Met de Organisator van het gehele universum samenwerken
„Want wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw.” — 1 KORINTHIËRS 3:9.
1. Welke uitdrukking die ruim zestig jaar geleden werd gebruikt, vervulde de toehoorders met geestdrift, en welke invloed had deze uitdrukking op de ernstige Bijbelonderzoekers in die tijd?
„GODS ORGANISATIE.” Deze uitdrukking werd ruim zestig jaar geleden tijdens de dagelijkse bijbelbespreking aan de Betheltafel gebruikt door een lid van de redactionele staf van het Wachttorengenootschap. De Bethelfamilie op het hoofdbureau in Brooklyn, New York, werd met geestdrift vervuld toen zij hem dit hoorden zeggen! Die unieke uitdrukking, „Gods organisatie”, zou richting geven aan de toekomstige denkwijze, spraak en geschriften van die Bijbelonderzoekers. De uitdrukking verruimde hun geestelijke visie met betrekking tot de gehele schepping en was van grote invloed op hun houding jegens de wonderbaarlijke Organisator van het universum, Jehovah God.
2. Hoe kan het woord „organisatie”, gezien het Griekse woord waaraan het is ontleend, gedefinieerd worden?
2 In deze tijd kan dat vreemd lijken, aangezien het woord „organisatie” onder Jehovah’s Getuigen, die grote waardering hebben voor hun voorrecht met de Organisator van het universum samen te werken, geregeld wordt gebruikt (1 Kor. 3:5-9). Het woord „organisatie” is ontleend aan het Griekse woord órganon, dat onder andere doelt op een instrument of werktuig waarmee werk wordt verricht. In de Septuaginta-vertaling komt het een aantal malen voor en wordt het gebruikt ter aanduiding van een muziekinstrument, zoals de harp van David. Het woord is afgeleid van érgon, een zelfstandig naamwoord dat „werk” betekent. Een organisatie is dus een regeling of ordening van dingen die in werking wordt gesteld om iets zo goed mogelijk, in de kortst mogelijke tijd en met zo min mogelijk inspanning gedaan te krijgen of te verwezenlijken.
Vroege zienswijzen met betrekking tot de uitdrukking organisatie
3. Wat werd in de Engelse uitgave van maart 1883 van dit tijdschrift over „onze organisatie” gezegd?
3 Jaren geleden hadden de Bijbelonderzoekers er echter wat moeite mee te begrijpen waarop het woord „organisatie” van toepassing was. In de Watch Tower van maart 1883 werd bijvoorbeeld gezegd:
„Maar hoewel het voor de natuurlijke mens onmogelijk is onze organisatie te zien, omdat hij de dingen van de Geest Gods niet kan begrijpen, vertrouwen wij erop dat u kunt zien dat de ware Kerk zeer doeltreffend georganiseerd is en de best denkbare regeling is om het werk gedaan te krijgen. . . . Wij hebben een grenzeloos vertrouwen in onze Leider; en deze perfecte organisatie, die voor de wereld onzichtbaar is, rukt op naar een stellige en glorierijke overwinning.”
4. Welke zienswijze met betrekking tot organiseren werd in de Watch Tower van 1 december 1894 uiteengezet?
4 In de Watch Tower van 1 december 1894 werd echter gezegd:
„Maar evenals dat organiseren van de kerk van de nieuwe Evangeliebedeling geen deel uitmaakte van het oogstwerk dat onder de oude joodse bedeling werd verricht, is ook het huidige oogstwerk, of de oogst die gedurende de Evangeliebedeling plaatsvindt, afgescheiden en onderscheiden van het werk dat gedurende de thans naderbij komende nieuwe bedeling van het Millennium zal plaatsvinden. . . . Het is duidelijk dat het formeren van een zichtbare organisatie van zulke bijeenvergaderden niet in overeenstemming zou zijn met de geest van het goddelijke plan; en zou dit wel gebeuren, dan zou dit er schijnbaar op duiden dat er van de zijde van de kerk een verlangen aanwezig is zich te schikken naar het thans populaire idee van organisatie of „verbintenis”. (Zie Jesaja 8:12, Statenvertaling.) Het werk in deze tijd is niet organisatie, maar scheiding, net als bij de eigenlijke joodse oogst (Matth. 10:34-36). . . .
Hoewel wij derhalve niet de mening zijn toegedaan dat een zichtbare organisatie van de bijeenvergaderden deel uitmaakt van het plan des Heren in het oogstwerk, alsof wij verwachten als organisatie hier nog een lange tijd te blijven, denken wij wel dat het zijn wil is dat degenen die de Heer liefhebben, vaak met elkaar spreken over hun gemeenschappelijke hoop en vreugden, of hun beproevingen en de dingen die hen in verwarring brengen, en zich met elkaar onderhouden over de kostbare dingen in zijn Woord.”
5. Wat werd in het boek The New Creation over organisatie gezegd?
5 In die tijd werd de christelijke gemeente dus niet als een organisatie beschouwd. Maar het werd wel goed geacht de gemeente of ecclesia ordelijk te regelen. Studie V van het in 1904 uitgegeven boek The New Creation (De nieuwe schepping) was getiteld „De organisatie van de nieuwe schepping” en begint met de woorden: „Evenals de nieuwe schepping pas bij de eerste opstanding haar volmaaktheid of volledigheid zal bereiken, zal ook de organisatie ervan pas dan voltooid worden. Het tempelbeeld illustreert dit: als levende stenen worden wij nu geroepen, of uitgenodigd, om een plaats in de glorierijke tempel in te nemen.”
6. Wat was volgens het boek Thy Kingdom Come de „moeder” van de leden van de „nieuwe schepping”?
6 Het is interessant dat het in 1891 uitgegeven boek Thy Kingdom Come (Uw koninkrijk kome) over die gezalfden van de „nieuwe schepping” zei: „Wat Jesaja 54:1-8 betreft, de apostel Paulus heeft er het licht van bovenmenselijke wijsheid op laten schijnen en het toegepast op het geestelijke Sion, onze moeder of ons verbond, gesymboliseerd door Sara. Het vleselijke zaad van Abraham was verworpen als erfgenaam van de belofte, en het ware zaad, Christus (afgebeeld door Isaäk en Rebekka), was als het enige zaad der belofte aanvaard. — Gal. 4:22, 24, 26-31.”
7, 8. Wie is de echtgenoot van de „moeder” van de christelijke gemeente, en wat zegt Jesaja 54:1-8 in dit verband?
7 Deze verklaring had niets te maken met de Zionistische wereldorganisatie, die in 1897 door Theodor Herzl werd opgericht. Die organisatie hield zich bezig met het Jeruzalem beneden, hier op aarde, niet met „het Jeruzalem dat boven is”, de „moeder” van de christelijke gemeente (Gal. 4:26). Het boek Thy Kingdom Come ging niet verder in op het feit dat de echtgenoot-eigenaar van de „moeder” van de christelijke gemeente God is, die door Abraham werd afgebeeld. Jehovah is niet met het Abrahamitische verbond of met het nieuwe verbond getrouwd, maar met „het Jeruzalem dat boven is”, afgebeeld door Isaäks moeder Sara. Net als zij moet „het Jeruzalem dat boven is” als „moeder” iets zijn wat levend is en persoonlijkheid bezit.
8 Wie is dan „het Jeruzalem dat boven is”? Laten wij om dit te weten te komen, eerst Jesaja 54:1-8 eens beschouwen. Een gedeelte ervan luidt:
„’Hef een vreugdegeroep aan, gij onvruchtbare vrouw die niet gebaard hebt! Word vrolijk met vreugdegeroep en jubel, gij die geen barensweeën hebt gehad, want de zonen van de eenzame zijn talrijker dan de zonen van de vrouw met een echtgenoot-eigenaar’, heeft Jehovah gezegd. . . . ’Want uw voortreffelijke Maker is uw echtgenoot-eigenaar, Jehovah der legerscharen is zijn naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser. De God van de gehele aarde zal hij worden genoemd. Want Jehovah heeft u geroepen alsof gij een vrouw waart die geheel verlaten en bedroefd van geest was, en als een vrouw uit de jeugdtijd die toen verworpen werd’, heeft uw God gezegd. ’Voor een klein ogenblik heb ik u geheel verlaten, maar met grote barmhartigheden zal ik u bijeenbrengen. In een vloed van verontwaardiging heb ik mijn aangezicht slechts een ogenblik voor u verborgen, maar met liefderijke goedheid tot onbepaalde tijd wil ik u barmhartig zijn’, heeft uw Verlosser, Jehovah, gezegd.”
9. (a) Wie of wat werd in Jesaja 54:1-8 vertroostend door Jehovah toegesproken? (b) Wie is volgens Galáten 4:25, 26 de figuurlijke „vrouw” die in het tegenbeeld wordt toegesproken?
9 Jehovah sprak daar in eerste instantie niet tot een verbond. Hij richtte zich tot een natie, zijn uitverkoren volk dat hij in het Mozaïsche wetsverbond had opgenomen. Van Gods standpunt uit bezien vormde die natie een uit vele personen bestaande „vrouw” die gelijk een echtgenote voor hem was. Volgens Paulus’ brief aan de Galáten beeldde die figuurlijke „vrouw” iets af, maar hij zegt niet dat zij een verbond of verdrag afbeeldt. Een verbond zou niet getroost kunnen worden. In plaats daarvan laat Paulus zien dat de tegenbeeldige „vrouw” iets levends is, als een „moeder”, net als de „echtgenoot-eigenaar”, Jehovah, een levende Persoon is die met verstand begaafd is en vertroosting kan geven. Sprekend over vrouwen uit het verre verleden schreef de apostel: „Deze Hagar nu [de dienstmaagd die in plaats van haar meesteres Sara Ismaël aan Abraham had gebaard] betekent Sinaï, een berg in Arabië, en zij [Hagar] komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem [toen Paulus op aarde was], want zij is met haar kinderen in slavernij [aan het Mozaïsche wetsverbond]. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder.” — Gal. 4:25, 26.
Het Jeruzalem dat in slavernij verkeert
10, 11. (a) Welke belangrijke ontwikkeling waarbij de Israëlieten betrokken waren, vond bij de berg Sinaï plaats? (b) Wat gebeurde er in 33 G.T. met het Wetsverbond?
10 Hagar is geen voorafschaduwing of afbeelding van het Mozaïsche wetsverbond. Ook wordt dat verbond met zijn Tien Geboden niet afgebeeld door de berg Sinaï, waarmee Hagar overeenkomt. Natuurlijk heeft God geen verbond met de berg Sinaï gesloten. Maar wel bracht hij de Israëlieten, die hij uit Egyptische slavernij had bevrijd, op die plaats in een verbondsverhouding met zichzelf, en hij behandelde hen als een vrije natie. Dit gebeurde eeuwen nadat God een unilateraal verbond met Abraham had gesloten, op grond waarvan hij hem een mannelijke nakomeling beloofde.
11 Toen Mozes, de middelaar van het Wetsverbond, van de berg Sinaï afdaalde, straalde er zo’n intense bovennatuurlijke glans van zijn gezicht, dat hij zich moest sluieren wilden de Israëlieten naar hem kunnen kijken (2 Kor. 3:12-16). Maar op de berg Sinaï stond Mozes niet rechtstreeks in contact met Jehovah, want God ging het verbond met de Israëlieten aan door bemiddeling van een engel (Hand. 7:37, 38; Hebr. 2:2). Op die manier kwam de natie Israël onder het Wetsverbond te staan. Eeuwen later werd dat verbond echter uit de weg geruimd doordat het in 33 G.T. aan de martelpaal van Jezus werd genageld. — Kol. 2:13, 14.
12. (a) Van wie was het aardse Jeruzalem de „moeder”? (b) In welke dienstbaarheid verkeerde het aardse Jeruzalem negentien eeuwen geleden, en waarom is ze nooit vrij geworden?
12 Paulus schreef dat de berg Sinaï overeenkwam met het toenmalige aardse Jeruzalem. Natuurlijk was Jeruzalem geen verbond; het was een stad die zeer in aanzien was en die een joodse bevolking had. Als hoofdstad vertegenwoordigde ze de natie en was ze de symbolische „moeder” van „kinderen”, dat wil zeggen, van alle leden van de joodse of Israëlitische natie (Matth. 23:37). In Jeruzalem stond de tempel van Jehovah, de God met wie de Israëlieten zich in een verbondsverhouding bevonden. Maar het joodse volk had toen geen onafhankelijk eigen koninkrijk met een afstammeling van koning David op de troon. Zij waren dus niet vrij maar verkeerden in dienstbaarheid aan heidense politieke autoriteiten. En wat nog belangrijker was, zij waren in religieuze slavernij. Alleen de beloofde Messías, Jezus Christus, kon hen daarvan bevrijden, evenals hij hen van de slavernij aan de zonde kon bevrijden. Maar dat Jeruzalem aanvaardde Jezus niet als Messías en Koning en werd dus nooit vrij. In plaats daarvan werd het in 70 G.T. door de Romeinen verwoest en ondergingen haar „kinderen” een verschrikkelijk lot.
Het vrije Jeruzalem
13. Wat zei Paulus over het vrije Jeruzalem, en in welke vrijheid dienen haar „kinderen” vast te staan?
13 Paulus stelde het in slavernij verkerende aardse Jeruzalem tegenover „het Jeruzalem dat boven is”, dat „vrij” is. Hij deed een aanhaling uit Jesaja 54:1-8 en schreef:
„Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder. Want er staat geschreven: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw, die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft.’ Wij nu, broeders, zijn kinderen die tot de belofte behoren, evenals Isaäk. Maar evenals destijds degene die naar de wijze van het vlees geboren was, hem ging vervolgen die naar de wijze van de geest geboren was, zo ook nu. Niettemin, wat zegt de Schrift? ’Verjaag de dienstmaagd en haar zoon, want de zoon van de dienstmaagd zal geenszins erfgenaam zijn met de zoon van de vrije vrouw.’ Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw. Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.” — Gal. 4:26–5:1.
14. Waarom werd Isaäk „naar de wijze van de geest” geboren?
14 De christenen in Galátië die aldus werden toegesproken, waren „Gods kinderen als gevolg van zijn belofte” (Gal. 4:28, Today’s English Version). Als voorafschaduwing hiervan werd Isaäk aan de honderdjarige Abraham en zijn negentig jaar oude vrouw Sara geboren, ter vervulling van Jehovah’s belofte aan die getrouwe patriarch. Ja, Isaäk werd door een wonder aan Abraham geboren, absoluut niet „naar de wijze van het vlees” (Gen. 18:11-15). Zijn geboorte moet dus „naar de wijze van de geest” zijn geweest. Ja, de geest van de Grotere Abraham, Jehovah God, was stellig nodig om het voortplantingsvermogen van zowel de vrije vrouw Sara als van Abraham tot nieuw leven te brengen (Rom. 4:19). Het is opmerkenswaardig dat de „belofte” zelf niet oud was toen Isaäk in 1918 v.G.T. werd geboren, want dat gebeurde slechts 25 jaar nadat Abraham in 1943 v.G.T. het beloofde land Kanaän was binnengetrokken, het tijdstip waarop de „belofte” van kracht werd.
15. Hoe lang was „het Jeruzalem dat boven is” kinderloos, en wanneer begon haar nageslacht talrijk te worden?
15 „Het Jeruzalem dat boven is”, was veel langer dan Sara ’eenzaam’, kinderloos als het ware. Feitelijk verkeerde „het Jeruzalem dat boven is” in die toestand vanaf 1943 v.G.T., toen de belofte aan Abraham van kracht werd, en dit duurde totdat Jezus in 29 G.T. werd gedoopt. Op dat tijdstip werd Jezus door de geest van de Grotere Abraham, Jehovah, verwekt en met Zijn geest gezalfd. Hierdoor werd hij de Christus of Gezalfde, de Messías. Maar „het Jeruzalem dat boven is”, zou meer dan één geestelijk kind hebben. Daarom werden met Pinksteren 33 G.T., na Jezus’ opstanding en hemelvaart, ongeveer 120 van zijn getrouwe discipelen door de geest van de Grotere Abraham verwekt. Zij werden toen met die geest gezalfd om de geestelijke broeders van de Grotere Isaäk, Jezus Christus, te worden. Later op die dag werden nog eens ongeveer 3000 joden als Jezus’ discipelen gedoopt en met de heilige geest gezalfd (Hand. 2:1-42). Zo werd op die dag „het Jeruzalem dat boven is”, de „moeder” van vele kinderen.
16. Wie is „het Jeruzalem dat boven is”?
16 De apostel Paulus onthult dat de vrouw die in Jesaja 54:1-8 wordt toegesproken, dezelfde is als „het Jeruzalem dat boven is”. Jehovah God is haar „echtgenoot-eigenaar” en ook haar Voortreffelijke Maker. Figuurlijk gesproken is zij zijn „vrouw”, zijn „echtgenote” of met een echtgenote te vergelijken organisatie boven in de hemel. Net als een echtgenoot is hij Degene die haar vruchtbaar maakt, zodat zij het ware „zaad” voortbrengt dat in Abrahams tijd werd beloofd. — Gal. 3:16, 26-29.
17. Hoe werd „het Jeruzalem dat boven is” de „moeder” van het primaire „zaad” van de Grotere Abraham?
17 Ten einde het primaire „zaad” van de Grotere Abraham te worden, was de eniggeboren Zoon van God te voorschijn gekomen uit Jehovah’s met een echtgenote te vergelijken hemelse organisatie. Aldus werd zij voor Gods Zoon als het ware een „moeder”. Jezus Christus was niet de figuurlijke zoon van het aardse Jeruzalem dat in zijn dagen op aarde was, want die stad was toen met haar „kinderen” in dienstbaarheid of slavernij, en Jezus is nooit in slavernij geweest (Gal. 4:25). Het aardse Jeruzalem was de „moeder” van de natuurlijke joden die Jezus Christus hadden verworpen als het beloofde „zaad” van niet alleen de patriarch Abraham maar ook van de Grotere Abraham, Jehovah God. — Matth. 23:37-39.
Werk samen met de Grote Organisator
18. Waarom stond het aardse Jeruzalem in de dagen van koning Salomo in het middelpunt van de belangstelling?
18 Jezus Christus, die Gods hemelse organisatie tot „moeder” had, was groter en wijzer dan koning Salomo, de beroemde zoon van David en regeerder in het aardse Jeruzalem uit de oudheid. Salomo’s heerlijkheid en wijsheid trokken beslist de aandacht van de niet-Israëlitische natiën, zoals Jezus te kennen gaf toen hij zei: „De koningin van het Zuiden zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, want zij kwam van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, maar ziet! méér dan Salomo is hier” (Matth. 12:42; Luk. 11:31). Salomo spreidde die uitnemende wijsheid onder meer ten toon door de wijze waarop hij zijn regeringsaangelegenheden had geregeld. De wijsheid waarmee hij alles had georganiseerd, deed de mensen verbaasd staan.
19. Wat verbaasde de koningin van Scheba zo toen zij de regering van koning Salomo zag?
19 Bijgevolg lezen wij in 1 Koningen 10:4, 5: „Toen nu de koningin van Scheba al de wijsheid van Salomo zag, alsmede het huis dat hij had gebouwd, en het voedsel van zijn tafel en het aanzitten van zijn dienaren en de tafeldienst van zijn bedienden en hun kledij en zijn dranken en zijn brandoffers die hij geregeld bracht in het huis van Jehovah, bleek er geen geest meer in haar te zijn” (NW; Rotherham; Young; Revised Standard; Septuaginta. Zie ook 2 Kronieken 9:4). De koningin van Scheba had alle reden om onder de indruk te zijn van de wijze waarop alles in Salomo’s hofhouding geregeld was. En doordat Salomo alles zo goed had geregeld en alles zo ordelijk toeging, was hij in overeenstemming met de God van Orde. — 1 Kor. 14:33.
20. (a) Wat schonk Jehovah Salomo, in antwoord op zijn gebed? (b) Wat doet Jezus Christus, die „méér dan Salomo is”, en wat doen zijn volgelingen?
20 Jehovah verhoorde Salomo’s nederige gebed en schonk hem „een wijs en verstandig hart” (1 Kon. 3:5-14). De Grote Organisator van het gehele universum gaf Salomo de bekwaamheid om de dingen zo te organiseren dat alles op een ordelijke en efficiënte wijze verliep. De koning van Jehovah’s verbondsvolk was dus verplicht samen te werken met de goddelijke Organisator van al het geschapene in hemel en op aarde. De verheerlijkte Jezus Christus, die „méér dan Salomo is”, is zo verstandig dit insgelijks te doen. Derhalve dienen zijn getrouwe volgelingen op aarde dit eveneens te doen, en zij doen dat ook.
Hoe luidt uw antwoord?
◻ Hoe zou u het woord „organisatie” definiëren?
◻ Van wie was het aardse Jeruzalem de „moeder”, en van welke dienstbaarheid werd ze nimmer bevrijd?
◻ Wat is „het Jeruzalem dat boven is”, en wie zijn haar „kinderen”?
◻ Hoe gebruikte Salomo de hem door God geschonken wijsheid, en wat doen de Grotere Salomo en Zijn volgelingen?
[Illustratie op blz. 12]
Hoe was het aardse Jeruzalem in slavernij?
[Illustratie op blz. 14]
De koningin van Scheba was verbaasd toen zij bij Salomo op bezoek kwam. Hij werkte samen met de Organisator van het universum. Werkt u ook met Jehovah God samen?