-
Wat is uw zienswijze omtrent de doden?Ontwaakt! 1979 | 8 november
-
-
„Na wederom in zichzelf te hebben gezucht, kwam Jezus dan bij het herinneringsgraf. Het was in feite een grot, en er lag een steen tegenaan. Jezus zei: ’Neemt de steen weg.’ Martha, de zuster van de overledene, zei tot hem: ’Heer, hij moet nu al rieken, want hij is reeds vier dagen dood.’ Jezus zei tot haar: ’Heb ik u niet gezegd dat gij de heerlijkheid Gods zoudt zien indien gij zoudt geloven?’ Daarom namen zij de steen weg. Toen sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: ’Vader, ik dank u dat gij mij hebt verhoord. Ik wist wel dat gij mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare die rondom staat, heb ik gesproken, opdat zij zouden geloven dat gij mij hebt uitgezonden.’ En toen hij deze dingen had gezegd, riep hij met luide stem: ’Lazarus, kom naar buiten!’ De man die dood was geweest, kwam naar buiten, zijn voeten en handen met zwachtels gebonden en een doek om zijn gelaat gebonden. Jezus zei tot hen: ’Maakt hem los en laat hem gaan.’ — Joh. 11:38-44.
Daarom moet u schriftuurlijk gesproken de doden bezien als personen die eenvoudig geen bewustzijn bezitten. Zij ervaren geen vreugde en geen smartelijke omstandigheden. De opstandingen die Jezus verrichtte toen hij op aarde was, vormen echter een hechte basis voor geloof in zijn aanmoedigende woorden:
„Dit is de wil van hem die mij heeft gezonden, dat ik niets van al wat hij mij heeft gegeven, verloren laat gaan, maar dat ik het op de laatste dag opwek. Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon aanschouwt en in hem geloof oefent, eeuwig leven heeft, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” — Joh. 6:39, 40.
-
-
Waarom de nadruk op christelijke vrijheid?Ontwaakt! 1979 | 8 november
-
-
De zienswijze van de bijbel
Waarom de nadruk op christelijke vrijheid?
„CHRISTUS [heeft] ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen” (Gal. 5:1). „Weest als vrije mensen, en gebruikt toch uw vrijheid niet als een voorwendsel voor zedelijke verdorvenheid maar als slaven van God” (1 Petr. 2:16). Deze en soortgelijke verklaringen in de christelijke Griekse Geschriften beklemtonen hoe bijzonder waardevol christelijke vrijheid is en hoe belangrijk het is die vrijheid te beschermen. Een onderzoek van de omstandigheden die in de eerste eeuw G.T. bestonden, kan ons helpen te begrijpen waarom er zo’n nadruk op christelijke vrijheid moet worden gelegd.
Voordat Jezus Christus naar de aarde kwam om zijn leven als loskoopoffer te geven, liet de Almachtige God zich uitsluitend met de natie Israël in. Tegen de eerste eeuw hadden de Israëlieten meer dan 1500 jaar onder de Mozaïsche wet gestaan. De religieuze leiders van het judaïsme, vooral de Farizeeën, geloofden dat zij verdienste bij God konden verwerven door een strikte naleving van de Wet volgens de traditionele interpretatie. In plaats van nederig naar Jehovah God op te zien voor het ontvangen van barmhartigheid en gunst, gingen deze mannen er prat op dat zij beter waren dan andere Israëlieten en een superieure positie voor God innamen. Zij hadden net zo’n instelling als de Farizeeër in een van Jezus’ illustraties, die bad: „O God, ik dank u dat ik niet zo ben als de rest van de mensen: afpersers, onrechtvaardigen, overspelers, of zelfs zoals deze belastinginner. Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van alle dingen die ik verwerf.” — Luk. 18:11, 12.
In werkelijkheid veroordeelde de Mozaïsche wet echter zelfs de Farizeeën als zondaars. Paulus
-