De Christelijke strijders
1. Waarom is tegenwoordig de oorlogvoering van een Christen heilig, en welke vraag met betrekking tot de methode van oorlogvoering rijst op?
DE OORLOGEN van de getrouwe getuigen uit voor-Christelijke tijden waren heilig omdat ze theocratisch waren en in de naam van Jehovah der heerscharen werden gestreden en onder zijn leiding en op zijn bevel. De oorlogvoering van de ware Christenen in deze tijd, die eveneens getuigen van Jehovah zijn, is niet minder heilig, want ze is eveneens theocratisch. In vele gevallen streden de moedige getuigen van Jehovah in die oude tijden met stoffelijke wapens waardoor lichamelijke dood werd toegebracht. Mogen de Christelijke getuigen van tegenwoordig eveneens met zulke stoffelijke, dodelijke wapens strijden? Jehovah zal deze vraag beantwoorden en ons geweten onderrichten.
2. Waarom hebben Christenen de grootste strijd in de gehele geschiedenis te voeren, en waarom is het thans de „boze dag”?
2 In oude tijden streden de getrouwe getuigen van Jehovah vaak tegen sterke concentraties van de vijand, maar thans zijn de Christelijke getuigen van Jehovah in de grootste strijd der geschiedenis gewikkeld. De toenmalige getuigen die voor Jehovah streden, stonden tegenover menselijke vijanden en bewapenden zich met door mensen gemaakte wapens. De tegenwoordige Christelijke getuigen van Jehovah staan tegenover een bovenmenselijke vijand en worstelen met hem. Het is een ongeziene vijand maar niettemin is de oorlogvoering met hem zeer werkelijk. Het is daarom een conflict dat voortdurende waakzaamheid en gestadige bedachtzaamheid vereist, een voortdurende oorlogvoering, een levenslang conflict, waarvan wij geen verlof krijgen, waarin geen wapenstilstand en geen wapenschorsing is. In deze oorlogvoering heeft men voortdurend goddelijke vermaning nodig ten einde strijdvaardig en altijd moedig te blijven. Het conflict bereikt zijn hoogtepunt in wat „de boze dag” wordt genoemd. Er bestaat geen enkele twijfel meer over: wij bevinden ons thans in die „boze dag,” want Satan de Duivel en zijn onzichtbare demonen zijn uit de hemel geworpen naar de aarde en de „heerser der demonen” heeft grote toorn omdat hij weet dat hij nog een kleine tijd heeft tot aan de grootste oorlog aller tijden, de universele oorlog van Armageddon. — Openb. 12:7-13, 17; 16:14-16; Matth. 12:24, NW.
3. Waarom hebben de Christenen dus een andere strijduitrusting nodig, en van wie komt deze uitrusting?
3 Daarom is deze oorlogvoering anders dan die der wereldse legers. Ze wordt tegen een andere vijand gestreden. De wereldse legers strijden voor de god van dit samenstel van dingen, waarvan ze een deel zijn; de Christelijke getuigen van Jehovah strijden tegen de „god van dit samenstel van dingen” (2 Kor. 4:4, NW). Daarom hebben zij andere wapens nodig, een strijduitrusting welke geen van de wapenfabrikanten van dit samenstel van dingen kan produceren. Zij kennen hun vijand, en zij kennen de enige strijduitrusting waarmede zij hem kunnen bestrijden en overwinnen. Het is een strijduitrusting die afkomstig is van de grootste Strijder van hen allen, Jehovah God. In woorden die de aandacht vestigen op deze noodzakelijke uitrusting en de vijand aan de kaak stellen, zegt Jehovah’s Woord: „Ten slotte, gaat voort kracht te verwerven in de Heer en in de macht van zijn sterkte. Doet de volledige wapenrusting Gods aan opdat gij kunt vaststaan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de [geen bloed en vlees zijnde] regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten. Neemt hierom de volledige wapenrusting Gods op, opdat gij weerstand kunt bieden in de boze dag en, nadat gij alle dingen nauwgezet hebt gedaan, pal kunt staan.” — Ef. 6:10-13, NW.
4. Welk feit verandert de kenmerken van de oorlogvoering van een Christen, in weerwil van het soort van wapens dat door het Israël uit de oudheid werd gebruikt?
4 Het feit dat onze vijand geestelijk en bovenmenselijk is, verandert de aard van onze oorlogvoering en de aard van onze oorlogswapens geheel en al. De getuigen uit de oudheid streden in vele gevallen weliswaar met de verscheidene wapens van een toenmalige oorlogvoering, en die getuigen verschaften een profetisch beeld of voorbeeld van de Christelijke getuigen van Jehovah in deze tijd, in hun theocratische oorlogvoering tegen Satan de Duivel en zijn bovenmenselijke legerscharen, de demonen, die hoger en machtiger zijn dan bloed en vlees.
5. Wat was de status van de priesters en Levieten, en wie werden door alle natuurlijke Israëlieten tezamen afgebeeld?
5 Nog iets: De priesters van het geslacht van Aäron en ook alle overigen van de mannen van de stam van Levi werden vrijgesteld van de wereldlijke verplichtingen die op andere Israëlietische mannen rustten. Het bevel dat de grote Theocraat hierover aan Mozes gaf, was duidelijk: „Alleen de stam van Levi moet gij niet inschrijven en de som van hen moet gij niet meerekenen onder de zonen van Israël. En stelt gij zelf de Levieten aan over de tabernakel der Getuigenis en over al zijn gereedschappen en over alles wat er toe behoort. Zij zullen zelf de tabernakel en al zijn gereedschappen dragen en zij zullen er zelf dienst in verrichten, en zij moeten zich rondom de tabernakel legeren.” Het bericht van de inschrijving van de andere Israëlieten voor theocratische werkzaamheden tegen de vijanden van Israël, luidt: „Dezen waren de ingeschrevenen van de zonen van Israël naar het huis van hun vaderen; alle ingeschrevenen van de kampen in hun legers waren zeshonderd en drieduizend vijfhonderd en vijftig. Maar de Levieten werden niet ingeschreven onder de zonen van Israël, evenals Jehovah Mozes had geboden” (Num. 1:1-50; 2:32, 33, NW). Aldus werden zij die heilige dienst verrichtten in de tabernakel of tempel, namelijk, de mannen van de stam van Levi, met inbegrip van de priesters, vrijgesteld van deze algemene inschrijving en de daarmede gepaard gaande verplichtingen. Al die natuurlijke Israëlieten, de ingeschreven mannen en de Levieten en alle overigen van de stammen van de natie, beeldden het geestelijke Israël af, de ene, ware Christelijke gemeente, waarvan Jezus Christus het Hoofd is. Maar in dit beeld is tegenwoordig het volgende verschil:
6, 7. (a) Wat is in dat beeld echter het grote verschil, zoals door de apostel Petrus wordt te kennen gegeven? (b) Waarvan zijn zij dientengevolge allen vrijgesteld, en door wie?
6 In het geestelijke Israël worden de leden niet verdeeld in wereldlijk werk verrichtende ingeschrevenen, priesters en Levieten en andere niet-ingeschrevenen. In het geestelijke Israël, de ene ware kerk, die op Jezus Christus de Rotssteen is gebouwd, zijn alle leden priesters, allen zijn door God gewijd en aan zijn heilige dienst toegewijd (Matth. 16:18, LV). De apostel Petrus zelf maakte dit feit onbetwistbaar, toen hij het woord richtte tot de Christenen die waren geheiligd door Gods geest, en zeide: „Komend tot hem als tot een levende steen, weliswaar door mensen verworpen, maar uitverkoren, kostbaar, in de ogen van God, wordt gij zelf ook als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd met het doel een heilig priesterschap te vormen, ten einde geestelijke offers op te dragen die door bemiddeling van Jezus Christus voor God aanvaardbaar zijn. . . . gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk dat tot een speciaal bezit is, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen. Want gij waart eens geen volk, maar zijt thans Gods volk; gij waart degenen aan wie geen barmhartigheid was betoond, maar zijt nu degenen aan wie barmhartigheid is betoond.” — 1 Petr. 1:1, 2; 2:4-10, NW.
7 De 144.000 leden van de ware kerk of Christelijke gemeente vormen een priesterschap, een ieder van hen is een geestelijke priester, en Jezus Christus is hun Hogepriester. Deze Christelijke onderpriesters bootsen hem na in hun heilige dienst voor God en in hun houding ten opzichte van deze wereld (Hebr. 3:1; 1 Kor. 11:1). Zij vormen een geestelijk huis, waarin God door zijn geest woont, en Jezus is de voornaamste hoeksteen van deze geestelijke tempel, en zij mogen niet ontheiligd worden doordat zij door deze wereld verkeerd worden gebruikt (Ef. 2:19-22; 1 Kor. 3:16, 17; Matth. 26:51-56). Om deze krachtige reden heeft Jehovah God hen ALLEN, de gehele kerk of gemeente, er van vrijgesteld met vleselijke wapens een aandeel te hebben aan de naderende strijd van Armageddon. Deze onderpriesters van Jezus Christus moeten derhalve, daar zij geen deel van deze wereld zijn, die te Armageddon vernietigd zal worden, strikt neutraal blijven ten aanzien van de huidige conflicten tussen de natiën en zich toeleggen op hun priesterlijke plichten jegens de mensen van alle natiën gelijk, zonder partijdigheid of onderscheid.
8. Wie heeft er bezwaar tegen dat zij zich in onreine wereldse aangelegenheden mengen, en waarom is zijn bezwaar belangrijk?
8 Daar de leden van de Christelijke gemeente onder hun Hogepriester Jezus allen een „heilige natie” vormen, „een koninklijke priesterschap,” heeft Jehovah God zelf er bezwaar tegen dat zij zich op overspelige wijze mengen en een actief aandeel hebben in de aangelegenheden dezer wereld. Hij gebiedt hun: ’Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij, die de vaten van Jehovah draagt’ (Jes. 52:11). Aldus geeft Jehovah zijn bezwaar te kennen opdat het Christelijke geweten zich er door kan laten leiden, en Zijn bezwaar is doorslaggevend.
9. Waarom worden de Christelijke getuigen van Jehovah door de autoriteiten van deze wereld verkeerd geschat, en welke waarschuwing geeft de apostel Paulus in dit opzicht?
9 De Christelijke getuigen van Jehovah gaan niet rond in de religieuze plunje van de geestelijken der Christenheid, maar kleden zich eenvoudig, in de gewone kleding van de alledaagse man of vrouw. Wij besteden zelfs een gedeelte van de tijd aan een werelds beroep, en wij deden dit voordat ooit de „priesterarbeiders” van Frankrijk werden gemachtigd het een of andere eerlijke karweitje in werkplaatsen te verrichten ten einde te trachten de opmars van het communisme tegen te gaan. De meeste Christelijke getuigen van Jehovah oefenen evenals de apostel Paulus gedurende een gedeelte van de tijd een eerlijk beroep uit, ten einde apostolisch te zijn en op een fatsoenlijke en eerbare wijze in onze menselijke behoeften te voorzien en de gemeenten waarmede wij zijn verbonden, geen financiële last op te leggen. Omdat wij ons niet onderscheiden van het overige gedeelte der mensen door klinkende titels of ongewone religieuze kleding te dragen of een gemakkelijk leven te leiden als een geestelijke, bezien de autoriteiten dezer wereld ons misschien niet als gewijde priesters van God, maar bezien ons naar datgene wat wij in het vlees schijnen te zijn. Omdat zij de Bijbelse zienswijze niet hebben, bezien zij ons misschien zoals de apostel Paulus zeide: zij „schatten ons alsof wij wandelen overeenkomstig datgene wat wij in het vlees zijn.” Maar ter waarschuwing voor zulk een verkeerde schatting van ons voegt de geïnspireerde apostel er aan toe: „Want hoewel wij in het vlees wandelen, voeren wij geen oorlog overeenkomstig hetgeen wij in het vlees zijn. Want de wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van datgene wat sterk is verschanst. Want wij werpen redeneringen omver en elke hoogte die is opgericht tegen de kennis Gods, en wij brengen elke gedachte in gevangenschap ten einde ze aan de Christus gehoorzaam te maken, en wij houden ons gereed om bestraffing toe te dienen voor elke ongehoorzaamheid [maar niet met dodelijke vleselijke wapens], zodra uw eigen gehoorzaamheid volledig is volbracht. Gij beziet de dingen naar hun ogenschijnlijke waarde” (2 Kor. 10:2-7, NW). Daarom moeten wij de geest van hen die ons overeenkomstig onze ogenschijnlijke waarde zien en ons dus niet als dienaren van Jehovah God schatten, als gewijde priesters van de Allerhoogste God, leden van een „heilige natie” en niet van deze wereld, van dat dwaalbegrip bevrijden.
10. Tot wat voor oorlogvoering worden zulke Christelijke priesters geheiligd, wie heeft hen in dienst genomen, en hoe moeten zij er blijk van geven dat zij het juiste soort van soldaten zijn?
10 Onder inspiratie vertelt de apostel ons als volgelingen van Christus, dat wij niet strijden tegen vlees en bloed en dat onze wapens niet vleselijk zijn. Wij zijn gewijde priesters en niet onderworpen aan militarisatie om een gewelddadig aandeel te hebben in de strijd van Armageddon. Maar terwijl wij onze priesterlijke plichten zelfs te midden van die „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” uitvoeren, zullen wij argeloze toeschouwers zijn en vreugdevol gadeslaan hoe Jehovah God en zijn legerscharen van engelen onder Jezus Christus de zegevierende strijd tegen de zichtbare en onzichtbare organisatie van de Duivel zullen strijden. De som van dat betoog komt er op neer, dat wij in een geestelijke strijd zijn gewikkeld. Wij zijn tot een geestelijke oorlogvoering geheiligd. Wij zijn opgenomen in een geestelijk leger, dat een theocratische oorlog voert, en onze Bevelhebber is de Zoon van God, Jezus Christus, en hem moeten wij behagen door hem gehoorzaam te zijn en hem na te bootsen. Dezelfde apostel Paulus maakte die kwestie duidelijk toen hij aan de jongeman Timotheüs schreef en hem het volgende vertelde: „Neem als een juist soort van soldaat van Christus Jezus uw aandeel op u in het lijden van kwaad. Geen enkele man die als soldaat dient, verwikkelt zich in de commerciële bezigheden des levens, opdat hij de goedkeuring zal kunnen verkrijgen van degene die hem als soldaat in dienst heeft genomen” (2 Tim. 2:3, 4, NW). Wij moeten de goedkeuring van Christus Jezus verkrijgen want hij heeft ons in dienst genomen in het theocratische leger en wij zijn ’soldaten van Christus Jezus’ en wij moeten er blijk van geven dat wij het juiste soort zijn door ter wille van hem kwaad te lijden.
11. Waarom kunnen Christus’ volgelingen geen slaven van twee meesters zijn, en hoe wordt er inbreuk gemaakt op het Christelijke geweten doordat aan wereldse conflicten een religieus tintje wordt gegeven?
11 Jezus Christus, onze Bevelhebber, zeide: „Niemand kan een slaaf zijn van twee meesters; want, of hij zal de een haten en de ander liefhebben, of hij zal de een aanhangen en de ander verachten” (Matth. 6:24, NW). Als soldaten van Jezus Christus zijn wij in een heilige oorlogvoering gewikkeld „tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten” en wij moeten voortgaan het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken opdat het licht van het goede nieuws de krachten van de duisternis op de vlucht kan drijven. De krachtsinspanningen van de heersers der Christenheid om hun oorlogen een religieus tintje te geven, door ze „kruistochten” te noemen en ze nog meer van zulke bedrieglijke namen te geven, veranderen de zaak niet voor Jehovah’s priesterschap. Door aldus te trachten hun oorlogen een religieus tintje te geven, stellen de heersers de vestiging van een religie in. Zij schrijven op religieuze wijze de wet voor aan hen die de vrijheid van geweten dienden te hebben om hun eigen religie te kiezen of de vrijheid dienden te hebben om te verkiezen Jehovah’s Woord te volgen en hun geweten door zijn Woord te laten leiden. Betreffende de vestiging van de ene religie en het beoefenen van een andere te verbieden, zeiden de apostel Petrus en zijn mede-apostelen tot het Joodse Hooggerechtshof: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Hand. 5:29, NW.
MENSEN VAN GOEDE WIL IN DE OORLOGVOERING
12. Wie namen, behalve de natuurlijke Israëlieten, nog meer deel aan de oorlogen van het Israël uit de oudheid, en wie waren enkelen van hen in Davids leger?
12 Aan de oorlogen van het Israël uit de oudheid namen niet alleen de natuurlijke Israëlieten van de theocratische natie deel maar ook dappere vreemdelingen van goede wil. In de legers van koning David waren zulke vreemdelingen opgenomen als Uria de Hethiet, die weigerde thuis te slapen toen Gods ark en zijn theocratische leger in tenten verbleven op het slagveld, omdat hij voortdurend geheiligd wilde blijven voor de strijd en ogenblikkelijk gereed wilde zijn tot dienst, zonder dan ongeschikt bevonden te worden. Dan was er eveneens Zelek, de Ammoniet; Jithma, de Moabiet; ook Ithai, de Gethiet, een Filistijn van Gath, tezamen met zeshonderd andere Gethieten; en ook de speciale lijfwacht van koning David, die bekendstond als de Krethi en de Plethi, die naar men aanneemt, vreemdelingen zijn geweest. — 2 Sam. 11:6-17; 23:37-39; 1 Kron. 11:26, 46; 2 Sam. 15:18, 19; 8:18; 20:7, 23; 1 Kon. 1:38, 44; 1 Kron. 18:17.
13. Wie worden door zulke uitheemse strijders van David afgebeeld, en waarom is hun strijd thans alleen de geestelijke oorlogvoering?
13 Wie worden door deze uitheemse medestrijders van David in zijn oorlogen voor Jehovah, afgebeeld? Zij beelden de mensen van goede wil uit alle natiën in deze tijd af, de loyale metgezellen van het overblijfsel van de „koninklijke priesterschap” onder Christus Jezus, de Hogepriester. Maar alhoewel zij geen geestelijke priesters zijn, zijn zij door Jehovah God niet gemachtigd deel te nemen aan de onreine aangelegenheden van deze wereld, evenmin als het overblijfsel van het geestelijke Israël hiertoe is gemachtigd. Zij zijn onder dezelfde Bevelhebber gekomen als het overblijfsel van geestelijke priesters; de oorlog die zij voeren, kan alleen de geestelijke oorlog zijn, de theocratische oorlog; daarom kunnen en zullen zij in de strijd van Armageddon geen enkel vleselijk wapen hanteren noch zullen zij zich in die oorlog tot gewelddaad wenden. Zij zijn weliswaar de „andere schapen” van de Juiste Herder van God, maar zij zijn vergaderd tot de ene schaapskooi van de Herder, in gezelschap van de geestelijke schapen van de „kleine kudde,” en zij moeten tezamen met deze geestelijke schapen de ene Herder volgen (Joh. 10:14-16; Luk. 12:32). De oorlogvoering van beide groepen in de ene schaapskooi is de ene oorlogvoering, de geestelijke, de theocratische, de heilige oorlogvoering. Voor deze oorlogvoering zijn beide groepen geheiligd, want beide hebben geluisterd naar de stem van de Juiste Herder, Christus Jezus, die de Grotere David is, en vervolgens hebben beide zich opgedragen aan Jehovah God om getrouw in de voetstappen van de Herder te volgen. Zij mogen geen andere bevelhebber volgen door aandacht te schenken aan andere stemmen die misschien roepen.
14. Waar dienen deze „andere schapen” God op een heilige wijze, en in welke bewoordingen beschrijft Jesaja hoe zij daar komen en het onderricht dat zij ontvangen?
14 Deze „andere schapen” uit alle natiën vormen reeds een „grote schare” in gezelschap van het geestelijke overblijfsel, maar zij blijven in de schaapskooi komen en zullen blijven komen totdat te Armageddon het universele conflict uitbreekt. De profetie waarin hun komst wordt voorzegd, beschrijft hen als staande voor Gods troon terwijl zij dag en nacht in zijn tempel heilige dienst voor hem verrichten (Openb. 7:9-15, NW). Hoe zouden deze „andere schapen” van goede wil dit kunnen doen en terzelfder tijd worden verwikkeld in alle „werken van het vlees” van ongeheiligde mensen? Zij zouden dit niet kunnen doen en terzelfder tijd de aardse zegeningen onder Gods koninkrijk in de nieuwe wereld beërven. In de profetieën van Jesaja en van Micha worden zij beschreven als komend tot het huis van Jehovah en er wordt ons in verteld wat hij hun leert en wat hij van hen eist in deze laatste dagen van deze oude wereld. Wij lezen: ’En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van Jehovah vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg van Jehovah, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren’ (Jes. 2:2-4, NBG). In de profetie van Micha (4:1-3) wordt nogmaals de nadruk gelegd op die profetie van Jesaja.
15. Wanneer ziet de wereld deze profetieën in vervulling gaan, en waarom mogen zij geen verstorende elementen zijn in de plaats waarin de schapen zijn gekomen?
15 Daar beide profetieën nu van toepassing zijn op de komst van „andere schapen,” mensen van goede wil uit alle natiën, tot Jehovah’s tempel, is het thans de tijd waarin de wereldse natiën zich verwonderen omdat zij deze „schapen” in Gods tempel niet de wapens zien opnemen waarover Jesaja en Micha spreken of hen niet meer de kunst van de hedendaagse ontheocratische oorlogvoering zien leren. Zij handelen gelijk onschuldige „schapen” van de hemelse Herder (Joh. 10:16; Openb. 7:15-17). Zij hebben Jehovah’s oordeel en besluit leren kennen en zijn te weten gekomen dat zijn wet en woord, welke uit het hemelse Zion uitgaan, hun verbieden de „werken van het vlees” voort te zetten zoals tevoren, maar nu moeten zij zich toeleggen op de kunst van vrede, die zij in de nieuwe wereld zullen beoefenen, welke vlak voor de deur staat. Deze „andere schapen” zijn de gewenste dingen, de dingen die uit alle natiën kostbaar zijn in Gods ogen, en zij zijn tot zijn huis of tempel gekomen en hebben het met heerlijkheid vervuld. Aldaar moeten zij de wil van God erkennen en gehoorzamen, en die wil is datgene wat ons in de profetie van Haggaï 2:10 wordt verteld: ’En in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt Jehovah der heirscharen.’ Zij moeten dus de vrede bewaren en geen verstorende elementen zijn te midden van de geestelijke priesterschap, de geestelijke tempelklasse. Deze geestelijke priesterschap mag er geen heiliging aan verlenen dat zij zich in de tempel van Jehovah God onder elkaar in gewelddadige oorlogen zouden wikkelen of dat zij in de slag van Armageddon zouden deelnemen aan een gewelddadige strijd tegen buitenstaanders. — Hag. 2:8-10; Jak. 4:1-4.
16. Wat voor soort van oorlogvoering moet onze gezamenlijke oorlogvoering dienovereenkomstig zijn, en welk bevel moeten wij gehoorzamen opdat wij aan deze strijd kunnen deelnemen?
16 Onze gezamenlijke oorlogvoering moet dienovereenkomstig een geestelijke oorlogvoering zijn. En hiervoor moeten beide kudden van ons dezelfde door God gegeven wapenrusting aandoen in gehoorzaamheid aan het bevel: „Staat daarom pal, uw lendenen omgord met waarheid, en aan hebbende het borstharnas van rechtvaardigheid, en uw voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede. Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmede gij alle brandende projectielen van de goddeloze zult kunnen blussen. Neemt ook de helm der redding aan, en het zwaard des geestes, namelijk, Gods woord, terwijl gij met elke vorm van gebed en smeekbede bij elke gelegenheid in geest bidt. En blijft te dien einde waakzaam met alle standvastigheid en met smeekbeden ten behoeve van alle heiligen, ook voor mij, opdat de bekwaamheid om te spreken mij gegeven moge worden met de opening van mijn mond, met alle vrijheid van spreken om het heilige geheim van het goede nieuws bekend te maken, waarvoor ik als een gezant in ketenen werk, opdat ik in verband er mede met vrijmoedigheid mag spreken zoals ik behoor te spreken.” — Ef. 6:14-20, NW.
17. Hoe kunnen wij vredig zijn en toch in deze oorlogvoering zijn gewikkeld, en waarom dienen wij geen inferieur zwaard te gebruiken?
17 Met deze wapenrusting kunt gij thans een vredige bewoner der aarde zijn, die geen bloed en vlees nadeel berokkent, en terzelfder tijd een theocratische geestelijke strijd voeren tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten, die hun aardse menselijke slachtoffers gebruiken ten einde te trachten de vrijheid van spreken om het goede nieuws met vrijmoedigheid te prediken, te doen ophouden. Het „zwaard des geestes,” of het geestelijke zwaard, is Gods Woord. Hiermede kunt gij iemand geen lichamelijk geweld aandoen, maar daarentegen kunt gij iemand op geestelijk gebied oneindig veel goeds doen. Een generaal die in de Koreaanse oorlog heeft gestreden, zeide onlangs: „De pen is machtiger dan het zwaard,” waarmede hij het letterlijke zwaard bedoelde. Het Woord van God is op zijn beurt machtiger dan de pen van wereldse mensen en is daarom machtiger dan het letterlijke zwaard. De apostel Paulus zeide ook dat het levende Woord van God ’kracht uitoefent en scherper is dan enig tweesnijdend zwaard’ (Hebr. 4:12, NW). Waarom zouden wij dus, die zijn geheiligd tot de heilige, theocratische oorlogvoering nog langer een minder machtig, een inferieur wapen opheffen tegen elkaar? Waarom zouden wij niet het machtiger zwaard, het superieure wapen, het geestelijke zwaard, het Woord van God gebruiken tegen onze gemeenschappelijke vijand, de „goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten”? Onze macht in de oorlog is gelegen in van God afkomstige wapens, en alleen deze mogen wij gebruiken.
18. Wat is een noodzakelijke toevoeging aan onze verdedigingsoorlogvoering, en hoe werd dit op krachtige wijze geïllustreerd in het geval van koning Asa van Juda?
18 Laten wij ook niet over het hoofd zien dat gebed een noodzakelijk deel van onze oorlogvoering is, een noodzakelijke toevoeging aan onze verdedigingswapenrusting. Gebed in het heetst van de theocratische strijd is zeer belangrijk. Lang geleden heeft koning Asa van Juda hierdoor de overwinning behaald. Beseffend dat zijn leger van vijfhonderd en tachtigduizend geheiligde strijders materieel niet opgewassen was tegen het leger van een millioen Ethiopiërs met driehonderd wagens onder Zera, de Ethiopiër, bad Asa vurig: ’Jehovah, er is niemand buiten U, om den machteloze te helpen tegen den machtige. Help ons, Jehovah, onze God, want op U steunen wij en in uw naam zijn wij opgetrokken tegen deze menigte. Jehovah, Gij zijt onze God, laat toch tegen U geen sterveling iets vermogen.’ Als antwoord op die smeekbede heeft geen sterveling vermocht, zelfs niet een millioen stervelingen. Zoals er staat geschreven: „Toen sloeg Jahwe de Ethiopiërs voor de oogen van Aza en Juda; de Ethiopiërs vluchtten, en . . . Er vielen van de Ethiopiërs zoovelen dat zij zich niet konden herstellen; want zij werden vermorzeld voor Jahwe en zijn leger” (2 Kron. 14:9-11, NBG; 14:12-14, LV). Dit bericht werd tevoren opgetekend tot lering van ons; en wat een grootse illustratie is het waardoor wordt aangetoond hoe gebed bijdraagt tot het behalen van de overwinning! Laten wij het nu en altijd opzenden.
19. (a) Waarom mogen wij te Armageddon de geestelijke wapenrusting niet neerleggen en de vleselijke wapens opnemen? (b) Hoe heeft Christus Jezus ons voor de juiste oorlogvoering geheiligd, en waarom nemen wij er vol vuur aan deel?
19 Hier staan wij dan, in de boze dag, bekleed met de theocratische wapenrusting, geheiligd voor de heilige oorlogvoering voor Jehovah’s zaak. Wij staan tegenover de universele oorlog van Armageddon. Dat zal de meest gewelddadige en rampspoedige strijd zijn die de mensheid ooit heeft ervaren. Maar wij zullen geen aandeel behoeven te hebben in de gewelddaad van die tijd. Van de oude profetische beelden van Armageddon komen de woorden van Jehovah tot ons: „De strijd is niet uwe, maar Gods.” „Staat pal en ziet de redding van Jehovah, welke hij vandaag voor u zal verrichten. . . . Jehovah zal zelf voor u strijden” (2 Kron. 20:15; Ex. 14:13, 14, NW). Die woorden vormen een verbod waarin ons wordt gezegd in die tijd niet onze geestelijke wapenrusting neer te leggen en vleselijke wapens op te nemen en ons op het gebruik daarvan te verlaten voor of tegen iemand die in de strijd van Armageddon op aarde is. Wij moeten onze heiliging voor onze heilige oorlogvoering helemaal handhaven tot de laatste wanhopige aanval op onze Nieuwe-Wereldmaatschappij door Gog, de souvereine vorst van Magog, en het uitbreken van Armageddon door Jehovah’s tegenzet tegen hem ter verdediging van ons (Ezech. 38:1 tot 39:22). Onze Hogepriester, Christus Jezus, heeft zijn menselijke slachtoffer voor ons gebracht, waardoor wij voor het aangezicht van God in een geheiligde toestand geraken voor onze geestelijke strijd. Wij hebben door bemiddeling van hem de wil van God geraadpleegd en hebben geleerd dat wij moeten wedijveren „voor de overwinning in de juiste wedstrijd des geloofs” (1 Tim. 6:12, NW). Wij weten dat een ieder van ons moet bewijzen een „juist soort van soldaat van Christus Jezus” te zijn. Hij is als onze Hogepriester bij ons in het kamp ten einde ons raad te geven en ons aan te moedigen de vijand niet te vrezen maar voorwaarts te rukken terwijl wij als theocratische soldaten Gods wil doen. Onze oorlogvoering voor Jehovah’s heerlijkheid en ter rechtvaardiging van hem is een heilige oorlogvoering, een heilige verplichting, een geheiligde plicht, en ons Christelijke geweten heeft geen bezwaar tegen het deelnemen aan deze theocratische oorlogvoering in heilige wapenrusting, maar vol vuur nemen wij als loyale vrijwilligers deel aan deze dienst. — Ps. 110:3.
20. (a) Hoe moeten wij het theocratische kamp houden? (b) Hoe kunnen wij ons dan te midden van de oorlog van de grote dag van de Almachtige God gedragen, en met welk grootse resultaat?
20 Wij moeten ons kamp rein houden door heilig te leven, geen hoererij te bedrijven met deze vijandige wereld, opdat Jehovah niets onbetamelijks onder ons zal zien en ons niet langer zal vergezellen. Bekleed met de geestelijke wapenrusting Gods, moeten wij nu voortdurend strijden tegen de „goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten,” terwijl wij dapper het „zwaard des geestes, namelijk, Gods woord,” hanteren door op de gehele bewoonde aarde het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk te prediken. Dan zullen wij wanneer de beslissende strijd nadert, ja, zelfs wanneer wij de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” binnengaan, als een „heilige natie” en een „koninklijke priesterschap,” tezamen met al onze mede-strijders van goede wil uit alle natiën, waardig worden bevonden Jehovah’s lof te zingen en op de trompetten te blazen voor een moedige opmars tegen de vijand in het volledige vertrouwen dat Jehovah ons de overwinning zal geven. En terwijl wij strijden ter ondersteuning van de prediking van het goede nieuws, zullen wij vurig, in geloof voor elkaar bidden en voor het succes van de goddelijke zaak. Dan zal onze theocratische oorlogvoering niet tevergeefs zijn. Neen, ze zal worden omkranst met Gods eigen overwinning door Christus Jezus en met eeuwig leven in de rechtvaardige nieuwe wereld voor ons als deelhebbers aan Zijn overwinning! (1 Kor. 15:57, 58, NW) „De strijd is niet uwe, maar Gods.” — 2 Kron. 20:15.