-
Gij moet niet langer wandelen zoals de natiën wandelenDe Wachttoren 1979 | 15 september
-
-
’schijnen als lichten in een duistere plaats’. Niettemin waren die vroege discipelen, ondanks het feit dat zij met Jezus en de apostelen verbonden waren, nog steeds onvolmaakte mensen. Als zij niet op hun hoede waren, konden zij beïnvloed worden door de morele atmosfeer van een „kromme en zieke wereld” en konden zij in een ogenblik van verleiding hun christelijke moraliteit laten varen. Sommigen keerden zelfs volledig tot werken der duisternis terug. — Matth. 5:14; Fil. 2:15, Engelse vertaling door Phillips; Fil. 3:18, 19.
3 Zo wordt er ook in onze tijd druk uitgeoefend om ons tot de duisternis van deze wereld te doen terugkeren. Helaas zijn enkele christenen voor de druk gezwicht. Hoewel Jehovah’s Getuigen in het algemeen wereldwijd bekendstaan om hun eerlijke en morele gedrag, zijn enkelen van hen er toch mee opgehouden als „kinderen van het licht” te wandelen en moesten zij uit de gemeente verwijderd worden. Zij leggen niet langer een voorbeeldig gedrag aan de dag. Wat zou een belangrijke factor kunnen zijn die tot zulke onplezierige gebeurtenissen heeft geleid? — 1 Kor. 5:13; Ef. 5:8.
DRUK VAN DE ZIJDE VAN DE WERELD
4. Wat is er met de moraal van de wereld gebeurd, en hoe wordt dit door de populaire vormen van ontspanning bevestigd?
4 Het is duidelijk dat het morele klimaat over de gehele wereld verslechterd is. Velen in de wereld hebben „elk zedelijkheidsbegrip verloren” (Ef. 4:19). Dit blijkt uit de vormen van ontspanning die tegenwoordig „in” zijn. Waarom nu juist ontspanning uitgekozen? Omdat wij veel omtrent iemands neigingen te weten kunnen komen uit wat hij doet na zijn geregelde werkuren, wanneer hij kan doen wat hij graag wil doen. Wat iemand in zijn vrije tijd doet, wanneer hij als het ware niet „in het gareel loopt”, vertelt veel over de soort van persoon die hij werkelijk is. Te oordelen naar de in het oog lopende slechte vormen van ontspanning die tegenwoordig populair zijn, staat de moraal van de hedendaagse wereld op een behoorlijk laag peil. Maar is deze lage moraal ook van invloed op u?
5. Waarom is het thans uitermate passend om raad uit het boek Efeziërs te beschouwen?
5 Houd in gedachte dat wij als hedendaagse christenen niet de eerste christenen zijn die in een tijd leven waarin de moraal diep gezonken is. De beschrijving van mensen die „elk zedelijkheidsbegrip verloren” hadden, was van toepassing op enkelen die gedurende de tijd dat het christendom nog in de kinderschoenen stond, in de stad Efeze in het Midden-Oosten leefden. De brief van de apostel Paulus aan de christenen in Efeze dient uitermate belangrijk te zijn voor ons, want daarin bespreekt hij wat het werkelijk zeggen wil als „kinderen van het licht” te wandelen. Zijn raad is beslist van toepassing in deze kritieke „laatste dagen”, waarin veel belijdende christenen ’liefhebbers van genoegens zijn’. — 2 Tim. 3:1-7, 13.
HOE DE NATIËN WANDELEN
6, 7. (a) Wat dienen christenen, volgens de aansporing in Efeziërs 4:17, niet langer te doen? (b) Hoe ’wandelden’ de mensen der natiën in de eerste eeuw?
6 In Efeziërs 4:17 spoorde Paulus zijn medechristenen ertoe aan „niet langer [te] blijven wandelen zoals ook de natiën wandelen in de vruchteloosheid van hun denken”. Hoe ’wandelden’ de mensen der natiën destijds? Een eerste-eeuwse ooggetuige bekende:
„Mensen zoeken genoegens uit elke bron. Geen enkele ondeugd blijft binnen de perken; . . . Wij worden overweldigd door vergeetachtigheid met betrekking tot datgene wat eerbaar is. Mensen . . . worden thans afgeslacht uit het oogpunt van plezier en sport . . . het is een voldoeningschenkend schouwspel te zien hoe iemand wordt afgemaakt.”a
Zonder enig werkelijk doel in het leven gingen velen helemaal op in amusement en zochten zij genoegens uit welke bron maar ook.
7 Het oude Efeze was uitermate geschikt om aan iemands wensen op het gebied van ontspanning te voldoen. Er was een monumentaal amfitheater dat 25.000 zitplaatsen had en een stadion of renbaan waar schouwspelen geboden konden worden waaraan ieder zijn hart kon ophalen. Deze bouwwerken waren vervaardigd door het destijds bestaande wereldrijk Rome, waarover een geschiedschrijver zei: „De morele toestand van het rijk vormt in sommige opzichten inderdaad een van de schrikbarendste beelden in de geschiedenis.”
ONGEVOELIGE HARTEN
8. (a) Over mensen met wat voor soort van hart spreekt Efeziërs 4:18, en wat betekent het Griekse woord oorspronkelijk? (b) Ontwikkelde zo’n toestand zich plotseling?
8 Paulus schreef over de mensen dat zij „verduisterd” waren „in hun verstand . . . wegens de ongevoeligheid van hun hart” (Ef. 4:18). Hun hart was zonder gevoel. Het Griekse woord voor „ongevoeligheid” kan worden teruggevoerd tot de beschrijving van een steen die harder was dan marmer. Het woord werd in de geneeskunde gebruikt om te verwijzen naar de jichtknobbel die zich geleidelijk in enkele gewrichten van het lichaam kan vormen totdat elke beweging verlamd is. Langzamerhand was het hart van zulke verduisterde mensen afgestompt, ongevoelig geworden, zo hard als steen. Dit gebeurde niet van de ene op de andere dag, maar was een geleidelijk proces. Hun keuze van ontspanning droeg rechtstreeks tot het proces bij. Hoe dat zo?
9, 10. Wat was tijdens de eerste eeuw de populairste vorm van ontspanning, en welke uitwerking had dit op de toeschouwers?
9 Weet u welke vorm van ontspanning destijds het populairst was? De gladiatorenspelen, waarin man tegen man of man tegen dier dikwijls in een gevecht op leven en dood streed. Stel u het tafereel eens voor: Het stadion is stampvol met duizenden toeschouwers. Sommigen zitten onder de schaduw van een schitterende zijden overkapping. Gevoelige muziek en de geur van welriekend water dat door de gangpaden stroomt, bieden een aangename achtergrond waardoor de doodskreten en doodsgeuren worden overstemd. Plotseling staat de hele menigte op en beginnen zij als bezetenen te schreeuwen: „Dood ’em! Geef ’em er van langs! Brandmerk ’em! Waarom vecht-ie niet, die lafbek? Waarom slaat-ie zo slapjes?” Al deze georganiseerde slachtpartijen werden aangericht om, zoals een van de aanwezigen op de spelen zei, „wat pret, humor en ontspanning” te hebben.
10 Degenen die naar zulke gewelddadige gevechten konden kijken en zich in zulke bloeddorstigheid konden vermeien, vonden andere vormen van ontspanning saai en flauw. Een geschiedschrijver vatte het als volgt samen: „Het doodde de geest van medegevoel voor lijden, waardoor de mens van de redeloze dieren wordt onderscheiden.”
11. Goed of fout? — Aangezien de gladiatorenspelen tot het verleden behoren, kan de hedendaagse ontspanning geen personen met een ’ongevoelig hart’ voortbrengen. Waarom antwoordt u aldus?
11 Een ongelofelijke toestand, zult u misschien zeggen. Maar bestaat er thans niet een overeenkomstige situatie? Gladiatorengevechten behoren weliswaar reeds lang tot het verleden, maar merk eens op wat een verslaggever ondervond:
„Dood haar! Geef haar er nog eens van langs! De moordenaar volgde de wenk op en ’gaf haar er nog eens van langs’. Hij doorboorde haar met kogels. . . . Wie gaven het bevel tot de executie? Drie personen die in het theater achter mij zaten en die in ieder ander opzicht doorsnee bioscoopbezoekers waren.”
Een op zichzelf staand geval? Beslist niet. De feiten zijn dat in veel landen films en televisieprogramma’s waarin geweld wordt geboden, dikwijls het populairst zijn. Een dergelijke ontspanning heeft ertoe bijgedragen dat er harteloze personen zijn voortgebracht, mensen die „geen pijn meer voelen”, noch enige gewetenswroeging hebben. — Ef. 4:19, Kingdom Interlinear Translation.
OVERGEGEVEN AAN LOSBANDIG GEDRAG
12. (a) Hoe wordt de wijze waarop de mensen der natiën wandelden, in Efeziërs 4:19 nog verder beschreven? (b) Wat betekent „losbandig gedrag”, en werd dit door de ontspanning van die tijd weerspiegeld?
12 De apostel Paulus voegt eraan toe dat de mensen der natiën niet alleen gekenmerkt werden door een ’afgestompt hart’, maar zich ook „[overgaven] aan een losbandig gedrag om hebzuchtig allerlei onreinheid te bedrijven” (Ef. 4:19). Hij sprak ook over „hoererij” en over dingen die te „schandelijk [waren] om ook maar te vertellen” (Ef. 5:3, 12). In de eerste eeuw was het wederom ontspanning, ditmaal het toneel of theater, dat ten zeerste tot deze praktijken bijdroeg. Wat kon er zoal worden gezien?
„De avonturen van bedrogen echtgenoten, overspel en amoureuze intriges vormden de hoofdschotel. Er werd de draak gestoken met deugd, . . . alles wat heilig en vererenswaardig was, werd door het slijk gehaald. In obsceniteit, . . . in onreine spraak en vertoningen die het schaamtegevoel geweld aandeden, overtroffen deze schouwspelen al het andere. Balletdanseressen wierpen hun kleding af en dansten half naakt, en zelfs volkomen naakt, op het toneel. Kunst werd buiten beschouwing gelaten, alles was erop gericht om louter de zinnen te bevredigen.” — The Conflict of Christianity with Heathenism, door Gerhard Uhlhorn, blz. 120.
Wat schokkend! Het is precies datgene wat „losbandig gedrag” behelst, want het oorspronkelijke Griekse woord houdt de gedachte in van een bereidheid tot welk genoegen maar ook. Het is een schaamteloze minachting voor welvoeglijkheid, zodat het iemand niet meer kan schelen wat anderen zeggen of denken.
13. Kan men in sommige van de hedendaagse vormen van ontspanning gemakkelijk een soortgelijk „losbandig gedrag” waarnemen?
13 Is het tegenwoordig ook maar enigszins anders? Seksuele immoraliteit heeft het verzadigingspunt bereikt met betrekking tot datgene wat door de amusementsmedia wordt voorgeschoteld. In sommige landen heeft men pornografische films zelfs op het televisiescherm vertoond, zodat ze rechtstreeks in de huizen zijn binnengedrongen. Hoe reageert het publiek hierop? Toen er in Italië een pornografische film op de tv werd vertoond, „kwam tijdens de vertoning het leven in bijna de hele stad tot stilstand”.
14, 15. (a) Wat betekent ’hebzucht’ (Ef. 4:19), en wordt deze hoedanigheid door hedendaagse vormen van ontspanning aangekweekt? (b) Kunnen opgedragen christenen beïnvloed worden wanneer zij voor ontspanning naar programma’s kijken waarin seksuele immoraliteit wordt vertoond?
14 Over de inhoud van veel films en de houding van de mensen zei een schrijver:
„In de meeste nieuwe films vormen naakte seksscènes — heteroseksueel, bloedschendig of homoseksueel — de hoofdschotel, . . .” Hij besloot met te zeggen: „Wij hebben, om kort te gaan, nu een stadium in onze maatschappij bereikt waarin alles kan, waarin alles wordt toegestaan en waarin er geen grenzen worden gesteld aan de lusten van de persoon, aan de bevrediging van zijn verlangens en fantasieën.”
15 Zulke personen zijn, precies zoals de apostel Paulus beschrijft, mensen die ’hebzuchtig allerlei onreinheid bedrijven’. Ja, „hebzuchtig” („meer hebbend”, Kingdom Interlinear Translation), een sterke begeerte om zijn lust naar wat onbetamelijk is, te bevredigen en om zijn emoties de vrije loop te laten, wat de morele kosten ook mogen zijn (Ef. 4:19). Zou de denkwijze van een christen niet beïnvloed kunnen worden wanneer hij naar zulke verdorven programma’s kijkt? Iemand die naar een aantal van dit soort films had gekeken, gaf toe:
„Je vergeet die scènes [waarin seksuele immoraliteit wordt afgebeeld] nooit, hoe meer je erover denkt, des te meer bemerk je dat je datgene wat je hebt gezien, wilt doen . . . De film doet je denken dat je werkelijk iets mist.” Een ander voegde eraan toe: „Je begint je af te vragen hoe het zou zijn zo iets te doen.”
Dit is misschien niet met iedereen het geval, maar het gevaar is aanwezig. Onze geest kan op subtiele wijze worden beïnvloed.
EEN MOREEL WONDER
16. Welke rijke zegen hadden christenen volgens Efeziërs 1:6-8 ontvangen, en hoe was dit van invloed op hun leven?
16 Wat een tegenstelling vormt dit met de levenswandel van de werkelijke volgelingen van Christus in de eerste eeuw! Zij hadden eens onder de invloed van het samenstel en zijn „heerser”, Satan, gewandeld en hadden van nature ’de dingen gedaan die het vlees wilde’. Maar zij veranderden. Door de verheven waarheden van het christendom kregen zij een volkomen nieuwe kijk op het leven. Stel u eens voor, God was bereid zijn eigen Zoon, zijn „geliefde”, te offeren zodat hun zware zondeschuld vergeven kon worden! Wat een kostbare prijs! Wat een barmhartigheid en onverdiende goedheid! „Deze [onverdiende goedheid] heeft hij [God] overvloedig jegens ons doen zijn in alle wijsheid en gezond verstand”, zo zei de apostel Paulus. Zij hadden dus niet alleen een kennis van de waarheid, maar kregen ook het ’gezonde verstand’ om met succes het hoofd te kunnen bieden aan de dagelijkse levensproblemen. — Ef. 1:6-8; 2:1-5.
17. (a) Welk bewijs is er dat het christendom een religie was welke kracht bezat? (b) Hoe werd de morele kracht van het christendom getoond?
17 Hun religie bezat kracht. Jezus was door Gods geest uit de doden opgewekt tot een verheven positie ver boven elke wereldlijke autoriteit. Nu was deze zelfde „kracht” werkzaam „ten opzichte van [die] gelovigen” (Ef. 1:19-21). Wat een resultaten bracht ze in het leven van die gelovigen teweeg! Door de aangelegenheid van de moraal te beschouwen, kunnen wij de kracht van het eerste-eeuwse christendom beseffen. De wereld uit de oudheid beschouwde seksuele immoraliteit als de norm. Cicero, een vroege Romeinse schrijver, pleitte zelfs:
„Als er iemand is die meent dat jonge mannen de liefde van courtisanes [prostituées] absoluut verboden moet worden, is hij inderdaad uiterst streng. . . . Wanneer werd dit in feite niet gedaan? Wanneer heeft ook maar iemand er ooit aanmerkingen op gemaakt?”
De „kinderen van het licht” braken echter met zulke praktijken en hielden zich er verre van. Niets in de hele geschiedenis was te vergelijken met het morele wonder dat door het christendom tot stand werd gebracht.
KINDEREN VAN HET LICHT GEDRAGEN ZICH ANDERS
18. Door welke handelwijze zouden de vroege discipelen tonen dat zij beseften „heiligen” te zijn?
18 Deze discipelen moesten aan een hoge maatstaf voldoen. Daarom gaf Paulus de raad: „Laat hoererij en allerlei onreinheid . . . onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past” (Ef. 5:3). Zij moesten zich niet slechts van zulke dingen onthouden, maar moesten het zelfs vermijden erover te spreken met het doel er enig zingenot uit te putten. Hoe volkomen anders dacht hij erover dan sommigen in deze tijd die van mening zijn dat ’zolang men niet werkelijk immoraliteit bedrijft, er niets verkeerds aan is ernaar te kijken en er bij wijze van ontspanning over te spreken’!
19. Hoe dachten tweede- en derde-eeuwse christelijke schrijvers over (a) de ’schaamteloosheid van het theater en de wreedheid van de arena’? (b) het kijken naar ’een man die ter dood wordt gebracht’? (c) datgene wat iemand ’tot hartstocht of wellust kan prikkelen’? (d) Hoe kan men verkeerde dingen leren doen?
19 Hoe dachten die vroege christenen over de gladiatorenspelen en het theater, wat destijds de „normale” ontspanning was? Let eens op de volgende commentaren die afkomstig zijn van enkele belijdende christelijke schrijvers die gedurende de tweede en derde eeuw leefden:
„Wij [christenen] hebben in spreken, zien of horen niets te maken met de waanzin van het circus, de schaamteloosheid van het theater, de wreedheid van de arena . . . Waarom zouden wij u krenken, als wij aannemen dat er andere genoegens bestaan?” — Tertullianus.
„Wij, die van oordeel zijn dat alleen al te zien hoe een man ter dood wordt gebracht vrijwel hetzelfde is als hem te doden, hebben zulke schouwspelen [gladiatorenspelen] afgezworen [plechtig verloochend].” — Athenagoras.
„De verderfelijke invloed van het toneel is nog besmettelijker. Want de komedies gaan over het onteren van maagden of over de minnarijen van hoeren; . . . Wat kunnen jonge mannen of maagden doen als zij zien dat deze dingen schaamteloos worden beoefend en iedereen er gretig naar kijkt? Zij worden ronduit herinnerd aan wat zij kunnen doen en worden geprikkeld tot wellust, die vooral wordt opgewekt door het zien.” — Lactantius. [Wij cursiveren.]
„Wat doet een getrouwe christen te midden van dit alles, daar hij niet eens aan verdorvenheid mag denken? Waarom schept hij behagen in de vertoningen van wellust . . .? Hij leert deze dingen te doen, terwijl hij eraan gewend raakt ze te zien. . . . Wij raken snel gewend aan wat wij horen en wat wij zien.” — Cyprianus.
20. (a) Waarom vermeden de vroege christenen verdorven ontspanning? (b) Waarom was hun gedrag opmerkelijk anders?
20 Hoewel deze mannen enkele jaren na de eerste-eeuwse christenen leefden, kunnen wij zien hoe zij de positie van een christen in deze aangelegenheden begrepen. Zij meden zulke verdorven amusementen. Zij konden inzien hoe inconsequent het was dat degenen die uit de duisternis waren opgeheven en die ontuchtige taal, geweld en immoraliteit uit hun leven hadden gebannen, voor ontspanning moedwillig naar dergelijke dingen gingen zitten kijken. De meesten van die christenen sloegen acht op Paulus’ raad: „Hebt niet langer met hen deel aan de onvruchtbare werken die tot de duisternis behoren, maar wijst ze veeleer zelfs terecht.” Dat zij te midden van een verdorven wereld een rein leven leidden, was een voortdurende ’terechtwijzing’ voor de mensen der natiën. Geen wonder dat zij door de goddeloze wereld als „vijanden van de mensheid” werden bestempeld. Die discipelen gaven er verheugd blijk van dat zij onder een betere invloed stonden dan hun vleselijk gezinde naasten. Zij toonden dat zij ’nieuw waren gemaakt in de kracht die hun denken aandreef’. En wat een andere „kracht” was dat! Anderen moesten dit wel opmerken. Willen wij niet dat soort van personen zijn? Wat wij ook belijden te zijn, wij tonen hetzij de „vrucht van het licht” of wij wandelen zoals de natiën wandelen. — Ef. 4:23; 5:9, 11.
21. Waarom dienen wij in deze tijd onze keus van ontspanning realistisch te beschouwen?
21 Hoe staat het dan in deze tijd met onze keus van ontspanning? Wat krijgen wij te zien wanneer wij of onze kinderen de tv aanzetten of naar de bioscoop gaan? Is er werkelijk enig verschil tussen datgene waarnaar wij verkiezen te kijken en de ’schaamteloosheid van het Romeinse theater en de wreedheid van de arena’? Daadwerkelijke gevallen laten zien hoe sommige christenen onachtzaam zijn geweest en in immoraliteit verstrikt zijn geraakt doordat zij in een slechte kijkgewoonte zijn vervallen.
22. (a) Was het gemakkelijk voor de eerste-eeuwse christenen om als kinderen van het licht te wandelen, maar waartoe waren zij toch in staat? (b) Welke verdere vragen moeten nog beantwoord worden?
22 Wat een morele kracht spreidden die vroege christenen daarentegen ten toon! Ondanks het feit dat zij in een wereld leefden waarin de harten van de mensen zo versteend waren dat zij zich niet eens ervan bewust waren dat zij zondigden en men elk gevoel voor schaamte en fatsoen overboord had gegooid, slaagden zij erin hun geest gericht te houden op dingen die ’waar, van ernstig belang, rechtvaardig, eerbaar en liefelijk waren, dingen waarover gunstig werd gesproken, die deugdzaam waren en lof verdienden’ (Fil. 4:8). Hoe konden zij te midden van een immorele omgeving zo sterk blijven? Let wel, zij waren net als wij in deze tijd gewoon mensen van vlees en bloed. Zij hadden ook een fundamentele behoefte aan ontspanning. Waarin bestonden hun „andere genoegens”? Hoe kunnen wij het voortreffelijke voorbeeld van die „kinderen van het licht” zelfs nog nauwkeuriger navolgen? Dit zijn belangrijke vragen die in het volgende artikel behandeld zullen worden.
-
-
Blijft als kinderen van het licht wandelenDe Wachttoren 1979 | 15 september
-
-
Blijft als kinderen van het licht wandelen
„Eens waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in verband met de Heer. Blijft als kinderen van het licht wandelen.” — Ef. 5:8.
1, 2. (a) Waarom is het in de illustratie zo uitermate belangrijk dat de man tegen de wind in loopt? (b) Waarom moet een christen zich geducht inspannen om niet zoals de natiën te wandelen?
DE MAN worstelde tegen de felle wind. Zich met elke stap tot het uiterste inspannend, liep hij zonder te wankelen vooruit. Waarom deed hij al die moeite? Waarom draaide hij zich niet eenvoudigweg om, zodat hij met de wind kon meelopen? Omdat er niet ver achter hem een gapende, donkere afgrond was. Hij had geen andere keus als hij in leven wilde blijven. Geen wonder dat hij zich zo geducht inspande om tegen de wind in te lopen.
2 Als een hevige wind tracht de „geest van de wereld”, onder leiding van Satan, thans de gehele mensheid mee te slepen in een loopbaan die onontkoombaar in een „afgrond” van vernietiging zal eindigen wanneer God zijn gramschap tot uitdrukking brengt (1 Kor. 2:12; Ef. 5:6). Om aan die gramschap te ontkomen, moet een christen als het ware ’tegen de wind in lopen’. Hij moet zich geducht inspannen, wil hij als een ’kind van het licht’ wandelen en niet zoals de „natiën wandelen” of zich gedragen. — Ef. 4:17; 5:8.
INNERLIJKE KRACHT NOODZAKELIJK
3. (a) Waarop moeten onze inspanningen volgens Efeziërs 3:16 zijn gericht, willen wij met succes vermijden te wandelen zoals de natiën wandelen? (b) Hoe sterken wij ons „innerlijk”?
3 Waarop moeten onze inspanningen zijn gericht om als overwinnaars uit deze strijd te voorschijn te komen? Paulus antwoordt door ons ertoe aan te sporen ’machtig te worden gemaakt naar de mens die wij innerlijk zijn, met kracht door middel van Gods geest’. Hier ligt ons werkterrein namelijk, de ’innerlijke mens’, datgene wat wij van binnen zijn, in de „verborgen persoon van het hart”. Deze ’innerlijke mens’ moet versterkt worden. Hoe? De sleutel vinden wij in het volgende vers: „Dat de Christus door middel van uw geloof in uw hart woont met liefde.” — Ef. 3:16, 17; 1 Petr. 3:4.
4. (a) Wat is erbij betrokken ’Christus in ons hart te laten wonen’? (b)Welke onthullende vragen dienen wij persoonlijk te beschouwen?
4 ’Christus in ons hart te laten wonen’, zou in de eerste plaats betekenen dat de geest van de wereld eruit verdreven moet worden. Hoe zou de ’innerlijke mens’ vervuld kunnen zijn van de geest van Christus als Satan, de „geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid”, nog in ons werkzaam was of probeerde zich weer een plaatsje in ons leven te veroveren? (Ef. 2:2) Vraag uzelf dus af: „Bezit ik in mijn hart nog steeds de satanische geest van dit samenstel? Zoek ik mijn vermaak in dingen die een weerspiegeling vormen van de volledige morele ineenstorting van dit samenstel?” Wij kunnen ons gemakkelijk anders voordoen dan wij in werkelijkheid van binnen zijn. Christus woont in ons hart door zijn voorbeeld en onderwijzingen van invloed te laten zijn op onze gevoelens en handelingen. Jezus zei bijvoorbeeld dat zijn volgelingen niet met hartstocht naar iemand van de andere sekse moesten kijken. Gehoorzamen wij deze woorden in onze gedachten? Doen wij ernstig moeite om dingen te vermijden die zulke gevoelens zouden kunnen opwekken? Wij dienen ons af te vragen: Zou Jezus zich laten meevoeren door de vorm van amusement die wij nastreven? Bezitten wij zijn geest door niet alleen ’rechtvaardigheid lief te hebben, maar ook wetteloosheid te haten’? Zo ja, dan laten wij ons innerlijk vervuld worden van de geest van Christus en hebben wij „dezelfde gezindheid” als de Christus. — Matth. 5:27, 28; Hebr. 1:9; 1 Petr. 4:1.
5, 6. (a) Waarom zijn persoonlijke studie en meditatie zo uitermate belangrijk om de ’innerlijke mens’ te versterken? (b) Is verstandelijke kennis het volledige antwoord; zo niet, wat is er dan nog meer nodig?
5 Het is derhalve uitermate belangrijk dat wij persoonlijk de bijbel bestuderen en erover mediteren om „geworteld [te] zijn en bevestigd op het fundament, opdat [wij] volledig in staat [mogen] zijn met alle heiligen geestelijk te vatten wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is” van de waarheid van Gods Woord en vooral zoals ze verband houdt met het voorbeeld van liefde dat door het leven en de onderwijzingen van Jezus Christus wordt verschaft. Wat diepgeworteld is, kan niet gemakkelijk uitgerukt worden; wat op een stevig fundament bevestigd is, kan niet gemakkelijk verwijderd worden. Wij moeten er daarom voor zorgen in geestelijk opzicht sterke ’wortels’ en een stevig „fundament” te behouden door de ’mens die wij innerlijk zijn’ in overvloedige mate te vullen met de kennis omtrent Christus. — Ef. 3:17, 18.
6 Denk echter nooit dat Christus in uw hart te laten wonen, slechts betekent ijverig een aantal bijbelse feiten te vergaren. De apostel Paulus besefte heel goed hoe gevaarlijk het was een geloof te bezitten dat enkel op verstandelijke kennis gebaseerd was. Daarom zegt hij vervolgens: „En de liefde van de Christus te kennen, welke de kennis te boven gaat, opdat gij in alles vervuld moogt worden met alle volheid die God geeft.” Er is meer nodig dan ’hoofdkennis’. Het is waar dat hoe meer men met iemand omgaat, des te beter men de denkwijze van die persoon gaat begrijpen. Maar pas wanneer men hem gaat navolgen in de wijze waarop hij ten aanzien van anderen handelt of zijn levenswandel navolgt, kan men werkelijk zijn gevoelens beseffen. Evenzo kan men ook niet door louter boeken te lezen, de liefde van Christus begrijpen, maar wanneer men als Christus wordt en net zo denkt, handelt en voelt als hij, dan kan men datgene te weten komen wat „de kennis te boven gaat”. — Ef. 3:19.
7. Goed of fout — Omdat Christus volmaakt was, is het te veel van ons verwacht als hij te zijn. Wat is de schriftuurlijke reden voor uw antwoord?
7 Wat een verheven doel! Wat een uitmuntend voorbeeld om naar te streven! Het kan ons weliswaar een enorm karwei toeschijnen, maar met Gods hulp kan het worden gedaan, ondanks onze onvolmaakte vermogens, want Paulus zegt dat God „overvloedig veel meer kan doen dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen”. De vraag is: Doen wij ons deel? — Ef. 3:20; zie ook 1 Petrus 2:21 en 1 Korinthiërs 11:1.
’DOE DE OUDE PERSOONLIJKHEID MET HAAR BEDRIEGLIJKE BEGEERTEN WEG’
8. (a) Wat voor soort van begeerten kunnen er volgens Paulus in de „oude persoonlijkheid” huizen? (b) Hoe hebben sommigen hun keus van ontaardende vormen van ontspanning gerechtvaardigd, en is die redenering volgens de Schrift steekhoudend?
8 Hiertoe spoorde de apostel Paulus in Efeziërs 4:22 aan. Hij zei niet dat wij de oude persoonlijkheid moesten oplappen, maar zei dat wij ze moesten ’wegdoen’, kwijtraken (Kol. 3:9). Waarom? Omdat haar „bedrieglijke begeerten”, die in ons ’verraderlijke’ hart huizen, de oude persoonlijkheid kunnen ’verderven’ of van kwaad tot erger kunnen doen vervallen (Jer. 17:9). Sommige christenen die ontspanning welke duidelijk ontaardend is, trachten goed te praten, hebben geredeneerd: ’Het kwelt mijn geweten niet, dus wat is er verkeerd aan?’ Zou het kunnen zijn dat er iets mis is met hun geweten en zij door de begeerten van hun hart worden misleid? Louter het feit dat ons geweten ons niet kwelt, is op zich nog geen verzekering dat onze handelwijze goed is. Zelfs de apostel Paulus gaf toe: „Want ik ben mij er niet van bewust dat er iets tegen mij is. Toch is daardoor nog niet bewezen dat ik rechtvaardig ben, maar hij die mij onderzoekt, is Jehovah” (1 Kor. 4:4). Het geweten van velen in de vroege gemeente te Korinthe was zo ongevoelig geworden dat zij immoraliteit in hun midden tolereerden en er zelfs prat op gingen. Wat was hun geweten misleid! — 1 Kor. 5:1, 2, 6; Tit. 1:15; 1 Tim. 4:2.
9. Welk verontrustende bericht toont aan hoe het geweten geleidelijk veranderd kan worden?
9 Het is gemakkelijk om ons geweten geleidelijk door „bedrieglijke begeerten” te laten verontreinigen. Van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in een Europees land komt het volgende verontrustende bericht:
„Ongeveer 10 jaar geleden zouden onze broeders en zusters beslist niet hebben gekeken naar de meeste films die thans worden vertoond, maar hun gevoel voor fatsoen is veranderd. Het lijdt geen twijfel dat sommigen van onze broeders en zusters tot op zekere hoogte door de tendensen van deze wereld zijn beïnvloed.”
10. (a) Hoe werd in de eerste eeuw bereikt dat de gladiatorenspelen werden aanvaard? (b) Wat kunnen wij hieruit leren?
10 Heel geleidelijk tracht Satan zijn verdorven maatstaven ingang te doen vinden. Toen de gladiatorenspelen in Palestina werden geïntroduceerd, werden ze door mensen die „zulke schouwspelen niet gewoon waren”, aanvankelijk met „schrik” ontvangen, aldus de eerste-eeuwse geschiedschrijver Livius, die eraan toevoegt:
„Vervolgens maakte hij de aanblik door veelvuldige herhaling, door de vechters soms slechts zover te laten gaan dat zij elkaar verwondden, . . . tot iets vertrouwds en zelfs aangenaams, en bewerkte hij dat velen van de jonge mannen plezier in wapens kregen.”
Stap voor stap werd hun afgrijzen verzwakt. Na verloop van tijd waren zij niet langer geschokt, maar namen zij er vreugdevol aan deel. Satans methoden veranderen zelden; wees dus op uw hoede dat uw christelijke „gevoel voor fatsoen” niet langzamerhand wordt veranderd. Denk eens rustig na: Hoe ver heeft uw geweten u laten gaan? Te ver? Is uw handelwijze op het gebied van ontspanning weinig anders dan die van mensen die „elk zedelijkheidsbegrip verloren [hebben]”?
VERGEWIS U ERVAN WAT DE HEER WELGEVALLIG IS
11, 12. (a) Waarom is de raad uit Efeziërs 5:10 en 17 thans zo uitermate belangrijk, en hoe kan deze raad worden toegepast? (b) Maakt het feit dat verdorven ontspanning misschien ook enkele nuttige aspecten kan hebben, zulke ontspanning tot iets wat voor een christen aanvaardbaar is?
11 Veel van datgene wat moreel verdorven is, wordt ons voorgeschoteld als iets wat volkomen deugdelijk is. Daarom moeten wij ons „ervan [blijven] vergewissen wat de Heer welgevallig is”. „Wordt daarom [omdat de dagen goddeloos zijn] niet langer onredelijk, maar blijft inzien wat de wil van Jehovah is.” — Ef. 5:10, 17.
12 Wanneer het daarom op door de wereld geboden ontspanning aankomt, is selectiviteit de sleutel. Dit kan worden toegelicht door wat een persoon zei: „Het grootste deel van de film is behoorlijk goed, maar meestal komen er altijd wel seksscènes in voor, dus wil je de rest van de film zien, dan moet je ook naar de seks kijken.” Maar kan men veilig naar het grootste deel van een film die „behoorlijk goed” is, kijken als men gevaar loopt door de „seksscènes” van de film in moreel opzicht geschaad te worden? Dergelijke scènes waarin wordt afgebeeld wat in het geheim wordt gedaan, krijgen de kijkers nu op het scherm gepresenteerd. Als Paulus zei dat „de dingen die door [de natiën] in het geheim worden gedaan, . . . te schandelijk [zijn] om ook maar te vertellen”, hoe dienen wij er dan tegenover te staan om voor ontspanning naar ook maar enig deel daarvan te kijken? (Ef. 5:12) In plaats van de door de joden opgestelde talmoedische lijst van regels te raadplegen, moet een christen zijn eigen „waarnemingsvermogen” gebruiken en ’niet langer onredelijk [Grieks: „dwaas, zonder moreel verstand”] worden’ (Hebr. 5:14). Het zou kunnen betekenen dat wij bepaalde films of tv-programma’s die anders enkele heel ontspannende aspecten zouden kunnen hebben, volledig mijden. Een van de zogenoemde christelijke schrijvers uit de tweede eeuw liet in zijn verhandeling De openbare spelen een voortreffelijk punt uitkomen:
„Ik wil toegeven, dat er [bij de openbare spelen] dingen zijn, die liefelijk, aangenaam, onschuldig zijn, ja er zijn zelfs bepaalde dingen, die eerbaar zijn. Niemand vermengt vergif met azijn . . ., maar men voegt giftige stof toe aan gekruide en smakelijke gerechten en wel meestal aan iets zoets.” — Tertullianus.
13. Hoe kan men iemand die met „ijdele woorden” de raad van de bijbel bagatelliseert, helpen?
13 Hoe goed is het wanneer wij individueel elkaar kunnen aanmoedigen een handelwijze te volgen die „de Heer welgevallig” is! Het is werkelijk prijzenswaardig een jongere te horen zeggen: „Ik geloof dat er onder de geestelijk rijpe tieners enorm veel moeite wordt gedaan om niet naar immorele films te gaan en ook anderen ertoe aan te moedigen er niet naar toe te gaan.” Paulus waarschuwde de gemeente echter dat sommigen de rechtstreekse raad van de Schrift zouden bagatelliseren toen hij zei: „Laat niemand u met ijdele woorden bedriegen, want wegens de voornoemde dingen [hoererij, onreinheid, ontuchtige taal, enzovoort] komt de gramschap van God over de zonen der ongehoorzaamheid” (Ef. 5:6). Sommigen zouden met hun ’ijdele praat’ een slechte invloed op anderen kunnen uitoefenen. Met betrekking tot personen die wanordelijk blijven wandelen, geeft de apostel Paulus de raad:
„Maar is iemand niet gehoorzaam aan ons woord . . ., houdt hem getekend, gaat niet meer met hem om, opdat hij beschaamd moge worden. Beschouwt hem evenwel niet als een vijand, maar blijft hem vermanen als een broeder.” — 2 Thess. 3:14, 15.
Inderdaad, behandel hem niet als een „vijand”, maar ga op het sociale vlak niet meer op zijn voorwaarden met hem om. Misschien zal hij dan begrijpen dat hij zijn denkwijze moet veranderen.
ALTERNATIEVEN VOOR KINDEREN VAN HET LICHT
14, 15. (a) Wat deden veel mensen der natiën in de eerste eeuw om wat opwinding in hun leven te hebben? (b) Welke alternatieven worden in Efeziërs 5:18, 19 voor christenen vermeld, en hoe zouden mensen der natiën dergelijke dingen bezien?
14 Alle mensen, jong en oud, hunkeren naar de een of andere stimulans, de een of andere verkwikking, een verandering van tempo, om hun geest wat boven de dagelijkse routine te verheffen. Voor wereldse mensen uit de eerste eeuw was het gewoon om opwinding of „verkwikking” te zoeken door dronken te worden. Hun gezellige bijeenkomsten werden dikwijls niet meer dan „drinkpartijen”. Hoe anders moest dit met christenen zijn! Zij hadden een voortreffelijke bron van verkwikking. Welke bron? De apostel Paulus vertelt ons: „Bedrinkt u ook niet aan wijn, waarin losbandigheid is, maar blijft vervuld worden met geest.” De invloed van Gods geest zou christenen de grootste vreugde verschaffen. Daarom zouden hun gezellige bijeenkomsten niet de „losbandigheid” of het „wilde leven” (Engelse vertaling door Beck) van de ongelovigen weerspiegelen. Aangezien hun hart met Gods heilige geest werd vervuld, zou datgene wat uit hun mond kwam, ten zeerste verschillen van datgene wat uit de mond kwam van mensen die „vervuld” waren van wijn. In plaats van ontuchtige liederen te zingen, waarbij dikwijls op liederlijke wijze werd gedanst, zouden christenen Paulus’ gezonde raad opvolgen: „Blijft . . . tot elkaar [spreken] met psalmen en lofzangen voor God en geestelijke liederen, waarbij gij zingt en uzelf begeleidt met muziek in uw hart voor Jehovah.” Zij zouden innerlijk verkwikt worden. — Ef. 5:18, 19; 1 Petr. 4:3.
15 Wat scheen dit alles de mensen uit de natiën saai toe! Maar die eerste-eeuwse „kinderen van het licht” waren blij, want zij hadden werkelijk een andere geest. Zij handelden als één hartelijke familie, „het huisgezin van God”, terwijl elkeen zijn „gave” gebruikte tot opbouw van de gemeentelijke familie. — Ef. 2:19; 4:7.
16. (a) Welke uitwerking zal een hartelijke „familiegeest” op een gemeente hebben, en waarom dient men de raad uit Jakobus 1:27 in gedachte te houden? (b) Wat is één mogelijk gevaar dat op bepaalde gezellige bijeenkomsten vermeden dient te worden? (c) Waardoor dienen ontspanningsactiviteiten waaraan op christelijke bijeenkomsten wordt deelgenomen, gekenmerkt te worden?
16 Zo zal er ook thans wanneer er zo’n hartelijke „familiegeest” in een gemeente heerst, een natuurlijk verlangen bestaan om voor bijeenkomsten, alsook voor gezellige omgang, tot wederzijdse opbouw samen te komen. Oprechte liefde zal de drijfveer zijn van een spontane belangstelling voor allen, jong en oud, en vooral degenen die „wezen en weduwen” zijn (Jak. 1:27). Men dient gezellige bijeenkomsten echter niet te laten ontaarden, zoals in het volgende voorval gebeurde:
„Het was een heerlijke huwelijksceremonie geweest, waarbij de broeder die de huwelijkslezing hield, voortreffelijke schriftuurlijke raad had gegeven. Daarna ging het bruidspaar, met enkele honderden gasten, naar een nabijgelegen zaal voor een receptie. Maar hoe anders was daar de sfeer! Een professionele band speelde aan één stuk door wilde, sensuele muziek en zo luid dat verscheidene gasten moesten opstappen. Er werd te royaal sterke drank geschonken. Het dansen weerspiegelde een geest van wilde losbandigheid. Velen van de gasten vroegen: Waarom moet men een vreugdevolle theocratische bruiloft bederven door op het eind de wereld erbij te halen?”
Wat kan er worden gedaan tijdens gelegenheden waarbij christenen relaxen of aan ontspanning deelnemen? Vele opbouwende dingen! In het volgende artikel worden enkele dingen genoemd die anderen op het gebied van ontspanning werkelijk verkwikkend hebben gevonden. Het punt waar het om gaat, is dat datgene wat wordt gedaan, een weerspiegeling dient te vormen van het feit dat wij „kinderen van het licht” zijn en onder de invloed van Gods geest staan, niet van de „geest van de wereld”. — 1 Kor. 2:12.
ALLEN GEBRUIKEN HUN INVLOED TEN GOEDE
17. Hoe kunnen ouderlingen en anderen die „geestelijke hoedanigheden” bezitten, degenen helpen die op het gebied van ontspanning misschien een „misstap” doen?
17 Naarmate de druk van de zijde van de wereld toeneemt, is er waakzaamheid geboden om ervoor te zorgen dat de geest van de wereld niet in de gemeente binnendringt. De invloed van de ouderlingen dient de vrije toevoer van Gods geest te bevorderen. Te dien einde kan het soms noodzakelijk zijn de denkwijze van sommigen die uit het evenwicht raken, te corrigeren. Bezorgd over de infiltratie van wereldsgezindheid in de gemeente schreef een ouderling: „Als ouderlingen zijn wij medeschuldig omdat sommigen van ons zwak blijken te zijn wanneer het erop aankomt raad te geven wanneer dit nodig is en niet opkomen voor wat juist is.” Maar niet alleen de ouderlingen, doch allen ’die geestelijke hoedanigheden hebben [„geestelijk gezinde personen”, Kingdom Interlinear Translation]’ dienen bereid te zijn „zo iemand [die een „misstap” doet] in een geest van zachtaardigheid te herstellen”. Zo’n ’zachtaardige’ raad zou misschien kunnen voorkomen dat één „misstap” een voortgezette eigenzinnige handelwijze wordt die tot rampspoed leidt. — Ef. 4:11-14; Gal. 6:1.
18. Waarom is evenwicht noodzakelijk?
18 Allen dienen te beseffen dat in de keus van ontspanning smaken verschillen. In plaats van uiterst kritisch te zijn, waarbij men misschien bijna „al te rechtvaardig” wordt, is het goed om de aanmoediging te geven datgene te doen wat wenselijk is. Gebruik de maatstaven die in de bijbel staan. Laat het hart van degenen die een „misstap” doen, door de kracht van Gods Woord worden geraakt. — Pred. 7:16.
19. Hoe kunnen ouders hun invloed tot welzijn van hun kinderen aanwenden?
19 Vooral ouders verkeren in een voortreffelijke positie om hun kinderen te helpen. De apostel gebiedt vaders: „Irriteert uw kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah grootbrengen.” Het Griekse woord dat met „grootbrengen” is vertaald, houdt de gedachte in van warmte met betrekking tot het kind, want het grondwoord kan van toepassing worden gebracht op een „zogende moeder [die] haar eigen kinderen koestert”. — Ef. 6:4; 1 Thess. 2:7.
20. (a) Waarom is streng onderricht noodzakelijk? (b) Wat dienen ouders, zoals uit de opmerkingen van een jongere blijkt, te doen, en zullen hun kinderen dit later waarderen?
20 Zo’n bezorgdheid zou ouders ervoor behoeden onverschillig te zijn met betrekking tot de soort van ontspanning die hun kind kiest. Diepe liefde voor het kind zou de ouder ertoe bewegen nu en dan ferm op te treden, ten einde ’het kind groot te brengen met streng onderricht’. Vooral wegens druk die van de zijde van leeftijdgenootjes wordt uitgeoefend, kan een kind misschien bezwaar maken tegen sommige van de beperkingen die de ouders hem of haar, misschien op het gebied van ontspanning, opleggen. Een 21-jarige volle-tijdpredikster die door godvruchtige ouders werd grootgebracht, zei, terugblikkend op haar tienerjaren:
„Pas jaren later besefte ik dat de opleiding die ik heb gehad, tot mijn voordeel was, hoewel ik op dat moment dacht dat ik de verliezer was. Ouders, van hun kant, denken misschien dat zij door ferm op te treden, hun kind verliezen. Maar dat is niet zo. Zij moeten de dingen met het oog op de verre toekomst beschouwen. Geloof maar dat het voor ouders verschrikkelijk is wanneer hun kind zegt: ’Kom nou, mam, Susan kan het doen en zij is nog steeds in de Waarheid, dus waarom denkt u dat ik uit de Waarheid zal gaan?’ Het zal dan voor ouders beslist heel moeilijk zijn om ’Neen’ te zeggen. Maar pas wanneer je ouder bent, vele jaren later, en je kijkt terug, dan kun je zeggen: ’Dank u, Jehovah, dat mijn ouders de moed hadden om hun gezag te doen gelden.’”
21. Bij het opbouwen van welke kostbare verhouding dienen de ouders het kind te helpen? Waarom?
21 Maar uitwendige kracht of streng onderricht is niet het volledige antwoord. De apostel Paulus sprak over de „gezaghebbende raad van Jehovah”. De oorspronkelijke woorden betekenen letterlijk, de geest of zin van Jehovah als een besturende of regulerende invloed in iemand leggen. Stel alles in het werk om uw kind te helpen een goede verhouding tot God op te bouwen, zodat hij of zij niet alleen ontaardende vormen van ontspanning, maar ook alles wat te maken heeft met verkeerd gedrag zal verwerpen. In dit verband zei een jongere die zo’n verhouding had opgebouwd: „Het is niet zozeer tussen mij en m’n ouders, maar tussen mij en Jehovah.”
22. Welke hoop kunnen wij koesteren wanneer wij als kinderen van het licht blijven wandelen?
22 Met ons allen is het een kwestie tussen ons en Jehovah. Laten allen van Jehovah’s volk derhalve bedenken wie zij zijn, namelijk, „kinderen van het licht”. Laten wij thans als lichtgevers blijven wandelen en ons in een gelukkig en voldoeningschenkend leven verheugen, terwijl wij tevens het vooruitzicht koesteren voor eeuwig gelukkig te zijn in een nieuw samenstel dat spoedig verwezenlijkt zal worden en waarin een stimulerende, schitterende moraal zal heersen.
[Illustratie op blz. 12]
’Christus in ons hart te laten wonen’, zou betekenen dat eerst de geest van de wereld eruit verdreven moet worden.
-
-
Ontspanning die werkelijk verkwiktDe Wachttoren 1979 | 15 september
-
-
Ontspanning die werkelijk verkwikt
„WIJ aanbidden de goden met vrolijkheid, met feesten, gezang en spelen, maar jullie [christenen] aanbidden een gekruisigde man die niet behaagd kan worden door degenen die al dit genot smaken, iemand die vreugde verafschuwt en genoegens veroordeelt.” Aldus sprak een vijand van het christendom in de tweede eeuw.a Maar wat had hij het mis! Deze vroege discipelen vonden wel degelijk werkelijke vreugde in het leven.
Over hun leider, Jezus Christus, de zoon van „de gelukkige God”, wordt gezegd dat hij „verrukt” was en hij wordt „de gelukkige . . . Machthebber” genoemd die, toen hij zich op aarde bevond, bad dat zijn volgelingen „[zijn] vreugde ten volle in zich [zouden] mogen hebben”. — 1 Tim. 1:11; 6:15; Luk. 10:21; Joh. 17:13.
Hun vreugde was niet gebaseerd op de tijdelijke vrolijkheid van een feest of een spel. Zij kenden de oude spreuk (Sp 14:13) maar al te goed: „Zelfs onder het lachen kan het hart smart hebben; en in droefheid eindigt verheuging.” Zij vonden hun grootste genot in het navolgen van de beginselen van het christendom. Deze vreugde bereikte hun hart. Zij verheugden zich nu in een kostbare
-