gedachte, dat wanneer een naam of aanduiding in één geval op zekere wijze wordt gebruikt, dit niet betekent dat die naam daarna altijd precies hetzelfde aanduidt. Men moet het verband en de betekenis die men het destijds toedacht in beschouwing nemen. Een naam kan in ruime, veelomvattende zin worden gebruikt, of in beperkte, bepalende zin. Gewoonlijk heeft bij voorbeeld „het koninkrijk” in zulke uitdrukkingen als „het koninkrijk der hemelen”, betrekking op Jezus Christus en degenen die met hem van aards tot hemels leven zijn geroepen, of de volledige 144.001 die tot koningen zijn aangesteld. Jezus gebruikte echter dezelfde aanduiding ten einde ze in bepalende beperkte zin met betrekking tot hem alleen toe te passen, toen hij tot zijn tegenstanders zei: „Ziet! het koninkrijk Gods is in uw midden.” En bij een andere gelegenheid gebruikte hij de term koninkrijk om te verwijzen naar het rijk waarover hij en zijn 144.000 mederegeerders zouden regeren. — Matth. 13:24-33; Luk. 17:21; Matth. 25:34.
Nog een uitdrukking die duidelijk van toepassing is op zowel Jezus als zijn lichaamsleden, of de 144.001 te zamen, als het hemelse regerende lichaam dat door God is benoemd, is „nieuwe hemelen”. „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petr. 3:13; ook Fil. 3:20.
„Tempel” wordt eveneens in symbolische zin gebruikt en omvat Jezus Christus en zijn lichaamsleden, of de 144.001, als Jehovah’s regeling voor het uitoefenen van de ware aanbidding, een heiligdom voor God waarin Hij door geest woont. Dit wordt duidelijk aangetoond door Efeziërs 2:20-22. Aangezien deze symbolische tempel in Paulus’ dagen door de gezalfde christenen op aarde werd vertegenwoordigd, kon hij, toen hij aan de gemeente te Korinthe schreef, deze naam ook in vertegenwoordigende zin gebruiken en van toepassing brengen: „Weet gij niet dat ulieder lichaam de tempel is van de heilige geest?” (1 Kor. 6:19) En in Openbaring 21:22 heeft „tempel” nog een andere betekenis, wanneer van Jehovah God en het Lam Jezus Christus wordt gezegd dat zij de tempel van het Nieuwe Jeruzalem zijn.
Aan Abraham werd beloofd dat door bemiddeling van zijn zaad alle naties der aarde zich zouden zegenen. De aanduiding „Abrahams zaad” omvat in haar ruimste zin de 144.001, maar ze is voornamelijk en specifiek van toepassing op Christus Jezus alleen, zoals wordt aangetoond door Galáten 3:16. Omdat zij Christus toebehoren, zijn de 144.000, in ondergeschikte zin, eveneens „Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte” (Gal. 3:29; Gen. 22:17, 18). Dus, terwijl de geïnspireerde christelijke schrijvers dezelfde namen of aanduidingen verschillend gebruikten, deden zij dit niet zonder onderscheid, maar de over te brengen gedachte werd behoorlijk overwogen.
Ook wordt naar de 144.001 gezamenlijk verwezen door de uitdrukkingen „koninklijke priesterschap” en „heilige natie”, zoals wij die in 1 Petr. 2:9 ontdekken. De uitdrukking „nieuwe schepping” is niet in collectieve zin op de 144.001 van toepassing, maar op elkeen als een afzonderlijk persoon, zoals te kennen wordt gegeven door de wijze waarop de uitdrukking in 2 Kor. 5:17 wordt gebruikt: „Indien iemand derhalve in eendracht met Christus is, dan is hij een nieuwe schepping; de oude dingen zijn voorbijgegaan, zie! nieuwe dingen zijn ontstaan.” — Gal. 6:15.
GEMEENTE VAN GOD
Beschouw nu de uitdrukking die het meest gebruikt wordt wanneer er over christenen wordt gesproken: „de gemeente.” Hoe dient men dit op te vatten? Is Jezus Christus hierbij inbegrepen, zodat van de christelijke gemeente gezegd kan worden dat ze uit 144.001 leden bestaat? Wanneer wij het vanuit het standpunt bezien, dat Christus Jezus meegerekend wordt als het hoofd of de voornaamste, kunnen wij terecht het woord „gemeente” in allesomvattende zin gebruiken, en dit is in overeenstemming met de toepassing van Psalm 22:23 22 op Jezus (Hebr. 2:12). David, de schrijver van Psalm 22, was een lid van de gemeente, in wier midden hij Jehovah’s naam bekendmaakte; aldus kan van degene op wie deze tekst van toepassing wordt gebracht, Jezus Christus, eveneens worden gezegd dat hij een lid van de gemeente is, en in overeenstemming hiermee worden de anderen in de gemeente zijn „broeders” genoemd. In het geval van David behoorde de gemeente Jehovah God toe, en terwijl Jezus Christus op aarde was, was hij er drieëndertig en een half jaar lang een lid van en predikte hij in haar midden. Een overblijfsel van deze Israëlitische gemeente werd een deel van zijn gemeente of geestelijke lichaam. Wanneer de christelijke Griekse Geschriften echter in ruime zin over de „gemeente” spreken, verwijzen zij gewoonlijk naar de 144.000 als een lichaam dat onderworpen is aan het hoofd, Christus Jezus. Zo spreekt Paulus in Efeziërs 1:22, 23 over „de gemeente, welke zijn lichaam is”, en later schrijft hij: „Ik [spreek] met betrekking tot Christus en de gemeente.” — Ef. 5:32.
Behalve het bovengenoemde gebruik van het woord „gemeente” (Grieks: ekklesia), wordt het eveneens op andere manieren toegepast. Een daarvan wordt belicht in 1 Korinthiërs 10:32, waar wij lezen: „Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen.” Klaarblijkelijk heeft de schrijver hier niet de „gemeente” in de ruime zin van de gehele 144.000 in gedachte. Hij gebruikt de term veeleer om ze toe te passen op de christenen die speciaal in die tijd leefden.
Maar verreweg het meest algemene gebruik van het woord „gemeente” in de christelijke Griekse Geschriften is de verwijzing naar een plaatselijke vergadering van christenen. Dit zou alle christenen in één bepaalde stad kunnen omvatten of het zou kunnen slaan op een zelfs nog kleinere groep die in een particulier huis bijeenkomt. Zo vinden wij opgetekend staan dat „er een zware vervolging [losbrak] tegen de gemeente die in Jeruzalem was”. Eveneens: „Groet de gemeente die in hun huis is” (Hand. 8:1; Rom. 16:5). Bijgevolg zou het passend zijn te spreken over „gemeenten” in het meervoud, en dit wordt vaak in de Schrift gedaan (1 Kor. 11:16; Hand. 15:41; 2 Thess. 1:4). Wanneer men thans doelt op een plaatselijke vergadering, zou het woord „gemeente” alle daarmee verbonden opgedragen christenen omvatten, ongeacht wat hun hoop of bestemming ook mag zijn.
De meeste schriftuurlijke uitdrukkingen die van toepassing zijn op de 144.000 leden van Christus’ lichaam zonder hun Hoofd, laten dit zeer duidelijk zien. Hiertoe behoren „Christus’ lichaam”, „het lichaam van de Christus”, „de bruid, de vrouw van het Lam”. En aangezien de „vrouw van het Lam” eveneens „de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem” wordt genoemd, volgt hieruit dat deze naam eveneens slechts op de 144.000 lichaamsleden van toepassing is. Dit wordt bevestigd door de beschrijving welke er in Openbaring hoofdstuk 21 van wordt gegeven. — 1 Kor. 12:27; Ef. 4:12; Openb. 21:2, 9, 10.
Nog een schriftuurlijke uitdrukking welke verwijst naar de 144.000 leden van Christus’ lichaam is „kleine kudde”. Jezus zei: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven.” Aangezien Jezus zich zelf hier niet meerekent door te zeggen: ’De Vader heeft het goedgekeurd ons het koninkrijk te geven’, is de uitdrukking „kleine kudde” hier slechts van toepassing op de 144.000 leden van zijn lichaam die met hem erfgenamen van het Koninkrijk zijn. Voor deze „schapen” en voor anderen is Jezus de Voortreffelijke Herder. — Luk. 12:32; Joh. 10:11, 16.
Jezus gebruikte nog een andere onderscheidende uitdrukking om naar zijn gezalfde lichaamsleden te verwijzen, namelijk, „getrouwe en beleidvolle slaaf”. Dit is een aanduiding, welke van toepassing is op het samengestelde lichaam van gezalfden op aarde in elke tijdsperiode sinds Pinksteren 33 G.T., toen aan Christus’ volgelingen, in het bijzonder zijn apostelen, zijn belangen op aarde werden toevertrouwd. Aangezien Christus degene is die rekenschap van deze „slaaf” vraagt, is het duidelijk dat hij hier niet bij inbegrepen is. Nadat hij in Koninkrijksmacht gekomen was en rekenschap had gevraagd, zegende Christus Jezus verder degenen die in die tijd de „getrouwe en beleidvolle slaaf” vormden, door hen meerdere Koninkrijksvoorrechten en verantwoordelijkheden te schenken. — Matth. 24:45-47.
„DE CHRISTUS”
Wij gaan nu over tot een beschouwing van die uitdrukkingen of titels die van toepassing zijn op of worden gebruikt om te verwijzen naar Jezus Christus, afgescheiden van zijn lichaamsleden. Tot de aanduidingen die wij in de christelijke Griekse Geschriften vinden en die hier genoemd zouden kunnen worden, behoren „de Amen”, „Getrouw en Waarachtig”, „de Getrouwe Getuige”, „Koning der koningen en Heer der heren”, „het Lam Gods”, „Leider”, „De Leeuw, die uit de stam Juda is”, „Heer”, „Potentaat”, „Redder” en „het Woord”. Het is duidelijk, dat de aanduidingen, waarnaar hier wordt verwezen, niet op Jezus’ lichaamsleden van toepassing zijn, maar op Jezus zelf, evenals zijn meer algemeen gebruikte namen „Jezus”, „Jezus Christus” en „Christus Jezus” op hem van toepassing zijn. — Openb. 3:14; 19:11; 1:5; 19:16; Joh. 1:29; Matth. 23:10; Openb. 5:5; 1 Petr. 3:15; 1 Tim. 6:15; Luk. 2:11; Joh. 1:1; Matth. 1:21; Rom. 7:25; 8:1.
Maar hoe staat het met de uitdrukkingen „de Christus” en „Christus”? Duidt het gebruik van het lidwoord in verband met „Christus” op iets anders dan wanneer er geen lidwoord wordt gebruikt? Zou het kunnen zijn dat terwijl het woord „Christus” verwijst naar Jezus Christus alleen, de uitdrukking „de Christus” eveneens de 144.000 leden van zijn lichaam kan omvatten? Wordt deze gedachte of dit onderscheid door de Schrift ondersteund?
Neen, ze ondersteunt dit niet. Stellig zijn Christus’ lichaamsleden niet inbegrepen bij de woorden van Petrus: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Verder wordt van de 144.000 gezegd dat zij regeren „als koningen met de Christus, duizend jaren lang”. Hoe kon er van hen gezegd worden dat zij met de Christus zouden regeren indien zij een deel van de Christus waren? Ja, er zijn veel schriftuurplaatsen die onderscheid maken tussen „de Christus” en de leden van zijn lichaam. — Matth. 16:16; Openb. 20:4.
In feite omvat de uitdrukking „de Christus” op zich zelf nimmer de leden van Christus’ lichaam. De titel „Christus”, met of zonder het bepalend lidwoord, verwijst dus naar Jezus Christus, terwijl het lidwoord dient om de aandacht te vestigen of de nadruk te leggen op zijn functie als de Messias. Christus is het Hoofd of de Bruidegom van de 144.000, zijn lichaam of bruid. Daarom wordt er van dezen gezegd dat zij „in eendracht met Christus” zijn, ’Christus toebehoren’, en dat zij „Christus’ lichaam” zijn. — Rom. 12:5; 1 Kor. 3:23; 12:27.
Het feit dat van christenen werd gezegd dat zij „in eendracht met Christus” zijn, betekent niet dat over hen gesproken kan worden als over „de Christus”, evenmin als het woord „Heer” op kinderen van toepassing gebracht kan worden omdat hun wordt verteld: „Weest gehoorzaam aan uw ouders in eendracht met de Heer”. — Ef. 6:1.
Hoe moeten wij dan 1 Korinthiërs 12:12 begrijpen? Wij lezen daar: „Want evenals het lichaam één is, maar vele leden heeft, en alle leden van dat lichaam, ofschoon er vele zijn, één lichaam zijn, zo ook de Christus.” Zijn de lichaamsleden in dit geval niet bij de uitdrukking „de Christus” inbegrepen? Neen, blijkbaar niet, want Paulus bespreekt hier het lichaam van Christus afgescheiden en onderscheiden van zijn Hoofd. Daarom vat hij zijn argument in 12 vers 27 samen, door te zeggen: „Gij nu zijt Christus’ lichaam en ieder afzonderlijk leden.” In 12 vers 12 is Paulus’ wijze van spreken in verband met de Christus waarschijnlijk elliptisch, een taalvorm die niet ongewoon is in de Schrift. Wij zouden Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 12:12 dus als volgt kunnen weergeven: ’Evenals het lichaam, ofschoon het een afzonderlijk geheel is, vele leden heeft, zo is het met het lichaam van Christus, dat wil zeggen, degenen die verbonden zijn met Jezus Christus of hem toebehoren.’
Met andere woorden, de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften maken geen onderscheid tussen „de Christus” en Jezus Christus. Dit punt wordt toegelicht door Efeziërs 2:13, waar staat: „Maar nu zijt gij die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus.” Vergelijk eveneens Efeziërs 1:10, 12, 20.
Hoe moeten wij echter in verband met het voorgaande Hebreeën 11:26 opvatten? Hier wordt ons verteld dat Mozes „de smaad van de Christus een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte”. Naar wie of wat wordt in dit geval door de uitdrukking „de Christus” verwezen? Het schijnt niet zo te zijn dat de „rijkdom” welke Mozes in gedachte had, hierin gelegen was dat hij een afbeelding was van „de Christus” die zou komen, aangezien hij niet wist dat hij dit was. Veeleer schijnt de „rijkdom” te verwijzen naar het voorrecht dat hij zelf had om Gods gezalfde (Grieks: christus) te zijn ten einde als middelaar en bevrijder te dienen. Dit betekende voor Mozes meer dan alle schatten van Egypte.
Uit deze bespreking blijkt dat op Jezus Christus en zijn lichaamsleden een verscheidenheid van uitdrukkingen van toepassing wordt gebracht. Enkele zijn uitsluitend op Jezus van toepassing. Andere, zoals „nieuwe hemelen”, omvatten altijd het samengestelde aantal van de 144.001, Christus Jezus en zijn lichaam. Weer andere namen beschrijven uitsluitend de 144.000, ofschoon ze gewoonlijk een bepaalde verwantschap tot hun Hoofd, Christus Jezus, belichten, zoals „lichaam van Christus”, „de bruid”, „kleine kudde” en „Nieuwe Jeruzalem”. Maar er zijn, zoals wij hebben gemerkt, enkele aanduidingen die zo nu en dan een ruime of veelomvattende betekenis hebben, doordat ze de 144.000 als een lichaam omvatten en Jezus Christus hierbij soms inbegrepen is, terwijl deze zelfde aanduidingen in andere gevallen een meer beperkte, bepalende betekenis hebben. Een goed voorbeeld hiervan is het woord „gemeente”. Het is dus belangrijk het verband te beschouwen ten einde de gedachte van de schrijver duidelijk voor ogen te hebben. Namen zijn beschrijvend. Wanneer ze juist worden begrepen en toegepast, brengen ze de volledige waarde van dingen of personen tot uitdrukking en zijn ze onontbeerlijk voor een nauwkeurige kennis van het Woord van God.