Aan wie behoort u toe?
1. (a) Hoe wordt het „Nieuwe Jeruzalem” in de bijbel als een symbool gebruikt? (b) Hoe wordt dit door andere schriftplaatsen bevestigd?
HOEWEL de beslechting van het geschilpunt inzake het eigendomsrecht in Jezus is gecentreerd, toont Gods Woord aan dat anderen nauw met die centrale figuur verbonden zullen zijn ten einde een aandeel aan de beslechting te hebben. In het profetische visioen van een „nieuwe hemel en een nieuwe aarde” zegt Johannes: „Ik zag ook de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, . . . toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.” Deze hemelse stad is samengesteld uit de leden van de christelijke gemeente. Te zamen vormen zij „de bruid, de vrouw van het Lam”, dat wil zeggen, de bruid van Christus Jezus (Openb. 21:1, 2, 9). Zij behoren hem toe. Paulus sprak hierover en vergeleek het gezag dat een man over zijn vrouw uitoefent met het gezag van Christus als „hoofd van de gemeente”. Hij schreef ook: „Mannen, blijft uw vrouw liefhebben, evenals ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd.” Deze schriftplaatsen identificeren duidelijk het Nieuwe Jeruzalem en spreken over een eigendomsrecht dat op een liefdevolle wijze wordt uitgeoefend. — Ef. 5:22-25; zie ook 2 Korinthiërs 11:2.
2. (a) Welke opmerking maakte Jezus naar aanleiding van Petrus’ verklaring met betrekking tot Jezus’ identiteit? (b) Hoe identificeerde Petrus de „rots”?
2 Toen Jezus, die het voornemen van zijn hemelse Vader kende, op aarde was, sprak hij over deze gemeente en noemde hij zichzelf er de bouwer van. Bij een zekere gelegenheid vroeg hij zijn discipelen, na hun gevraagd te hebben hoe anderen hem identificeerden: „Wie zegt gij echter dat ik ben?” Petrus antwoordde hierop: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Nadat Jezus had gezegd dat God dit speciaal aan Petrus had geopenbaard, voegde hij eraan toe: „Op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen” (Matth. 16:13-18). Deze zelfde Petrus bevestigde in zijn eerste brief dat Christus Jezus het rotsfundament is waarop christenen als „levende stenen” zijn opgebouwd toen hij, Jesaja citerend, zei dat Jezus Christus „een steen [was], uitverkoren, een fundament-hoeksteen, kostbaar”. — 1 Petr. 2:5, 6.
3. Wie werden, zoals Petrus aantoonde, uiteindelijk Gods „speciale bezit”?
3 Petrus vervolgde met uit te leggen dat het vleselijke huis van Israël, Gods speciale eigendom, Jezus Christus onder invloed van hun leiders, of bouwers, als hun Messías had verloochend. Zoals was voorzegd, „is dezelfde steen die de bouwlieden verworpen hebben, het hoofd van de hoek geworden”. Op grond hiervan verwierp God dat vleselijke huis. In plaats daarvan benoemde hij de christelijke gemeente als het geestelijke huis Israëls dat zijn uitverkoren bezit zou zijn, „een volk tot een speciaal bezit”. Het interesseert ons derhalve hoe de leden van dit geestelijke huis of deze geestelijke gemeente worden uitgekozen. Wat zijn de voorwaarden van het discipelschap, en zijn deze voorwaarden in deze tijd op allen van toepassing die oprechte volgelingen van Jezus trachten te zijn? — 1 Petr. 2:7-10; Gal. 6:16.
DE VOORWAARDEN VAN HET DISCIPELSCHAP
4. Wat waren volgens Jezus voorwaarden van het discipelschap?
4 Jezus had de toekomstige leden van deze gemeente in gedachten toen hij de voorwaarden of condities noemde die aan het discipelschap zijn verbonden. Er moeten, zoals Jezus zei, drie dingen in acht genomen worden: Een discipel ’moet [1] zichzelf verloochenen, [2] zijn martelpaal opnemen en [3] Christus voortdurend volgen’. Tot voorlichting van ons voegde hij hier de volgende opmerkingen aan toe: „Want wie zijn ziel wil redden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel verliest om mijnentwil, zal ze vinden.” — Matth. 16:24, 25.
5. Welke krachtige betekenis heeft het zichzelf te verloochenen?
5 Zichzelf verloochenen heeft een krachtige betekenis. Het betekent meer dan alleen maar na te laten zijn rechten, en dus ook zijn eigendomsrecht met betrekking tot zichzelf, te laten gelden en het leven gewoon te nemen zoals men het aantreft. Het betekent meer dan zichzelf alleen maar bepaalde dingen te ontzeggen, zoals bijvoorbeeld gebeurt wanneer religieuze lichamen een zelfverloocheningsweek organiseren. Zichzelf verloochenen, betekent het eigendomsrecht met betrekking tot zichzelf te verwerpen ten gunste van het eigendomsrecht dat door Jehovah God wordt uitgeoefend.
6. Wat wil het zeggen uw martelpaal op te nemen?
6 Uw martelpaal opnemen, heeft ook een krachtige betekenis. Hoewel deze niet letterlijk werd opgenomen toen de discipelen Jezus volgden, werd hierdoor toch duidelijk op een vrijwillig gevolgde handelwijze gewezen waarbij pijnlijk lijden, oneer, schande en de dood waren betrokken. Wij zullen dit vollediger beseffen wanneer wij dit vereiste in verband met de andere voorwaarden van het discipelschap beschouwen.
7, 8. Wat betekent het Jezus voortdurend te volgen en welk voorbeeld heeft hij ons gegeven, hetgeen welke vragen doet rijzen?
7 Als laatste voorwaarde zei Jezus dat een discipel hem voortdurend moest volgen. Een discipel is een onderwezene, een leerling. Er blijkt echter duidelijk uit Jezus’ woorden dat hij niet alleen verlangde dat hetgeen hij onderwees alleen maar werd aanvaard en geloofd, maar dat iemands gehele leven, voortdurend en zonder onderbreking, het door Jezus gegeven voorbeeld zou weerspiegelen. In zijn laatste opdracht aan zijn discipelen zei hij dan ook: „Gaat daarom en maakt discipelen . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). De belangrijkste nadruk in het door Jezus gegeven voorbeeld lag op het prediken en onderwijzen van het goede nieuws van het Koninkrijk. Het verslag toont aan dat zijn onmiddellijke discipelen, en in werkelijkheid de gehele christengemeente in de eerste eeuw, datzelfde voorbeeld nauwgezet navolgden. Hierdoor, en ook doordat zij geen deel van de wereld waren, haalden zij zich de haat en tegenstand van de wereld op de hals, hetgeen tot gevolg had dat zij de martelpaal moesten dragen. — Joh. 15:19, 20; 17:14-18; Hand. 8:4.
8 Wij zullen een dieper inzicht in de betekenis van de bovengenoemde voorwaarden van het discipelschap verkrijgen wanneer wij beschouwen hoe en waarom Jezus zelf het voorbeeld gaf in het naleven van deze zelfde voorwaarden. Heeft hij zichzelf verloochend en heeft hij zijn martelpaal opgenomen en die voortdurend gedragen? Heeft hij zijn ziel in een bepaald opzicht verloren?
9. Hoe heeft Jezus zich volledig verloochend, zoals in Filippenzen 2:5-8 wordt beschreven?
9 Het was alsof de apostel Paulus nu juist deze vragen in gedachten had toen hij aan de christenen in Filippi schreef: „Bewaart die geestesgesteldheid in u welke ook in Christus Jezus was, die, alhoewel hij in Gods gedaante bestond, geen gewelddadige inbezitneming heeft overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn. Neen, maar hij heeft zichzelf ontledigd en de gedaante van een slaaf aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden. Meer nog, toen hij zich in de hoedanigheid van een mens bevond, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil. 2:5-8). Niemand had zich vollediger en grondiger kunnen verloochenen. Indien u als een van Christus’ volgelingen Christus Jezus toebehoort, moet u deze zelfde geesteshouding bewaren en ten toon spreiden.
10. Welke verdere inlichtingen worden hierover in Jesaja hoofdstuk 53 verschaft?
10 Andere schriftplaatsen bevestigen dit en verschaffen de reden waarom de Messías moest lijden en sterven ten einde de loskoper van de mens te worden. De profeet Jesaja schreef bijvoorbeeld over hem: „Hij was veracht, en wij achtten hem als van geen belang. Voorwaar, ónze ziekten heeft híj gedragen; en wat onze smarten betreft, hij heeft ze getorst. . . . Jehovah zelf heeft hem de dwaling van ons allen doen ontmoeten. Hij kreeg het zwaar te verduren, en hij liet zich kwellen; . . . Want hij werd afgesneden uit het land der levenden. . . . Indien gij [de persoon in kwestie] zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij [de Messías] zijn nageslacht zien [of zal hij op deze wijze nageslacht hebben], zal hij zijn dagen verlengen, en in zijn hand zal hetgeen het welbehagen van Jehovah is, gelukken.” — Jes. 53:3-12.
11. Welke grootse beloning heeft Jehovah Christus Jezus uiteindelijk gegeven?
11 Onze beschouwing van de handelwijze die Jezus ten koste van zulk een enorme opoffering van de zijde van zichzelf heeft gevolgd, zou niet volledig zijn zonder het eindresultaat in aanmerking te nemen. Nog voordat Jesaja het bovenstaande schreef, werd hij ertoe geïnspireerd op te tekenen wat God betreffende de komende Messías had gezegd: „Ziet! Mijn knecht zal met inzicht handelen. Hij zal een hoge positie bekleden en zal stellig verheven en zeer verhoogd worden” (Jes. 52:13). Later schreef Paulus aan de christelijke Filippenzen over diezelfde Messías: „Juist daarom heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen . . . en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader” (Fil. 2:9-11). Na de voorwaarden van het discipelschap genoemd te hebben, bevestigde Jezus deze toekomstige verheerlijking door te zeggen dat „de Zoon des mensen . . . stellig [zal] komen in de heerlijkheid van zijn Vader met zijn engelen, en dan zal hij een ieder vergelden naar zijn gedrag” (Matth. 16:27). Paulus sprak over Jehovah’s „welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus”. Onder Jehovah’s christelijke getuigen blijkt dat bestuur, die manier om de dingen te doen, na negentien eeuwen nog steeds te bestaan. — Ef. 1:9, 10.
STAPPEN DIE GEDAAN MOETEN WORDEN
12. (a) Op welke basis aanvaarden velen Jezus als hun Redder? (b) Wat is onze enige veilige gids in dit opzicht?
12 Behoort u Jezus en zijn Vader, Jehovah, toe? Als een lid van de menselijke familie, welke door Christus’ loskoopoffer is gekocht, bent u hun eigendom (1 Tim. 2:5, 6). Toch erkent u dit misschien niet. Betrekkelijk weinigen doen dit. Velen in de christenheid die beweren lidmaat van een van haar kerken te zijn, zeggen dat zij de Heer Jezus als hun loskoper aanvaarden. Maar dit zou dan alleen moeten blijken uit enig kerkbezoek en het geven van financiële steun aan de kerk. Misschien houden zij zich wel aan maatstaven van goed gedrag en onderwerpen zij zich aan menselijke autoriteiten en menselijke verhoudingen, maar zij hebben zich niet aan Jehovah en Christus Jezus gebonden door in een definitieve verhouding tot hen te komen. Hebt u dit wel gedaan? Gods Woord toont aan hoe dit stap voor stap gedaan kan en moet worden.
13. (a) Wat moet u eerst beseffen, en hoe dient dit tot uitdrukking gebracht te worden? (b) Welke verdere stap moet er worden gedaan, en hoe wordt dit getoond?
13 In de eerste plaats dient u te erkennen dat u als een lid van de menselijke familie van nature onvolmaakt en zondig bent. U hebt zonde en de dood geërfd. U kunt uzelf niet uit die toestand redden en geen enkel ander mens is hiertoe in staat. Zoals echter reeds is besproken, toont Gods Woord aan dat Hij, de enige Bron van het leven, zo goedgunstig is geweest om door bemiddeling van zijn Zoon een voorziening te treffen op grond waarvan u weer met hem verzoend kunt worden. Door gunstig op zijn uitnodiging te reageren, kunt u gered worden en eeuwig leven ontvangen. Wanneer u dit beseft en waardeert, zal uw geweten u ertoe moeten aanzetten de eerste twee stappen te doen. U zult oprecht en innig spijt en verdriet moeten hebben over uw vroegere handelwijze, toen u de weg van de wereld volgde. Hoewel u misschien niet iets hebt gedaan wat misdadig genoemd zou kunnen worden, was u er toch tevreden mee uw eigen leven te leiden, waarbij u weinig of geen achting had voor Gods vereisten en maatstaven. Indien u door religie was beïnvloed, beseft u nu misschien dat u in werkelijkheid door valse religie was misleid. U beseft en erkent dus dat u behalve de stap van berouw ook de stap van bekering moet doen. Dit wil zeggen dat u uw handelwijze volledig verandert en de weg van de wereld de rug toekeert. Petrus zei in dit verband tot de joden van zijn tijd: „Wordt gered uit dit kromme geslacht.” „Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist.” — Hand. 2:40; 3:19.
14. Welke uitwerking dient het op u te hebben wanneer u leert hoe God de wereldsituatie beziet?
14 Dit zijn beslist twee noodzakelijke en logische stappen, vooral wanneer u gaat inzien hoe God dit huidige samenstel van dingen beziet, namelijk „voor het vuur opgespaard en . . . bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen” (2 Petr. 3:7). Er is echter nog een derde stap die eveneens logisch is en natuurlijkerwijze uit de andere twee voortvloeit. Ook hierin speelt het geweten een belangrijke rol. Toen u zich op de weg des doods bevond en als een slaaf van de zonde de dood in het vooruitzicht had, bezat u geen goed geweten voor het aangezicht van God. Maar nu u te weten bent gekomen en bent gaan beseffen wat het God en zijn geliefde Zoon heeft gekost om het voor u mogelijk te maken met hen verzoend te geraken, bent u zichzelf in een geheel ander licht gaan bezien. — Rom. 6:16; 5:6-8; 1 Joh. 4:9.
15. (a) Tot welke uiterst belangrijke beslissing dient u dan te komen, hetgeen u tot welke handelwijze aanzet? (b) Welk discipelschap is hierbij betrokken, met welke verzekering ten aanzien van aanvaarding?
15 U wilt nu bovenal niet alleen Gods zegen genieten maar ook met een rein geweten in een intieme verhouding tot hem komen en u daarin verheugen. U besluit uzelf in oprechte en van ganser harte geschonken toewijding aan hem te geven. Het is een beslissing waarbij het verstand en het hart zijn betrokken. Dit is de stap van de opdracht. In een oprecht gebed tot God, dat door bemiddeling van Jezus Christus wordt opgezonden, vertelt u hem over uw besluit, terwijl u hem vraagt u op zijn voorwaarden te aanvaarden. Aangezien u zich op de verdienste van Christus’ slachtoffer verlaat wanneer u tot hem komt, hebt u de verzekering dat hij u zal aanvaarden. Dit houdt tevens in dat u een discipel van Jezus Christus wordt die in zijn voetstappen treedt. Aangezien hij net als zijn Vader is, hebt u de verzekering dat ook hij u graag zal aanvaarden. Wanneer u hierover nadenkt, beseft u dat er nog iets meer bij betrokken is dan alleen maar het innerlijke verstandelijke besluit dat u reeds hebt genomen. — Jes. 55:7; Matth. 11:28-30.
16. (a) Hoe symboliseerde Jezus dat hij zich als mens aanbood om Gods wil te doen? (b) Hoe vormt dit een voorbeeld voor u, waarbij u welk onderscheid in gedachten houdt?
16 Petrus schreef: ’Christus heeft u een model nagelaten opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden’ (1 Petr. 2:21). De eerste en zichtbare stap die Jezus deed toen hij wist dat Gods bestemde tijd was aangebroken, was die van de waterdoop door Johannes de Doper. Dit gebeurde als een symbool van het feit dat hij zich, zoals in Psalm 40:6-8 over hem was voorzegd, had aangeboden om Gods wil te doen. (Zie ook Hebreeën 10:5-10.) Jezus had geen zonden waarvan hij berouw moest hebben. Hij had een goed geweten voor het aangezicht van God. In uw geval is de stap van de doop echter een uiterlijk en openbaar symbool van uw opdracht om Gods wil te doen, en aangezien u een slaaf van de zonde bent geweest, is de doop ook „het verzoek aan God om een goed geweten”. Hoewel u nog steeds onvolmaakt bent, ’biedt u nu uw leden als slaven aan de rechtvaardigheid aan met heiligheid in het vooruitzicht’. — 1 Petr. 3:21–4:3; Rom. 6:19.
17. Hoe dient u de voorgaande stappen met het oog op 2 Korinthiërs 5:14, 15 te bezien?
17 In het juiste licht bezien, dient u zich, als een liefdevolle en geestdriftige reactie op Gods liefdevolle voorziening en goedgunstige uitnodiging, gedrongen te voelen deze stappen te doen. U wordt er niet toe geprest of gedwongen dit te doen. In plaats daarvan dient u het als een groots voorrecht te beschouwen. — 2 Kor. 5:14, 15.
EEN GROOT VOORRECHT
18. (a) Hoe toonde Jezus dat zijn gebod in Johannes 13:34 een nieuw gebod was? (b) Waarom is het een groots voorrecht dezelfde handelwijze na te streven die Jezus volgde?
18 Het tweede van de twee grote geboden die aan Israël werden gegeven, luidde volgens de samenvatting die Jezus ervan gaf: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Matth. 22:39). Jezus zei echter tot zijn discipelen: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt.” Later op diezelfde avond voegde hij hieraan toe: „Iemand kan geen grotere liefde hebben dan dat hij afstand doet van zijn ziel ten behoeve van zijn vrienden” (Joh. 13:34; 15:13). Jezus heeft dat inderdaad gedaan. Hij verloochende zichzelf. Hij trachtte niet zijn eigen ziel voor zichzelf te bewaren of te redden. Hij nodigde zijn volgelingen uit hetzelfde te doen. Waarom? Omdat het Gods van tevoren bekende voornemen was dat, hoewel de toelating van kwaad nog in volle gang was, aan iedereen de gelegenheid gegeven zou worden gunstig te reageren op zijn uitnodiging: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont” (Spr. 27:11). Zoals in het geval van Job werd geïllustreerd, hoonde Satan Jehovah dat niemand zijn rechtschapenheid jegens God zou bewaren als er geen zelfzuchtige reden voor bestond, als het geen voordeel afwierp dit te doen (Job 1:9-11; 2:3-5). Met andere woorden, niemand zou zichzelf bereidwillig verloochenen uit liefde voor God. Jezus, die de situatie volledig besefte, greep de gelegenheid bereidwillig en verheugd aan om deze handelwijze te volgen. Tot op de huidige dag volgen degenen die bereidwillig Jezus’ discipelen worden, een overeenkomstige handelwijze. Wat valt ons een glorierijk voorrecht te beurt een klein maar reëel aandeel te mogen hebben aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam! Wij hebben het voorrecht iets aan het grootse en volledige antwoord bij te dragen dat Jehovah aan zijn tegenstander en smader kan verschaffen.
19. Welk voorrecht en vereiste worden in deze tijd aan ons allen voorgehouden?
19 In deze tijd, waarin de toelating van kwaad ten einde loopt, hebben alle christelijke discipelen, of hun hoop op leven in verband met het Koninkrijk nu hemels of aards is, het voorrecht een „martelpaal” te dragen. Na de „grote verdrukking” zal opdracht nog steeds aan de orde zijn, aangedreven door dezelfde liefde als thans, alleen onder andere omstandigheden. Dan zal het vereiste bestaan Jehovah van ganser harte geschonken toewijding te schenken, maar niet een „martelpaal” te dragen. — Jes. 25:8.
20. (a) Hoe zal het geschilpunt inzake het eigendomsrecht feitelijk worden beslecht? (b) Welk standpunt nemen alle ware christenen in met betrekking tot het punt of God het waardig is het eigendomsrecht uit te oefenen?
20 Aldus kunnen wij beseffen hoe de beslechting van het geschilpunt inzake het eigendomsrecht, welke reeds is gewaarborgd, in haar werk zal gaan. De feitelijke beslechting van het geschilpunt zal na de „grote verdrukking” plaatsvinden, wanneer Satan en zijn demonen in de afgrond worden geworpen, en het geschilpunt zal voor eeuwig worden beslecht wanneer zij en degenen die hun zijde kiezen voor eeuwig worden vernietigd. Maar wat het punt betreft of Jehovah het waardig is het eigendomsrecht uit te oefenen, hebben de ware christelijke discipelen en Christus Jezus zelf overvloedige bewijzen verschaft dat zij de opperste autoriteit van Jehovah met blijdschap erkennen en dat zelfs al zou hun de gelegenheid geschonken worden een handelwijze van onafhankelijkheid van God te kiezen, zij deze vastberaden zouden verwerpen.
21. Welk opwindende werk en glorierijke vooruitzicht liggen voor ons in het verschiet?
21 Gedurende de duizendjarige Koninkrijksregering zal Jehovah’s blijvende „waardigheid” niet op een georganiseerde of aanhoudende wijze worden uitgedaagd. Het enorme werk dat gedurende die periode tot stand gebracht zal worden, het werk om alle onheil en verderf ongedaan te maken die in de loop van zesduizend jaar onder het bestuur van de zonde op deze aarde zijn aangericht, zal echter stellig een opwindende uitdaging zijn. Wanneer dit is voltooid, wat dan? Paulus schreef: „Vervolgens het einde, wanneer hij [Christus] het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle regering en alle autoriteit en kracht heeft tenietgedaan. . . . [dan] zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen” (1 Kor. 15:24-28). Wanneer de vereniging van de gehele mensheid is voltooid, zal Christus het Koninkrijk aan zijn Vader overdragen, in erkenning van het feit dat de gehele schepping Jehovah waarlijk toebehoort. Wegens zulk een vooruitzicht worden wij ertoe aangespoord nu in te stemmen met dat hemelse lied: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11.
22. Hoe kan en dient de vraag beantwoord te worden: Aan wie behoort u toe?
22 Aan wie behoort u toe? Hebt u gunstig gereageerd op die liefdevolle uitnodiging om uzelf, zoals in Gods Woord wordt uiteengezet, aan het doen van Gods wil op te dragen? Indien dit niet zo is, zou het dan kunnen zijn dat de een of andere zelfzuchtige redenering of hunkering u hiervan terughoudt? „Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’” Behoor hem toe. Kom in een intieme verhouding tot hem en verheug u in intieme vriendschap met hem. Geniet het gevoel van wederzijds eigendomsrecht door hem tot uw God te maken en zelf een lid van zijn toegewijde volk te worden. — 2 Kor. 5:20; Micha 4:5; Joh. 15:15; Openb. 21:3.