Vragen van lezers
● In Zacharia 11:12, 13 spreekt Jehovah over „dertig zilverstukken” als de „heerlijke prijs waarop Ik [Jehovah] hunnerzijds geschat ben!” In Mattheüs 27:9, 10 wordt deze profetie van toepassing gebracht op het loon dat Judas voor het verraden van Jezus ontving. Wijst dit erop dat Jehovah en Jezus een en dezelfde persoon zijn, zoals door drieëenheidsaanhangers wordt geleerd? — W.R., V.S.
Absoluut niet! Wanneer wij de betekenis van een bepaalde tekst onderzoeken, mogen wij onze ogen en oren niet voor alle andere waarheden die erin de bijbel worden onderwezen, sluiten. Wanneer iemands uitleg van een bepaalde tekst in strijd met andere delen van Gods geïnspireerde Woord is, berust zijn mening op een dwaling.
Van het feit dat Jehovah en Jezus niet een en dezelfde persoon zijn, wordt in de bijbel voldoende getuigenis afgelegd. In Deuteronomium 6:4 lezen wij dat Jehovah Mozes gebood de volgende instructie aan de Israëlieten over te brengen: „Luister, O Israël: Jehovah onze God is één Jehovah.” Ja, hij is één, niet twee, en geen deel van een drieëenheid. Jezus zelf verklaarde dit duidelijk: „De Vader is groter dan ik” (Joh. 14:28). En Jezus zei, zowel tot nut van haar als van zijn andere discipelen, tot Maria Magdalena: „Ik stijg op tot mijn Vader en uw Vader en tot mijn God en uw God” (Joh. 20:17). Evenals Jehovah de God en Vader van Jezus is, zo is hij ook de God en Vader van Jezus’ discipelen en evenals zijn discipelen niet een en dezelfde persoon als de Vader zijn, is ook Jezus dat niet.
Wij moeten in gedachten houden dat Zacharia in Zacharia 11:12, 13 niet alleen maar een profetie uitspreekt, maar het ook over zijn eigen zaak heeft. Hij had tot de trouweloze Israëlieten geprofeteerd en toen hij zijn loon vroeg, wogen zij dertig zilverstukken voor hem af. Jehovah vond zo’n laag loon verachtelijk en gaf te kennen dat zij hem, Jehovah, ook met zo’n laag loon hadden beloond. Het loon was voor Zacharia bestemd, maar Jehovah zag dit als hun mate van waardering voor hem, daar, zoals vers 11 (AS) aantoont, Zacharia „het Woord van Jehovah” sprak.
Hierdoor wordt niet bewezen dat Zacharia en Jehovah een en dezelfde persoon waren, en evenzo wordt er door de toepassing van de profetie op Jezus niet bewezen dat Jezus en Jehovah dezelfde zijn. Jezus maakte Jehovah’s boodschap bekend. Hij zei: ’Ik heb niet uit eigen ingeving gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft mij een gebod gegeven aangaande hetgeen ik moest vertellen en spreken’ (Joh. 12:48, 49). Net zoals men Jezus behandelde, behandelde men Jehovah door bemiddeling van Jezus. Wat men Jezus aandeed, deed men ook Jezus’ Vader, Jehovah God, aan.
● Hoeveel opzieners zijn er in een gemeente van Gods volk op aarde? — G.G., Verenigde Staten.
In elke gemeente is de gemeentedienaar de opziener en de andere aangestelde dienaren, de leden van het gemeente-comité inbegrepen, zijn dienaren in een geestelijk ambt. Het boek Qualified to Be Ministers verklaart op bladzijde 231 betreffende deze aangelegenheid: „De opziener, de gemeentedienaar, wordt verantwoordelijk gehouden voor de gang van zaken en het Genootschap stelt zich in verband met gemeenteaangelegenheden met hem in verbinding.” En op bladzijde 234 staat er in verband met de „dienaren in een geestelijk ambt”, waarover in 1 Timotheüs 3:8-13 wordt gesproken, geschreven: „In dit geval verwijst de Schrift naar hen die als dienaren in de gemeente zijn aangesteld, en in het bijzonder naar de assistenten van de gemeente-opziener of gemeentedienaar.”
Het Griekse woord dat met „opziener” is vertaald, is epískopos en heeft betrekking op „iemand die op bezoek komt en inspecteert”. Met dit in gedachten kunnen wij het waarderen dat, hoewel er tegenwoordig één plaatselijke opziener in een gemeente is, er in de organisatie nog andere opzieners zijn. Zo bezoekt en inspecteert de kringdienaar bijvoorbeeld de gemeenten waarover hij het toezicht heeft met het doel om deze geestelijk op te bouwen. Aangezien de districtsdienaren, volgens een door het Genootschap opgesteld schema, zowel de kringen als de gemeenten bezoeken en inspecteren, is deze aanduiding ook op hen van toepassing. Dan zijn er ook steden waar de gemeente, die gewoonlijk de naam van de stad draagt, vanwege haar grootte in eenheden is onderverdeeld, waarbij over elke eenheid een opziener is aangesteld. In dit geval heeft de gemeente van de stad meer dan één opziener, waarvan elk voor een van haar eenheden zorgdraagt. Het is derhalve duidelijk dat het juist is over de „opzieners” van een gemeente te spreken.
In het licht van deze feiten kunnen wij begrijpen hoe er, zoals in Handelingen 20:28 en Filippenzen 1:1 te kennen wordt gegeven, meer dan één opziener met de gemeenten in Efeze en in Filippi verbonden kon zijn.
„Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijngaarden planten en de vrucht daarvan eten; zij zullen niet bouwen, opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete, want als de levensduur der bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkorenen genieten.” — Jes. 65:22, NBG.