Het komende feestmaal voor alle volken
„Jehovah der legerscharen zal op deze berg stellig voor alle volken een feestmaal aanrechten van schotels rijk aan olie, een feestmaal van wijn bewaard op de droesem, van schotels rijk aan olie en vol merg, van wijn bewaard op de droesem, geklaard.” — Jes. 25:6, NW.
1. Wat ondervindt de wereld als een geheel, in plaats dat ze van een feestmaal geniet?
DE WERELD als een geheel geniet thans niet van een feestmaal dat uit rijk voedsel en heerlijke dranken bestaat. Het is zelfs zo dat er jaar op jaar meer honger wordt geleden in de wereld. De verslagen die spreken over hongersnoden, voedseltekorten en ondervoeding in grote gebieden van de bewoonde aarde, doen dit gevaarlijke feit voortdurend duidelijk uitkomen.
2. Om welke redenen vormt India hier een in het oog springend voorbeeld van?
2 Er zijn bijvoorbeeld verontrustende berichten binnengekomen uit het grote sub-continent India. Op 10 oktober van het vorige jaar luidden krantekoppen: „INDIA’S GRIMMIGE HOOFDSTAD — Voedseltekorten en waterverontreiniging brengen de mensen in een steeds slechter humeur en brengen de gezondheid in gevaar” (New York Times). Hiervóór, op 2 augustus 1964, luidden de koppen: „Honger neemt toe in India — Er wordt een ernstige crisis in de natie gevreesd, aangezien de bevolking sneller toeneemt dan de voedselproduktie.” Dit is niet aan een tekort aan boeren te wijten. Van India’s 450.000.000 bewoners woont meer dan vier-vijfde op het platteland. Ten gevolge van verbeterde methoden en uitrusting, produceren de Indiase boeren meer, maar de jaarlijkse oogst aan Indiase baby’s is hun te machtig. Het is voor miljoenen slechts een schrale troost dat India’s minister van voedselvoorziening in het parlement voorspelde dat India tegen het einde van het vierde vijfjaren-plan, namelijk in 1971, in staat zou zijn zichzelf te voeden. Voor velen staat dat nog te bezien. — New York Times van 11 september en 16 augustus 1964.
3. Waardoor wordt te kennen gegeven hoe het er in de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot armoede voorstaat?
3 „Deze rijke wereld van ons staat een hongersnood te wachten”, zo luidde de kop van een artikel in een Amerikaanse socialistische krant van 19 september 1964. Zelfs in de Verenigde Staten van Amerika bestaat naar verluidt in bepaalde gebieden een wijdverbreide armoede. In 1960 moet wijlen president J. F. Kennedy volgens de berichten gezegd hebben: „De feiten wijzen uit dat zeventien miljoen Amerikanen elke avond hongerig naar bed gaan.” Dit betekende destijds ongeveer één-tiende van de totale bevolking van het land. Vier jaar later nam het Amerikaanse Congres een wet tegen de armoede aan waarmee $950 miljoen was gemoeid, bij welke gelegenheid president L. B. Johnson zei: „Dit kabinet verklaart bij dezen onvoorwaardelijk de oorlog aan de armoede in Amerika.”
4. Welke waarschuwingen hebben de Engelse geschiedschrijver Toynbee en paus Paulus VI laten horen?
4 In 1959 zei de Engelse geschiedschrijver dr. A. J. Toynbee, toen hij in Rome voor de Voedsel en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties sprak, dat de volken der wereld de bevolkingsaanwas onder controle zullen moeten houden. De mensheid moet dit doen, zo zei hij, indien ze „zich nu de verliezen wil besparen die ze vroeger als gevolg van dodelijke epidemieën en oorlogen heeft moeten lijden”. Hij waarschuwde: „Vroeg of laat zal de voedselproduktie haar limiet hebben bereikt” (New York Times van 3 november 1959). In de eerste kerstboodschap die de heerser van Vaticaanstad, paus Paulus VI, op 23 december 1963 uitsprak, gaf hij toe dat het doen eindigen van fysieke honger het belangrijkste probleem was waarvoor de wereld zich gesteld ziet, maar hij toonde zich niet bereid rooms-katholieken toe te staan door middel van geboorteregeling, welke regeling hij „onwettig” noemde, aan de oplossing van het probleem mee te helpen.
5. Wat is er gedurende de afgelopen jaren met de wereldbevolking gebeurd, en hoe zal deze situatie zich volgens de voorspellingen tegen het jaar 2000 hebben ontwikkeld?
5 De wereldbevolking neemt elk jaar dermate toe, dat men thans over een „wereldbevolkingsexplosie” spreekt. In 1961 steeg de wereldbevolking met 50 miljoen mensen, maar volgens een bericht dat in 1964 aan de Verenigde Naties werd doorgegeven, bedraagt de jaarlijkse toename nu 63.000.000 mensen. Naar de berichten te oordelen, stijgt de wereldbevolking in een record-tempo; de snelheid waarmee de wereldbevolking jaarlijks stijgt, neemt toe. De groei is niet alleen erg groot in Azië, waar bijna de helft van de mensheid woont, maar ook in Latijns-Amerika neemt de bevolking, die vorig jaar 200.000.000 mensen bedroeg, zo snel toe dat men verwacht dat deze binnen twintig jaar verdubbeld zal zijn; en volgens een door de Verenigde Naties ingesteld onderzoek wordt er geschat dat de bevolking daar tegen het einde van deze eeuw zal zijn gestegen tot 625.000.000 variërend tot 750.000.000 mensen. Het is zelfs zo dat men op grond van dit door de Verenigde Naties ingestelde onderzoek voorspelt dat de bevolking van de gehele wereld tegen het jaar 2000 verdubbeld zal zijn, hetgeen betekent dat er dan bijna zes miljard of zelfs nog meer mensen zullen zijn.
6. Waardoor worden de moeilijkheden in verband met deze situatie veroorzaakt, en hoe is de wereldsituatie er sedert de Tweede Wereldoorlog voor komen te staan wat de honger betreft?
6 De moeilijkheid in verband met deze situatie is hierin gelegen, dat de toename in het aantal mensen die van de voedselproduktie overtreft. In 1963-1964 was er een ongeëvenaarde produktie van verscheidene verbruiksartikelen en een grotere opbrengst bij vele oogsten, maar deze verhoging van de voedselproduktie was te klein om tegen de groei van de wereldbevolking op te wegen. Dit berichtte de Voedsel en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties op 11 september van het vorige jaar vanuit Rome in Italië. Enige tijd hiervoor zei de directeur-generaal van de FAO dat, wegens deze ongunstige verhouding tussen de wereldbevolkingsaanwas en de verhoging van de voedselproduktie sedert de Tweede Wereldoorlog, „zeker wel de helft van de wereldbevolking, of 1500 miljoen mensen, honger lijdt of ondervoed is of onder beide euvelen gebukt gaat”. — New York Times van 12 september 1964 en 20 november 1963.
7-9. (a) Wat is derhalve het grootste, door de mensen zelf in het leven geroepen gevaar waardoor de mensheid wordt bedreigd? (b) Wat is volgens rubriekschrijver A. Krock de „allergevaarlijkste bom”, en in welke opzichten?
7 Wat is dan het grootste, door de mensen zelf in het leven geroepen gevaar waardoor de mensheid wordt bedreigd? Geen oorlogvoering met atoombommen en bacteriologische en radiologische wapens, maar dit voedselprobleem ten gevolge van de snelle bevolkingsaanwas van de wereld. Ook al zou er nooit een derde wereldoorlog komen, dan zou toch dit voedselprobleem blijven bestaan en zich steeds meer toespitsen totdat er geen uitweg meer is. In een artikel getiteld „De allergevaarlijkste bom” heeft de bekende Amerikaanse rubriekschrijver A. Krock voor dit gevaar gewaarschuwd. Hij zei:
8 „In de wedloop van de grote naties om atoomwapens te produceren die een allerverschrikkelijkste massavernietiging kunnen bewerkstelligen . . ., hebben hun regeringen weinig aandacht besteed aan de beperking van een gevaarlijker instrument voor de vernietiging van de beschaving, een instrument dat snel grotere omvang aanneemt. De sociologen hebben dit wapen ’de bevolkingsbom’ genoemd, . . . Het [Amerikaanse] bevolkingsbureau . . . heeft zich er sindsdien ijverig mee beziggehouden om de bevolking van de wereld wakker te schudden voor de door hen zelf in het leven geroepen bedreiging, welke, wanneer ze tot volledige ontplooiing is gekomen, de planeet onveilig kan maken met . . . ’miljarden stervende, verhongerende boeren, die zijn gedoemd een kort, miserabel leven van haat en honger te leiden.’ . . . ’Meer dan de helft van de wereldbevolking’ woont in overvolle gebieden, wordt ’door ziekten geteisterd en door armoede gekweld en is ongeletterd’, en al deze mensen staan op de rand van een bevolkingsexplosie, zo schreef professor Notestein.”
9 Later schreef rubriekschrijver Krock, onder het opschrift „Het belangrijkste probleem op aarde ontvangt enige aandacht”: „In de formules voor een schitterende toekomst . . . wordt zelfs geen melding gemaakt van een tendens die, wanneer deze niet in bepaalde banen wordt geleid, tot gevolg zal hebben dat de planeet tegen het jaar 2000 n. Chr. door miljoenen mensen meer bevolkt zal worden, voor wie haar hulpbronnen niet meer toereikend zullen zijn. Dit probleem is passend ’de bevolkingsbom’ genoemd, aangezien deze over het explosieve potentieel beschikt om in landen welke tháns al niet eens allen fatsoenlijk kunnen huisvesten, voeden, te werk stellen, enz., het aantal bewoners te verdubbelen. . . . ’Er niet over spreken omdat het controversieel en onprettig is, is een luxe . . . die wij ons niet kunnen veroorloven.’” — New York Times van 2 oktober en 13 november 1959.
10. Is het derhalve onredelijk over een ’komend feestmaal voor alle volken’ te spreken, en van welk feit hangt het af of ons antwoord juist is?
10 Met het oog op dergelijke zich in de wereld voordoende tendensen lijkt het stellig onredelijk wanneer wij hier over een ’komend feestmaal voor alle volken’ spreken. Is dit echter zo? Wanneer het van de gezamenlijke voedselproducenten, de politici, de religieuze leiders, de sociologen en de geleerden zou afhangen of alle volken van de aarde op een feestmaal onthaald zouden worden, zou de voorzegging van een dergelijk maal vanzelfsprekend vergezocht zijn. Het hangt echter niet af van mensen, die sinds het jaar 1914 zijn overvallen door een „radeloze angst der natiën” en „geen uitweg weten”, zoals Jezus Christus negentien eeuwen geleden voorzei (Luk. 21:25, NW). Het hangt van de Almachtige God af, de Schepper van ons en van de planeet waarop wij leven. In zijn liefderijke goedheid ten opzichte van zijn menselijke schepping heeft de Almachtige God beloofd dit feestmaal van goede spijzen en dranken te zullen aanrechten. Hij heeft deze belofte schriftelijk laten vastleggen, zodat wij ze met onze eigen ogen kunnen lezen. Verder heeft hij zijn naam aan deze belofte verbonden, zodat hij ze tot eer van zijn naam waar moet maken.
11. Wat dienen wij ons derhalve terecht af te vragen, en waarom?
11 Wanneer de bestemde tijd ervoor was aangebroken, is God tot op heden nog nooit in gebreke gebleven ook maar één van zijn beloften te vervullen. Op grond van zijn betrouwbaarheid zal hij niet in gebreke blijven zijn belofte om een feestmaal voor alle volken aan te rechten, waar te maken. Wij dienen ons derhalve stuk voor stuk in alle ernst af te vragen: Zal ik Gods uitnodiging voor dat feestmaal aanvaarden? Eén manier waarop u kunt tonen of u zijn uitnodiging zult aanvaarden, is gewillig en geïnteresseerd genoeg te zijn om nu naar het goede nieuws over dit feestmaal te luisteren. Bezit u die bereidheid?
DE TIJD VAN DE VERVULLING
12, 13. Welke belofte doet Jehovah in Jesaja 25:6, en welke vraag rijst er met betrekking tot de plaats?
12 Laten wij dan de bijbel ter hand nemen en de profetie van Jesaja hoofdstuk vijfentwintig vers zes opslaan, waar wij de volgende, in Gods eigen naam uitgesproken, geïnspireerde belofte lezen: „Jehovah der legerscharen zal op deze berg stellig voor alle volken een feestmaal aanrechten van schotels rijk aan olie, een feestmaal van wijn bewaard op de droesem, van schotels rijk aan olie en vol merg, van wijn bewaard op de droesem, geklaard.”
13 Het is goed hier op te merken dat Jehovah der legerscharen dit feestmaal volgens zijn belofte op een plaats zal bereiden die hij „deze berg” noemt. Er zijn vele bergen op aarde, maar welke berg wordt hier bedoeld? Het is de berg waarvoor Jehovah der legerscharen zich uitermate interesseert.
14. Welke berg wordt in Jesaja 24:23 als de desbetreffende berg geïdentificeerd, en waarom zullen de maan en de zon als het ware beschaamd worden over zichzelf?
14 Jehovah God bediende zich, toen hij zijn bekendmaking van een feestmaal voor alle volken deed, oorspronkelijk van de Hebreeuwse taal, en nog geen tien regels boven dit vers (Jes. 25:6, NW) vermeldt hij in de Hebreeuwse tekst de naam van de berg waar het feestmaal zal worden bereid. Wij lezen daar de volgende woorden over Gods koninkrijk: „De volle maan is schaamrood geworden en de gloeiende zon is beschaamd geworden, want Jehovah der legerscharen is koning geworden op de berg Sion en in Jeruzalem en ten aanschouwen van zijn oudere mannen met heerlijkheid” (Jes. 24:23, NW). Gods koninkrijk zal zo heerlijk zijn, dat niet alleen de schijnende volle maan maar zelfs ook de gloeiende zon wanneer deze ’s middags hoog aan de hemel staat, in heerlijkheid voor dit rijk moet onderdoen. Zij zullen zogezegd beschaamd worden over zichzelf.
15, 16. Hebben de mensen het bij het rechte eind wanneer zij het beloofde feestmaal niet van de zijde van het zionisme of het tegenwoordige aardse Jeruzalem verwachten, en waarom luidt het juiste antwoord aldus?
15 Alleen reeds de vermelding van de berg Sion zal vele mensen er misschien toe brengen te denken dat dit iets met het „zionisme” heeft te maken, maar zij vergissen zich. Dit heeft niets uit te staan met de moderne beweging die het zionisme wordt genoemd en die in 1897 door joden over de gehele aarde als een politieke beweging op gang is gebracht. Er kan trouwens lang niet van alle joden worden gezegd dat zij er hun steun aan geven of er geloof in stellen.
16 Ook heeft dit niets met het Jeruzalem van thans uit te staan, aangezien de oude, ommuurde stad nu een islamitische bezitting is en de ten westen hiervan gebouwde moderne stad, die buiten het ommuurde stadsdeel is gelegen en de hoofdstad is van de republiek Israël, op joods grondgebied ligt. Ook de oorspronkelijke berg Sion, waarop de stad van David was gebouwd, bevindt zich niet binnen de muren van de tegenwoordige islamitische stad Jeruzalem, alhoewel deze berg nog steeds tot het islamitische koninkrijk Jordanië behoort. De mensen in het algemeen hebben het dus bij het rechte eind wanneer zij Gods beloofde feestmaal voor alle volken niet van de zijde van de politieke beweging van de zionisten of van het tegenwoordige Jeruzalem verwachten.
17. Waarom bestaat er twijfel over of deze belofte over een feestmaal thans nog enige waarde heeft, en wie helpt ons de tijd van de toepassing ervan vast te stellen?
17 Zou er dan nog een berg Sion en nog een Jeruzalem kunnen bestaan waarnaar wij voor de verwezenlijking van Gods belofte over het aanrechten van een feestmaal voor alle volken moeten opzien? Het is al lang geleden sinds God deze belofte uitte. Hij deed de belofte door bemiddeling van zijn profeet Jesaja omstreeks het jaar 732 vóór het begin van onze christelijke jaartelling, ofte wel ongeveer 2696 jaar geleden, tegen welke tijd Jesaja’s profetische boek zo ongeveer voltooid was. Hoe weten wij of deze oude profetie thans nog enige waarde heeft? Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat deze profetie van een feestmaal op onze tijd of op de nabije toekomst van toepassing is? Gelukkig helpt de stem of de pen van inspiratie ons een bevredigend antwoord op deze vraag te verkrijgen. Hoe dan wel? Welnu, een van de geïnspireerde bijbelschrijvers was de christelijke apostel die de naam Paulus droeg. Hij in het bijzonder geeft ons de geïnspireerde sleutel tot het juiste antwoord.
18. Hoe raakt die man bij deze gelegenheid betrokken, waardoor hij ons in staat stelt de tijd van de vervulling van de profetie te bepalen?
18 Omstreeks het jaar 55 n. Chr. schreef deze man Paulus — die nadat Jezus in het jaar 33 van onze christelijke jaartelling was gestorven en opgewekt, een christen was geworden — een geïnspireerde brief aan de christelijke gemeente in de Griekse stad Korinthe. Hij deed in deze brief een aanhaling uit hoofdstuk vijfentwintig van Jesaja, en wel uit het gedeelte dat onmiddellijk op de profetie over het feestmaal volgt. Welnu, wat zegt Jehovah God onmiddellijk nadat hij het komende feestmaal voor alle volken heeft aangekondigd? Hij verwijst nogmaals naar „deze berg” en uit de volgende opmerkelijke woorden: „Op deze berg zal hij stellig het aangezicht van het omwindsel dat alle volken omwindt en het vlechtwerk dat over alle naties gevlochten is, verzwelgen. Hij zal in feite de dood voor eeuwig verzwelgen, en de Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen. En de smaad van zijn volk zal hij van de gehele aarde wegnemen, want Jehovah zelf heeft het gesproken” (Jes. 25:7, 8, NW). Er kan geen twijfel over bestaan: het zal alle naties tot voordeel strekken wanneer deze profetie wordt verwezenlijkt.
19. Welke toepasselijke aanhaling doet Paulus, en in welk verband?
19 Welnu, in zijn brief aan de Korinthische gemeente spreekt Paulus uitvoerig over de opstanding uit de doden, en wanneer hij zijn hoofdstuk over de opstanding van de geestelijke christenen tot een aangrijpend hoogtepunt brengt, doet Paulus een aanhaling uit Jesaja 25:8 en past hij dit schriftgedeelte toe. Hij zegt: „De trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit wat verderfelijk is, moet onverderfelijkheid aandoen en dit wat sterfelijk is, moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: ’De dood is voor eeuwig verzwolgen.’ ’Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?’ De angel die de dood veroorzaakt, is de zonde, maar de kracht van de zonde is de Wet. Maar God zij gedankt, want hij geeft ons de overwinning door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus!”
20. Met welke tijd brengt Paulus de vervulling van de door hem uit Jesaja 25:8 aangehaalde woorden in verband, en op grond waarvan kunnen wij dit zeggen?
20 Deze woorden, die wij in 1 Korinthiërs 15:52-57 (NW) kunnen lezen, werden in de eerste eeuw van onze christelijke jaartelling geschreven, maar de door de schrijver Paulus aangehaalde woorden „De dood is voor eeuwig verzwolgen”, werden in de achtste eeuw vóór onze christelijke jaartelling opgetekend. Brengt de apostel Paulus deze aangehaalde woorden echter in verband met zijn tijd, in de eerste eeuw? Neen! Hij brengt ze in verband met de tijd van de „laatste trompet”, die klinkt nadat Gods koninkrijk, waarvan in 15 vers vijftig melding is gemaakt, is opgericht. Wanneer Paulus deze woorden aanhaalt, maakt hij duidelijk dat ze in vervulling beginnen te gaan bij de opstanding van degenen die medeërfgenamen van Jezus Christus in het hemelse koninkrijk zullen zijn, welke opstanding plaatsvindt nadat Jezus Christus in zijn koninkrijk is gekomen en zijn aandacht naar beneden richt, naar deze aarde, waar nog steeds een overblijfsel van zijn getrouwe volgelingen en medeërfgenamen in leven is (1 Thess. 4:14-17; Openb. 12:1-17, NW). Op deze wijze maakte de apostel Paulus, die in de eerste eeuw van de christelijke jaartelling leefde, duidelijk dat de vervulling van die woorden van zijn tijd af gerekend nog ver in de toekomst lag.
21. Met de tijd van welk mensengeslacht brengt Paulus de vervulling van de aanhaling in verband, en hoe weten wij dit?
21 Het is zelfs zo dat de apostel Paulus de vervulling van Gods belofte om ’de dood voor eeuwig te verzwelgen’, met onze tijd in verband brengt. Hoe weten wij dit? Omdat zich in onze tijd, sedert het jaar 1914, de wereldtoestanden en -gebeurtenissen voordoen waardoor wordt bewezen dat Gods Messiaanse koninkrijk in 1914 — toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en er een tijdperk van nog steeds toenemende gewelddaad begon — in de hemelen werd geboren en Jezus Christus destijds in het koninkrijk is gekomen.
22. Welke in de bijbel voorzegde tijdsperiode eindigde in het jaar 1914, en in welk opzicht leven wij thans in een begunstigde tijd?
22 Het is zelfs zo dat het tijdschema van de bijbel samenvalt met de datums van de wereldgeschiedenis en het jaar 1914 kenmerkt als de datum voor de geboorte van Gods beloofde koninkrijk in de hemelen. Volgens de bijbelse chronologie eindigden de „tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” in de herfst van dat jaar, waarna de dingen die negentien eeuwen geleden door Jezus Christus waren voorspeld, in hun voorzegde volgorde in vervulling begonnen te gaan (Luk. 21:5-24, NBG, NW; Dan. 4:1-32; 12:1-4). Wij zijn dus degenen die in de begunstigde tijd leven waarin er een begin gemaakt zou worden met het verzwelgen van de dood, en dit wonder begon zich het eerst te voltrekken bij de getrouwe gestorven volgelingen van Jezus Christus, die de belofte hadden ontvangen met hem in zijn hemelse koninkrijk te zullen delen. In Openbaring 20:4-6 (NW) wordt hun opstanding de „eerste opstanding” genoemd. Aangezien het een opstanding tot leven met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk is, is het een opstanding die wij niet met onze ogen kunnen zien. — 1 Kor. 15:50, NW.
DE PLAATS VOOR HET FEESTMAAL
23. Waarvan kunnen wij nog meer zeker zijn, nu wij van Paulus hebben vernomen in welke tijd Gods belofte betreffende de dood in vervulling gaat?
23 Wij kunnen nog iets opmaken uit de wijze waarop de apostel Paulus Jesaja’s profetie betreffende de dood toepast. Wat dan wel? Het volgende hartverblijdende feit: Wanneer in onze dagen de tijd voor de vervulling van deze profetie over het verzwelgen van de dood is aangebroken, heeft ook de vervulling van Gods belofte over een feestmaal voor alle volken in onze dagen een begin. Deze belofte over een feestmaal maakt namelijk deel uit van dezelfde profetie betreffende datgene wat Jehovah God op „deze berg” zal doen. Wij kunnen er derhalve over beginnen te denken of wij de uitnodiging zullen aanvaarden.
24. Waarom wordt er, ondanks het feit dat Gods koninkrijk zich in de hemel bevindt, in Jesaja 24:23 gezegd dat Hij op de berg Sion en in Jeruzalem regeert?
24 Gods koninkrijk, dat door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus wordt bestuurd, bevindt zich in de hemel. Hoe komt het dan dat er in de profetie van Jesaja 24:23 (NW) wordt voorzegd dat „Jehovah der legerscharen . . . koning [is] geworden op de berg Sion en in Jeruzalem en ten aanschouwen van zijn oudere mannen met heerlijkheid”? Dit komt omdat de berg Sion en het Jeruzalem waar deze profetie en de daarop volgende profetie in vervulling gaan, geen betrekking hebben op het tegenwoordige Jeruzalem en de tegenwoordige berg Sion in het Midden-Oosten, maar op de hemelse berg Sion en het hemelse Jeruzalem.
25. Waarvan was het Jeruzalem uit de oudheid, toen het getrouw was, een profetisch beeld, en hoe toont Paulus het verschil aan tussen dat oude Jeruzalem en het Jeruzalem van zijn tijd?
25 Toen de op de berg Sion gelegen stad Jeruzalem uit de oudheid getrouw was aan Jehovah God en zijn aanbidding, was ze een profetisch beeld van het geestelijke Jeruzalem op de hemelse berg Sion. In het Jeruzalem van negentienhonderd jaar geleden werd Jezus Christus ter dood veroordeeld en aan de Romeinse soldaten overgeleverd om aan een paal genageld en ter dood gebracht te worden. De apostel Paulus toont derhalve het verschil aan tussen het aardse Jeruzalem en het hemelse Jeruzalem wanneer hij aan zijn medechristenen schrijft: „Het tegenwoordige Jeruzalem . . . is met haar kinderen in slavernij. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder” (Gal. 4:25, 26, NW). Het Jeruzalem dat slaafs zijn religieuze leiders volgde en getuige was van de moord op Jezus Christus, werd later, in het jaar 70 n. Chr., verwoest.
26. Wat is volgens Hebreeën 12:22-24 thans de stad van de ene levende en ware God?
26 In dit jaar 1965 is de stad van de ene levende en ware God geen aards Jeruzalem, waarvan de muren thans niet eens de aardse berg Sion omspannen, maar de stad die in Hebreeën 12:22-24 (NW) wordt genoemd, waar tot de Hebreeuwse christenen wordt gezegd: „Gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, . . . en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, . . . en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond.”
27. Op welke berg bevindt Gods koninkrijk zich volgens Openbaring 14:1-3?
27 Zoals wij in het laatste boek van de bijbel, waarin staat opgetekend welk visioen de apostel Johannes heeft ontvangen, kunnen lezen, heeft Johannes deze hemelse berg Sion gezien, terwijl hij daarop de eens geofferde Zoon van God, Jezus Christus, zag staan, te zamen met de getrouwe volgelingen die in het koninkrijk medeërfgenamen van hem worden: „Ik zag, en zie! het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vierenveertig duizend, die zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven droegen. . . . de honderd vierenveertig duizend, die van de aarde zijn gekocht” (Openb. 14:1-3, NW). De hemelse berg Sion en het hemelse Jeruzalem vormen derhalve de plaats waar Jehovah God op glorierijke wijze door bemiddeling van zijn Zoon regeert.
28, 29. (a) Op welke berg recht Jehovah derhalve het beloofde feestmaal aan, en waar zullen mensen van dit feestmaal genieten? (b) Op welke wijze zal het voor de mensheid mogelijk zijn aldaar van dit feestmaal te genieten?
28 „Deze berg”, waarop Jehovah der legerscharen voor alle volken het feestmaal van schotels rijk aan olie en van geklaarde, oude wijn aanrecht, is derhalve symbolisch gesproken een hemelse berg. Betekent dit dat de volken naar de onzichtbare, geestelijke hemelen moeten gaan om van dit feestmaal te genieten? Zullen zij deze aarde moeten verlaten? Neen! Waar zullen zij dan van dit feestmaal, waarvoor zij zijn uitgenodigd, kunnen genieten? Het zal hier op aarde zijn, waar thans onder een snel groeiende wereldbevolking zoveel hongersnood heerst, waar de voedselvoorraden slecht worden verdeeld, waar mensen honger lijden, ondervoed zijn en langzaam verhongeren. Hoe zal dat mogelijk zijn?
29 Het zal mogelijk zijn omdat deze aarde, Gods schepping, het rijk is waarover Gods hemelse koninkrijk regeert. Dit aardse gebied van Gods koninkrijk zal nooit worden vernietigd en het mensengeslacht zal het nooit behoeven te verlaten. In de profetische zevenennegentigste Psalm wordt in 97 vers één (NW) tot de bewoners van de aarde gezegd: „Jehóvah is koning geworden! Dat de aarde zich verheuge. Dat de vele eilanden zich verblijden.” Wij kunnen ons zelfs ondanks de huidige wereldtoestanden verheugen.