De Waarheidspreker komt tussenbeide met een eed
1, 2. (a) Waarom kon de Gever van de tien geboden niet liegen? (b) Door welke toevoegingen te maken, zijn mensen leugenaars gebleken, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van beelden?
HET negende gebod van de tien geboden die Jehovah God door bemiddeling van zijn profeet Mozes uitvaardigde, luidt: „Gij moogt als getuige geen valse verklaring tegen uw naaste afleggen” (Ex. 20:16, NW). Door deze wet tegen het liegen, keert de grote Wetgever zich tegen leugenaars. Hij zou dus niet zelf een leugen kunnen vertellen en terzelfder tijd in harmonie zijn met zijn eigen wet (Rom. 1:21-25, NW). Hij haat liegen en is nog nooit de Vader van een leugen geweest. Zijn woord is als zuiver goud, gezuiverd en aldus van alle schuim ontdaan. Het is zoals de verstandigste man uit de oudheid vóór onze gewone tijdrekening zei: „Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.” — Spr. 30:5, 6.
2 Door aan Gods zuivere Woord door mensen gemaakte tradities en geboden toe te voegen, hebben vele religieuze leiders de leringen en geboden van Gods geschreven Woord tegengesproken en zijn zij leugenaars gebleken (Matth. 15:1-9, NW). Door aan Gods geschreven Woord de religieuze leer toe te voegen dat God op een relatieve wijze door middel van beelden aanbeden kan worden, hebben de schipperende religieuze leiders voor hun religieuze kudden de weg gebaand om afgodendienaars te worden. Allen die zich aldus van door mensen gemaakte beelden bedienen als hulpmiddelen bij hun aanbidding, plaatsen zich in de klasse die in Romeinen 1:25 (NW) wordt beschreven: „Ja, zij die de waarheid van God hebben verruild voor de leugen en de schepping hebben vereerd en er heilige dienst voor hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep, die gezegend is in eeuwigheid.” Zulke scheppingen of door mensen gemaakte religieuze beelden zijn leugens. Ze leggen als getuigen een valse verklaring tegen God de Schepper af. Hij zou ze derhalve nooit kunnen goedkeuren.
3. (a) Hoe is Gods Woord op zich zelf waarheid en geen leugen? (b) Wat heeft God af en toe verkozen aan zijn woord toe te voegen?
3 Gods zuivere Woord is op zich zelf waarheid. Het zou geen leugen kunnen zijn omdat, zoals in 1 Johannes 2:21 (NW) wordt gezegd, „geen leugen uit de waarheid voortspruit”. Gods Woord is geen leugen, niet in wat het zegt en ook niet in een tekortkoming ervan die aan het licht zou komen. Gods beloften en profetieën worden zonder mankeren vervuld. Daarom kan men zich erop verlaten dat Gods Woord, zoals het is, de waarheid is, en het zal nooit iets van zijn waarde als waarheid verliezen. Af en toe heeft Jehovah God echter verkozen iets aan zijn woord van belofte of profetische woord toe te voegen. Het is geen tegenstrijdige, maar een versterkende toevoeging. Wat is het dan wel? Het is Gods eed, zijn beëdigde verklaring. Hij zweert met betrekking tot zijn woord.
4. Wie is in de Schrift de eerste persoon van wie wordt bericht dat hij zweert, en wat waren de omstandigheden?
4 De eerste persoon van wie in de bijbel wordt bericht dat hij zweert, is Gods eigen vriend, Abraham (Jak. 2:23, NW; Jes. 41:8; 2 Kron. 20:7). Dit gebeurde in de twintigste eeuw vóór onze gewone tijdrekening. De patriarch Abraham had vier plunderende koningen volledig verslagen en had zijn neef Lot en diens familie bevrijd en ook de goederen teruggewonnen die waren weggenomen uit de stad Sodom, waar Lot vlakbij had gewoond. Toen Abraham de koning van Sodom aanbood hem alle goederen terug te geven, zei deze: „Geef mij de zielen, maar neem de have voor u.” Abraham antwoordde echter: „Waarlijk, ik hef mijn hand op in een eed tot Jehovah, de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde, dat ik nog geen draad of sandaalriem, neen, niets van wat ook maar het uwe is zal nemen, opdat gij niet moogt zeggen: ’Ik heb Abram rijk gemaakt.’ Niets voor mij!” (Gen. 14:11-24, NW) Abraham zwoer aldus bij de hoogste levende Persoon. Hij kon bij niemand zweren die hoger was.
5. (a) Door welk gebaar werd te kennen gegeven dat Abraham tegenover de koning van Sodom zwoer? (b) Welke twee verschillende soorten van eed waren er, zoals te kennen wordt gegeven door de twee verschillende Hebreeuwse woorden die werden gebruikt?
5 Dat Abraham zwoer of een eed aflegde, werd te kennen gegeven doordat hij, toen hij als antwoord op het aanbod van de koning van Sodom een verklaring aflegde, zijn hand ophief naar „Jehovah, de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde”. Hierdoor wordt geïllustreerd wat een eed is. Een uitgebreide bijbelse encyclopedie zegt betreffende Eed:
(Joods), een beroep op God, of op autoriteiten die door de respectieve zweerders worden erkend, of op iets wat heilig wordt geacht, ter bekrachtiging van een verklaring of ter bevestiging van een afgelegde belofte of een ter hand genomen taak. . . . „Eed” is de weergave in de Authorized Version van twee Hebreeuwse woorden, aláh, אלה en sjaboeáh, שבועה, die beide in drie betekenissen worden gebruikt: . . .
1. Een eed als een beroep op God ter bekrachtiging van de waarheid van een verklaring (Nehemía 10:30; Exodus 22:10);
2. Een beëdigde verklaring (Genesis 26:28; 2 Samuël 21:7);
3. Een vloek of verwensing (Numeri 5:21; Daniël 9:11). . . .
De twee woorden aláh en sjaboeáh zijn echter geenszins synoniem. Ze duiden twee verschillende manieren van zweren, of veeleer twee verschillende soorten van eed aan. Zo betekent aláh (van alál, weeklagen, jammeren, wee tot uitdrukking brengen, . . .) terecht het afroepen van wee over zich zelf, en toont het aan dat de manier van zweren die erdoor wordt beschreven in verband stond met het afroepen van goddelijke wraak over de partij indien de verschafte plechtige verzekering niet waar was; sjaboeáh (van sjéba’, zeven) betekent daarentegen letterlijk zich zelf zevenen, zeven produceren, dat wil zeggen, een verklaring afleggen die door zeven slachtoffers of voor zeven getuigen wordt bekrachtigd, omdat . . . in oude tijden zeven dieren werden gebruikt wanneer wederzijdse beloften werden afgelegd en wanneer verbintenissen tot stand werden gebracht (Genesis 21:28-30). . . . Het voornaamste onderscheid tussen de twee eden is derhalve dat in het geval van de eerstgenoemde [aláh] een verwensing werd gebruikt, terwijl bij de laatstgenoemde eed [sjaboeáh] geen verwensing werd aangewend.a
6, 7. (a) Van wie bericht de bijbel dat hij meer heeft gezworen dan wie dan ook? (b) Waarom behoeft Jehovah, wanneer hij zweert, geen kwaad over zich zelf af te roepen?
6 Wist u dat de bijbel van God vermeldt dat hij meer heeft gezworen dan wie maar ook? Wist u dat er in de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften op zeventig of meer plaatsen wordt vermeld dat Jehovah God zweert? En toch wordt in verband met Hem nooit het Hebreeuwse woord aláh gebruikt, namelijk het woord dat te kennen geeft dat degene die zweert kwaad over zich zelf afroept, als verzekering dat hij niet liegt of in gebreke zal blijven zijn belofte na te komen. Wanneer Jehovah God zweert, behoeft hij nooit het een of andere kwaad over zich zelf af te roepen ingeval de door hem afgelegde verklaring niet waar zou zijn of ingeval hij in gebreke zou blijven zijn belofte na te komen, zijn profetie te vervullen of de taak te behartigen die hij op zich heeft genomen.
7 Het is beslist niet mogelijk dat zoiets zich ooit zal voordoen. Jehovah behoeft derhalve niet te vragen of hem iets verschrikkelijks mag overkomen indien zijn woord een leugen zou blijken te zijn of indien hij zijn woord niet ten uitvoer zou brengen of het niet gestand zou doen. Hij zou zoiets niet eens met betrekking tot zich zelf in overweging kunnen geven. Daarom wordt in de Hebreeuwse tekst in alle gevallen waar wordt bericht dat God zweert, het Hebreeuwse woord sjabá’ in de wederkerende vorm gebruikt, want het betekent „zich zelf zevenen”. Dit betekent voor iemand dat hij naar het punt van volmaaktheid gaat, want het getal zeven wordt in de bijbel gebruikt om volmaaktheid van graad aan te duiden.
8. (a) Wanneer heeft God volgens de Schrift het eerst gezworen? (b) Hoe belangrijk was de verklaring die met een eed werd bekrachtigd?
8 In die eerste in de bijbel vermelde eed zwoer Gods vriend Abraham bij Zijn naam. Wanneer er in de bijbel echter voor de eerste keer melding van wordt gemaakt dat de Allerhoogste God zweert, zweert hij in verband met zijn vriend Abraham. Aangezien de Allerhoogste God, die „de God der waarheid” is, verkoos te zweren, moeten de omstandigheden wel ongewoon, ja, buitengewoon, zijn geweest. Dat waren ze ook. Bovendien was de met een eed bekrachtigde verklaring aan Abraham van belang voor de gehele mensheid, van de grondlegging der wereld af tot nu toe, ja, tot de laatste menselijke baby wordt geboren. Gods verklaring was vooral van belang voor de 144.000 leden van het mensengeslacht, die negentien eeuwen later op aarde zouden beginnen te verschijnen. Wat hield deze verklaring dan in? Onder welke omstandigheden werd ze afgelegd?
9. Wanneer en waar werd de beëdigde verklaring afgelegd, en wat werd Abraham verhinderd?
9 De beëdigde verklaring werd in de negentiende eeuw vóór onze gewone tijdrekening afgelegd, en wel bij de berg Moría. In die tijd omvatten de muren van de stad Salem (later Jeruzalem) niet de top van de berg Moría. Er bevond zich een altaar, maar dit was niet het altaar van de tempel van koning Salomo van Jeruzalem, aangezien die tempel pas in de elfde eeuw vóór onze gewone tijdrekening op de berg Moría werd gebouwd. Het was een altaar van ongehouwen stenen, dat Abraham had gebouwd ten einde zijn zoon Isaäk er als een menselijk slachtoffer aan Jehovah God op te offeren. In gehoorzaamheid aan Gods gebod was Abraham ermee begonnen Isaäk, zijn enige zoon bij zijn vrouw Sara, te offeren. Maar net toen Abraham op het punt stond Isaäk, die bovenop het hout op het altaar lag vastgebonden, te doden, riep Gods engel Abrahams naam uit en zei: „Steek uw hand niet uit tegen de jongen en doe hem volstrekt niets, want nu weet ik werkelijk dat gij godvrezend zijt, omdat gij mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden.”
10. Welke verklaring bekrachtigde Jehovah met een eed?
10 Abraham werd opmerkzaam gemaakt op een ram, die vlakbij in het struikgewas verward was geraakt. Het dier als Gods voorziening aanvaardend, offerde Abraham dit in plaats van Isaäk als een slachtoffer. „Jehovah’s engel riep Abraham vervolgens voor de tweede maal uit de hemel toe en zei: ’„Waarlijk, ik zweer [sjabá’] bij mij zelf”, is de uitspraak van Jehovah, „dat wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, ik u voorzeker zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen als de sterren van de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle naties der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.”’” — Gen. 22:1-18, NW.
11. Waarom was die beëdigde verklaring van wereldomvattende betekenis, maar wat zou iemand met betrekking tot de vervulling ervan kunnen tegenwerpen?
11 Wat zou u denken? Was de „uitspraak van Jehovah” bij die gelegenheid van wereldomvattende betekenis? Ja, omdat „alle naties der aarde”, met inbegrip van die in onze tijd, eronder begrepen zijn. De vervulling ervan betekent dat wij worden gezegend, ongeacht tot welke natie wij behoren. Zonder uitzondering dienen wij ons er allen in die mate voor te interesseren dat wij alles doen wat in ons vermogen ligt om ons door bemiddeling van Abrahams beloofde zaad te zegenen. O, maar iemand zou kunnen zeggen dat Jehovah’s uitspraak bijna negenendertig eeuwen geleden werd gedaan en dat alle geslachten der aarde zich nog niet door bemiddeling van Abrahams zaad via Isaäk hebben gezegend, want zie alstublieft maar eens naar de verschrikkelijke internationale toestanden die er thans heersen. Zie ook eens naar de toestand van de natuurlijke besneden joden, die beweren door geboorte het zaad van Abraham te zijn.
12. Wat ziet de bezwaren opperende persoon echter over het hoofd met betrekking tot de naties die zich zelf zegenen?
12 De bezwaren opperende persoon ziet echter iets over het hoofd, niet waar? Hij ziet het feit over het hoofd dat alle naties der aarde zich negentien eeuwen geleden in het beloofde zaad van Abraham begonnen te zegenen, en dit zelfs in weerwil van het feit dat de natie van natuurlijke, besneden Israëlieten door Jehovah God werd verworpen. En in deze tijd zegenen meer dan een miljoen personen uit ongeveer tweehonderd aan ons bekende naties zich door bemiddeling van Abrahams ware zaad. Hoe zou dat mogelijk kunnen zijn? Volgens de uitleg van een van de geïnspireerde bijbelschrijvers, de apostel Paulus, is het inderdaad mogelijk. Hij schreef omstreeks het midden van de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening.
13. (a) Wie was het zaad van Abraham in de eerste plaats, zoals de apostel Paulus de Galatiërs in herinnering bracht? (b) Hoe talrijk zou het zaad van Abraham echter zijn?
13 De apostel Paulus schreef destijds aan gemeenten van medechristenen in de Romeinse provincie Galatië, in Klein-Azië. Een aantal van deze gelovigen, die geen Israëlieten waren, waren er ten onrechte toe gebracht te denken dat zij joden van zich zelf moesten maken door zich te laten besnijden en zich te onderwerpen aan de oude wet die God door bemiddeling van zijn profeet Mozes had gegeven. De apostel Paulus schreef zijn brief ten einde hen recht te zetten. Hij herinnerde hen eraan dat Jezus Christus in de eerste plaats het beloofde Zaad van Abraham was. Deze Jezus was in werkelijkheid de eniggeboren Zoon van God, en evenals de patriarch Abraham, had Jehovah God zijn eniggeboren Zoon als een menselijk slachtoffer buiten de noordelijke muur van Jeruzalem, of nabij de berg Moría, waar Abraham Isaäk als slachtoffer had aangeboden, als een menselijk slachtoffer geofferd. Jehovah God had echter gezegd dat Abrahams ware zaad niet één persoon zou zijn, maar uit velen zou bestaan, van wie het aantal destijds onbekend was, evenals het aantal van de sterren of van de zandkorrels aan de zeekust.
14. (a) Was het noodzakelijk dat de belofte letterlijk door natuurlijke afstammelingen van Abraham werd vervuld? (b) Wat moeten degenen die deel uitmaken van het beloofde zaad, zijn om ware zonen van Abraham te kunnen zijn, en wat moeten zij ondergaan?
14 Het is waar dat Jezus Christus, de Zoon van God, als een jood werd geboren en besneden en aldus een natuurlijke afstammeling van de patriarch Abraham was. Door bemiddeling van hem konden de naties der aarde derhalve letterlijk worden gezegend, zoals dit ook móest geschieden. De overige leden van het zaad van Abraham behoefden geen natuurlijke joden in het vlees te zijn. Waarom niet? Omdat alle overige leden van het zaad van Abraham door middel van geloof zonen van Abraham moesten worden. Abraham was een man die geloof stelde in Jehovah God. Wegens zijn geloof werd hij gerechtvaardigd of in Gods ogen rechtvaardig verklaard, zelfs voordat hij op negenennegentigjarige leeftijd werd besneden (Rom. 4:9-22, NW). De ware zonen van Abraham, die als een deel van het beloofde zaad worden beschouwd, moeten geloof stellen in Jehovah, opdat zij, evenals Abraham, door geloof gerechtvaardigd mogen worden. Na hun rechtvaardigmaking, of nadat zij rechtvaardig zijn verklaard, verwekt God hen vervolgens door zijn heilige geest en worden zij zonen van Jehovah God, die door zijn vriend Abraham werd voorschaduwd.
15. Wat moest Jezus, alhoewel hij een natuurlijke afstammeling van Abraham was, evenals de overigen van het zaad, worden?
15 Aldus worden zij geestelijke zonen van de Grotere Abraham, Jehovah God, en worden zij als leden van het beloofde zaad van Abraham meegerekend. Zelfs Jezus Christus, die toch een natuurlijke zoon van zijn aardse voorvader Abraham was, werd door Gods geest verwekt en werd aldus een geestelijke zoon van de Grotere Abraham. Zijn verwekking vond plaats toen hij uit de wateren waarin hij werd gedoopt, omhoogkwam en Gods geest op hem neerdaalde, waarbij God met de volgende woorden verklaarde dat hij een geestelijke Zoon was: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matth. 3:13-17, NW). Ten slotte zal het zaad van Abraham, waardoor alle naties der aarde gezegend zullen worden, in zijn geheel een geestelijke klasse zijn.
16. Was het voor iemand een zegen tot een deel van Abrahams zaad gemaakt te worden? Door bemiddeling van wie kwam dit lidmaatschap, en voor wie het eerst?
16 Het is voor iemand een onuitsprekelijke zegen door Gods geest verwekt te worden en te zamen met Jezus Christus tot een deel van het beloofde zaad gemaakt te worden. Deze zegen komt van de Grotere Abraham, Jehovah God de Vader, en door bemiddeling van zijn eniggeboren Zoon Jezus, de Grotere Isaäk. Deze zegen om leden van het zaad van Abraham te worden, hetgeen tot zegen van weer anderen zou zijn, viel het eerst natuurlijke joden ten deel, want op de dag van het pinksterfeest van het jaar 33 van onze gewone tijdrekening werd deze zegen om te beginnen aan honderd twintig van hen geschonken. Later werden joodse proselieten en Samaritanen aan hen toegevoegd. Er was echter bekendgemaakt dat de zegen van Abraham niet alleen voor joden zou zijn, maar voor alle naties, ook al waren ze onbesneden.
17. Tot wie ging deze speciale zegen in Gods bestemde tijd, en wat werden degenen die zich aldus zegenden?
17 In overeenstemming hiermee werd de zegen drie en een half jaar na die pinksterdag in 33 G.T. tot onbesneden heidenen uitgebreid, en Italianen in Cesaréa, in de provincie Judea, werden de eersten die de zegen van Abraham ontvingen. Als gevolg hiervan kon de zegen zonder onderscheid naar mensen van alle naties gaan, waarbij degenen die zich aldus door bemiddeling van het Zaad van Abraham zegenden, door de heilige geest van de Grotere Abraham, Jehovah God, werden verwekt om een deel van het Zaad van Abraham te worden, hetgeen zelfs tot op de huidige dag voortgang vindt. God is derhalve niet in gebreke gebleven zijn beëdigde belofte aan Abraham in vervulling te doen gaan.
18, 19. (a) Komt de zegen van Abraham over degenen die zich op de werken van de Wet verlaten? (b) In welk opzicht zullen personen, door Abraham na te volgen, tot zijn zaad gaan behoren?
18 Merk nu op hoe Paulus deze aangelegenheid beschrijft wanneer hij aan medeleden van dat Zaad in Galatië schrijft. Hij verwijst naar zich zelf als „Hij daarom die u de geest verschaft en krachtige werken onder u verricht”, en vraagt vervolgens:
19 „Doet hij dit ten gevolge van werken der wet of ten gevolge van een horen door geloof? Evenals Abraham ’geloof in Jehovah stelde, en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’. Stellig weet gij dat zij die aan geloof vasthouden zonen van Abraham zijn. De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën rechtvaardig zou verklaren ten gevolge van geloof, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Door bemiddeling van u zullen alle natiën gezegend worden.’ Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, gezegend met de gelovige Abraham. Want allen die zich op werken der wet verlaten, zijn onder een vloek; er staat namelijk geschreven: ’Vervloekt is een ieder die niet blijft in alle dingen die in de rol der Wet geschreven staan om ze te doen.’ Het doel was dat de zegen van Abraham door bemiddeling van Jezus Christus aan de natiën ten deel zou vallen, opdat wij door middel van ons geloof de beloofde geest zouden ontvangen.
20. Kan een bekrachtigd verbond veranderd worden, en in het geval van hoeveel zaden werd de belofte aan Abraham gedaan?
20 Broeders, ik spreek met een menselijke illustratie: Niemand stelt een bekrachtigd verbond, al is het van een mens, terzijde of hecht er bijvoegsels aan vast. De beloften nu werden tot Abraham en tot zijn zaad gesproken. Er staat niet: ’En aan zaden’, zoals in het geval van vele daarvan, maar zoals in het geval van één: ’En aan uw zaad’, dat is Christus.
21. Hoe kan er slechts het ene zaad zijn, alhoewel er vele leden zijn?
21 In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus werdt gedoopt, hebt Christus aangedaan. Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.
22. In welk opzicht zijn de broeders van de apostel Paulus „kinderen”, zoals Isaäk dit was?
22 Wij nu, broeders, zijn kinderen die tot de belofte behoren, evenals Isaäk.” — Gal. 3:5-10, 14-16, 26-29; 4:28, NW.
23, 24. Hoevelen moeten er tegen deze tijd van het zaad van Abraham zijn? (b) Hoe weten wij het maximale aantal van het zaad, en waarom moeten zij allen tot de dood toe getrouw zijn?
23 Hoevelen moeten er tegen deze tijd, in dit jaar 1966, van dit zaad van Abraham zijn, dat wil zeggen, met inbegrip van degenen van hen die in de eerste eeuw en daarna leefden? Het schriftuurlijke antwoord luidt: „Deze geestelijke zonen van Abraham bestaan uit niet meer dan 144.000 personen. Dit duidelijk omschreven aantal wordt in het allerlaatste boek van de bijbel genoemd. Dit aantal, 144.000, laat zich in geen enkel opzicht vergelijken met het aantal sterren dat de wetenschap tot dusver heeft kunnen vaststellen. Het werkelijke aantal is echter veertig of meer jaar lang nadat de apostel Paulus zijn brief aan de christelijke gemeenten in Galatië schreef, onbekend gebleven voor christenen, evenals dit het geval was met het aantal sterren dat Abraham met het blote oog kon zien.
24 Vervolgens werd omstreeks het jaar 96 van onze gewone tijdrekening, in twee van de visioenen die de apostel Johannes in het boek Openbaring optekende, het precieze aantal onthuld van het geestelijke zaad van Abraham, dat aan het Voornaamste Zaad wordt toegevoegd, namelijk het volmaakt evenwichtige aantal 144.000 (Openb. 7:1-8; 14:1-3, NW). Deze door de geest verwekte 144.000 volgelingen van het Voornaamste Zaad Jezus Christus moeten allen met hem op aarde worden geofferd. Wanneer zij zich tot de dood van hun vlees toe getrouw betonen, zullen zij door een opstanding uit de doden medeërfgenamen in het hemelse koninkrijk worden. — 1 Kor. 15:29-57; 2 Kor. 5:1-9, NW.
25. Wat gaven de 11.500 personen te kennen door tijdens het avondmaal des Heren in 1965 van het brood en de wijn te gebruiken, en hoe dient Gods aan Abraham gezworen eed op hen van invloed te zijn?
25 Zo hebben tijdens de viering van het avondmaal des Heren op 14 Nisan van het jaar 1965 ongeveer 11.500 personen van de symbolen — het brood en de wijn — gebruikt ten einde te kennen te geven dat zij leden waren van het geestelijke zaad van Abraham, erfgenamen van de hemelse erfenis met het Voornaamste Zaad, Jezus Christus (Luk. 22:14-30; 1 Kor. 11:20-32, NW). Dit kleine overblijfsel van de 144.000 dient vooral troost te putten uit de gezworen eed die Jehovah God aan zijn belofte aan Abraham op de berg Moría had toegevoegd, en zij dienen zich erdoor aangespoord te voelen getrouw te blijven. Waarom?
HET DOEL VAN DE GEZWOREN EED
26. Wat is het doel van een gezworen eed, zoals in Hebreeën 6:16 wordt gezegd?
26 Welnu, wat is het doel van een gezworen eed? In Hebreeën 6:16 (NW) wordt ons hier in de volgende bewoordingen een geïnspireerde verklaring van gegeven: „Mensen zweren bij wie groter is, en hun eed is het einde van elke redetwist, daar die een wettelijke waarborg voor hen is.”
27. Aan welke redetwist diende Jehovah’s gezworen eed aan Abraham derhalve een einde te maken?
27 Toen Jehovah God derhalve zwoer, zeggende: „’Ik zweer bij mij zelf’, is de uitspraak van Jehovah”, werd hiermee van de zijde van de Opperrechter van het universum een speciale wettelijke waarborg verschaft. Deze eed diende derhalve een einde te maken aan elke redetwist van de zijde van de gehele mensheid, met inbegrip van ons in deze tijd, over het onderwerp of er aan alle naties van de aarde, niet alleen aan Abrahams natuurlijke afstammelingen, maar ook aan alle andere geslachten van de aardbodem, een zegen geschonken dient te worden. — Gen. 12:1-3; 22:16-18, NW.
28. Welk feit betreffende Gods eed dient ons een extra verzekering te schenken?
28 Waarom zou iemand van ons er thans over redetwisten? Waarom zou iemand er thans enige twijfel over koesteren? Laten wij veeleer een extra verzekering putten uit Gods vrijwillig gezworen eed. Hij was niet verplicht met betrekking tot de waarheidsgetrouwheid van zijn belofte aan Abraham over het zaad der zegening te zweren. Abraham bezat niet het recht van God te eisen dat hij met betrekking tot zijn belofte zou zweren. Uit eigen beweging verkoos God bij zich zelf te zweren en hij had hier een liefdevolle bedoeling mee. Paulus legt dit als volgt uit:
29. Welke bedoeling had God ermee met een eed tussenbeide te komen toen hij zijn belofte aan Abraham deed, en wat dienen wij, in plaats van traag te worden, te zijn?
29 „Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen die door geloof en geduld de beloften beërven. Want toen God zijn belofte aan Abraham deed, zwoer hij, daar hij bij niemand groter kon zweren, bij zichzelf, zeggende: ’Voorzeker zal ik zegenend u zegenen en vermenigvuldigend u vermenigvuldigen.’ En zo verkreeg Abraham, nadat hij geduld had getoond, deze belofte. Want mensen zweren bij wie groter is, en hun eed is het einde van elke redetwist, daar die een wettelijke waarborg voor hen is. Op deze manier is God, toen hij zich voornam om aan de erfgenamen van de belofte nog overvloediger de onveranderlijkheid van zijn raad te bewijzen, tussenbeide gekomen met een eed, opdat wij, die naar de veilige plaats zijn gevlucht, door twee onveranderlijke dingen, waarin God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging mogen hebben om de hoop te grijpen die voor ons is gesteld. Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn [naar het heilige der heiligen], waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus, die voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is geworden.” — Hebr. 6:12-20, NW.
30. Waarom dient de hoop van het overblijfsel krachtig en zeker te blijven, en met welk doel?
30 Dientengevolge put het overblijfsel dat nog van de 144.000 minder belangrijke leden van het beloofde zaad van Abraham op aarde is, zeer veel moed uit de gezworen eed van de Allerhoogste God, die zich, als „de God der waarheid”, nooit aan meineed schuldig maakt. De hoop van het overblijfsel, die binnen het heilige der heiligen of hemelse heiligdom van Jehovah God is verankerd, dient altijd krachtig en zeker te blijven, opdat zij — evenals Abraham, Isaäk en Jakob dit in hun dagen hebben gedaan — geduld en volharding blijven oefenen.
31. Wie zijn er thans nog meer gerechtigd een krachtige aanmoediging te putten uit de eed die God aan zijn belofte heeft toegevoegd, en volgens welk aan Johannes gegeven visioen?
31 Degenen die deel uitmaken van het zich nog in het vlees bevindende overblijfsel van de 144.000 zijn echter niet de enigen die gerechtigd zijn uit de eed die Gods belofte bindend maakt, een krachtige aanmoediging te putten. In deze tijd is een grote schare andere gelovigen in God en in zijn Lam Jezus Christus hier eveneens toe gerechtigd. Waarom is dit zo? Welnu, na voor de eerste keer in de bijbelse geschiedenis het precieze ledental van het geestelijke zaad van Abraham genoemd te hebben, wordt in hoofdstuk zeven van Openbaring vervolgens gezegd: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam’” (Openb. 7:9, 10, NW). Ja, Gods met een eed bekrachtigde belofte aan Abraham zou jegens meer personen in vervulling gaan dan slechts degenen die geestelijke zonen van Abraham zouden worden, namelijk 144.000 in aantal. Hij zou ook in vervulling gaan met betrekking tot de aardse naties en geslachten buiten dit beloofde zaad, dat uit Jezus Christus en zijn 144.000 medeërfgenamen samengesteld zou zijn. Hiertoe behoren zowel dode mensen als degenen die thans leven.
32. Wat blijkt uit het feit dat men de „grote schare” thans de eer voor hun redding aan God en zijn Lam kan zien geven?
32 Degenen die tot deze „grote schare” gelovigen uit alle naties, stammen, volken en talen behoren, hebben er reeds een begin mee gemaakt de zegen door bemiddeling van het zaad van Abraham binnen te gaan. Zij weten dat zij thans reeds, voordat het overblijfsel naar het hemelse koninkrijk wordt overgebracht, door bemiddeling van het beloofde zaad van de Grotere Abraham, Jehovah God, kostbare zegeningen ervaren. Deze interraciale en internationale „grote schare”, uit alle stammen en talen, geeft de eer voor haar redding derhalve aan Jehovah God op zijn hemelse troon en aan zijn Lam Jezus Christus, het Voornaamste Zaad van Abraham.
33. Waarom heeft ook deze „grote schare” aanmoediging nodig, en wat moeten degenen die er deel van uitmaken, derhalve in gedachten houden?
33 Aangezien Babylon de Grote nog niet is vernietigd, de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” nog niet is gestreden en Satan de Duivel en zijn demonen nog niet zijn gebonden en in de gevangenis zijn gebonden, worden wij nog steeds door al onze vijanden en vervolgers, zowel de zichtbare als de onzichtbare, omringd. Vandaar dat deze „grote schare”, die haar hoop heeft gevestigd op een aards Paradijs onder Gods koninkrijk, evenals het geestelijke overblijfsel aanmoediging nodig heeft ten einde traagheid te vermijden en getrouw te blijven volharden. Om deze reden dient de „grote schare” in gedachten te houden dat God bij zich Zelf heeft gezworen ten einde zijn onverbrekelijke belofte aangaande hun eeuwige zegening, te bekrachtigen.
34. (a) Door welke twee dingen is Jehovah’s raad onveranderlijk gemaakt? (b) Als wat voor soort van God heeft Jehovah zich reeds gerechtvaardigd, en wat verklaren wij, evenals Paulus, omtrent het standpunt dat wij jegens God innemen?
34 Gods woord is onveranderlijk. Gods eed is onveranderlijk. Aangezien deze twee dingen, Zijn woord en Zijn eed, in verband met zijn raad die hij aan ons heeft willen openbaren, werden gegeven, wordt ook zijn raad hierdoor onveranderlijk gemaakt. Door datgene wat de Allerhoogste God Jehovah reeds met betrekking tot zijn geopenbaarde raad heeft gedaan, is Hij thans reeds voor de gehele hemel en aarde gerechtvaardigd. Laten de duivelen het maar loochenen, laten alle mensen die onder de heerschappij van de duivelen staan, het maar loochenen en ontkennen, toch is aan het licht getreden en bewezen dat Jehovah, de Allerhoogste God, „de God der waarheid” is. Het deert ons niet dat de overgrote meerderheid van deze wereld uit ongelovigen bestaat. Wij geloven en accepteren Gods Woord wegens de betrouwbaarheid ervan. Wij respecteren ook de onverbrekelijke bindende kracht van Gods eed die hij bij de grootste en hoogste persoon die ooit heeft bestaan en zal bestaan, heeft gezworen. Daarom verklaren wij ondubbelzinnig dat wij hetzelfde standpunt innemen als de christelijke apostel Paulus toen hij schreef: „God worde waarachtig bevonden, ook al wordt ieder mens een leugenaar bevonden.” — Rom. 3:4, NW.
[Voetnoot]
a M’Clintock en Strongs Cyclopædia, uitgave van 1891, Deel 7, blz. 256, onder „Eed”.
[Illustratie op blz. 77]
God zweert een eed aan Abraham