Goddelijke gezondmaking tot volmaakt leven
„Al uw krankheden geneest hij, hij redt uw leven van de dood.” — Ps. 103:3, 4, Mo.
1. Waardoor wordt de medische wetenschap, maar niet God, thans voor een probleem geplaatst?
JEHOVA God kan, zonder de hulp van de tegenwoordige geleerden op het gebied van electronen, een gezonde wereld maken. Hoe meer vorderingen de medische wetenschap beweert te maken in haar strijd tegen ziekte, op hoe meer ziekten of complicaties ze stuit of hoe meer ziekten of complicaties ze voor zichzelf schijnt te scheppen. In natiën die algemeen voor de beschaafdste worden gehouden, verbreiden zich de kwaadaardige ziekten en ze eisen jaarlijks een verschrikkelijke tol. Ook is het teken van het einde van dit samenstel van dingen verschenen als een vervulling van de profetie die Jezus Christus heeft uitgesproken. Wij zien „in de ene plaats na de andere pestilentiën” en „voedseltekorten”, die tot ondervoeding leiden en aldus de weg openen voor het binnendringen van krankheid en ziekte (Luk. 21:7, 11, NW; Matth. 24:3, 7). Hierdoor wordt de mens voor een niet te overwinnen probleem geplaatst, maar niet Jehova God de Almachtige. Onverschrokken schrijdt hij voort met het verwezenlijken van zijn belofte, een nieuwe wereld zonder ziekte te scheppen, waar gehoorzame mensen zich voor altijd in volmaakt leven zullen verheugen.
2. Waardoor werd slechte gezondheid en de dood ingevoerd? Wat wordt hierdoor aangetoond?
2 De wereld die God destijds in Eden met Adam en Eva en hun „overdekkende cherub” oprichtte, was een volmaakt gezonde wereld. Waardoor werden dan deze dingen die ziekte, krankheid en slechte gezondheid worden genoemd en waarvan het einde de dood is, veroorzaakt? Door de overtreding van Gods onveranderlijke wet! Geen enkel schepsel kan aan Zijn wet tornen en toch verwachten gezond te blijven. Met deze wet bedoelen wij niet alleen de physieke wet der natuur maar ook de zedenwet, en deze in de eerste plaats.
3, 4. Hoe werd door de wijze waarop Jehova met Israël handelde en door het verbond dat hij met hen sloot, het verband aangetoond tussen het houden van de wet en gezond blijven?
3 Opdat Jehova God zijn uitverkoren volk van de militaire macht van het Egypte uit de oudheid zou kunnen bevrijden, bracht hij verschrikkelijke plagen over het land van de onderdrukker. Daarna zuiverde hij in de vrije woestijn het ondrinkbare water voor zijn bevrijde volk ten einde aan te tonen wat hij voor de gezondheid van de natie kon doen, en zeide: „Indien gij terdege hooren wilt naar Jahwe, uw god, doen hetgeen in zijn oog recht is, het oor leenen aan zijn wetten en al zijn inzettingen onderhouden, dan zal ik van al de ziekten die ik op Egypte gelegd heb geen op u leggen; want ik, Jahwe, ben uw geneesheer” (Ex. 15:22-26, LV). Op zijn eigen verstandige voorwaarden ging hij met de natie Israël een verbond of overeenkomst aan, waardoor strikte gehoorzaamheid van hen werd geëist doch ongewone zegeningen werden beloofd. Hij gaf hun niet alleen de meest hygiënische en heilzame wetten maar ook geboden betreffende hun zedelijke gedrag jegens God, mensen en beesten.
4 Ten einde hen te waarschuwen voor het denkbeeld dat zij aan zijn wet konden tornen en toch niet de onvermijdelijke gevolgen zouden ondervinden, zeide hij tot hen: „Jahwe zal u slaan met Egyptische zweren, pestbuilen [of, gezwellen], schurft en uitslag, waarvan gij niet kunt genezen. Jahwe zal u slaan met booze zweren aan de knieën en beenen, waarvan gij niet kunt genezen, van de voetzool tot den schedel. Indien gij niet al de woorden dezer wet, in dit boek geschreven, nauwgezet betracht, vreezende dezen eerbiedwaardigen en geduchten Naam: Jahwe, uw god, dan zal Jahwe u en uw nakroost buitengewoon zwaar tuchtigen met groote en aanhoudende slagen, booze en aanhoudende ziekten en weder onder u brengen al de Egyptische kwalen, waarvoor gij zoo beducht zijt; zoodat zij u aankleven. Bovendien zal Jahwe allerlei ziekten en slagen die in dit wetboek niet beschreven staan tegen u doen opkomen, totdat gij verdelgd zijt” (Deut. 28:27, 35, 58-61, LV, AS, kanttekening). Er bestaat dus verband tussen het houden van de wetten van de Schepper en onze gezondheid en ons welzijn. De vrije nieuwe wereld zonder ziekte zal bestaan uit gelukkige schepselen die de wetten van hun Maker volmaakt houden.
5, 6. Welke feiten omtrent Jehova en zijn Zoon getuigen ten gunste van Jehova’s kennis en bekwaamheid als Gezondmaker?
5 Jehova zeide tot zijn medewerker, zijn eniggeboren Zoon, die de Joodse Messias werd: „Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis” (Gen. 1:26). Jehova, de Schepper, en zijn Zoon, Christus Jezus, weten dus alles omtrent het menselijke gestel, een gezamenlijke schepping van hen. Zij wisten hoe zij dit gestel in het begin volmaakt moesten laten functioneren. Zij weten wat er de oorzaak van is dat het tot op deze dag in een toestand is gebracht waarin het niet in orde is. Zij weten wat zij moeten doen om elke storing uit dit menselijke gestel te verwijderen en het weer volmaakt te laten functioneren. In de rechtvaardige nieuwe wereld, die nu zo dichtbij is, zullen zij er volledig blijk van geven deze kennis te bezitten. Toch heeft Jehova zich door de gehele menselijke geschiedenis heen, sedert de val des mensen in krankheid en dood, als de goddelijke Gezondmaker geopenbaard. Hij manifesteerde zijn kracht om gezond te maken in het bijzonder door zijn geliefde Zoon, toen deze als de „mens, Christus Jezus” op aarde was.
6 In de dagen dat hij op aarde was, was er onder de Joden in Palestina veel physiek lijden, en wij lezen: „Jezus [ging] een rondreis maken door alle steden en dorpen, lerende in hun synagogen en predikende het goede nieuws van het koninkrijk en genezende elke soort van ziekte en elke soort van kwaal” (Matth. 9:35, NW). Gods geest of werkzame kracht, die door bemiddeling van Jezus werkzaam was, bracht dit tot stand. Omtrent dit feit legt de apostel Petrus getuigenis af, zeggende: „Jezus, die van Nazareth was, hoe God hem met heilige geest en kracht heeft gezalfd, en hij ging door het land goeddoende en gezond makende allen die door de Duivel waren onderdrukt, want God was met hem” (Hand. 10:37, 38, NW). Geen enkele physieke aandoening in anderen kon zijn behandeling wederstaan, zelfs de dood niet. Het bericht vermeldt een aantal gevallen waarin hij zelfs de doden opwekte, zodat hij, ten bewijze van het feit dat hij de Messias of Christus was, kon zeggen: „De doden worden opgewekt, en aan de armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.” — Matth. 11:5, NW.
PHYSIEKE GENEZINGEN EEUWENLANG ONDERBROKEN
7. Behield Jezus de gezondmakende kracht voor zichzelf? Wat zijn de feiten?
7 Jezus gaf deze kracht aan bepaalde personen van zijn discipelen door. Wij lezen: „Daarom riep hij zijn twaalf discipelen bijeen en gaf hun autoriteit over onreine geesten, om dezen uit te werpen en elke soort van ziekte en elke soort van kwaal te genezen. Deze twaalf zond Jezus uit, hun de volgende orders gevend: ’. . . Geneest kranke mensen, wekt dode personen op, maakt melaatsen rein, werpt demonen uit. Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet’” (Matth. 10:1, 5-8, NW). Toen hij naderhand nog zeventig volgelingen uitzond, gaf hij hun soortgelijke instructies: „Geneest de kranken er in, en blijft hun vertellen: ’Het koninkrijk Gods is nabij u gekomen’” (Luk. 9:1-6; 10:1-10, NW). Nadat Jezus naar de hemel was teruggekeerd, bleef deze gezondmakende kracht bij zijn apostelen. Trouwens, beginnende bij het Pinksterfeest stortte de verheerlijkte Jezus de heilige geest van God op al zijn toegewijde volgelingen uit en enkelen van hen schonk hij de gave van de kracht om gezond te maken en zelfs de doden op te wekken (Hand. 2:1-18; 5:16). De laatste door de kracht van Gods geest bewerkte physieke genezing waarvan in de geïnspireerde Schrift wordt gewaagd, is het geval dat zich omstreeks 59 n. Chr. voordeed, toen de apostel Paulus op het eiland Malta bad, een man de handen oplegde en hem van koorts en dysenterie genas. — Hand. 28:7, 8, NW.
8. Wie houden in deze tijd aan goddelijke gezondmaking vast? Welke vragen doet dit rijzen?
8 Tegenwoordig, na negentien eeuwen, zijn er in de Christenheid religie-aanhangers die datgene beoefenen wat zij „goddelijke gezondmaking” noemen. Er zijn een aantal religieuze sekten die daaraan vasthouden. Ogenschijnlijk weigeren de leden er van enige medicijnen te gebruiken en zij beweren uitsluitend op gebed, vasten en geestelijke concentratie te vertrouwen. Bepaalde evangelisten zorgen er voor dat gedrukte aankondigingen waarin zij zichzelf annonceren, voor het publiek aantrekkelijk worden gemaakt door in de aankondiging op te nemen: „wonderen van Gods kracht” en „gebeden voor de zieken”. Schijnbaar worden er op openbare vergaderingen waar gezondmakingen worden verricht, wonderbaarlijke genezingen bewerkt die de toeschouwers verbazen. Is dit „goddelijke gezondmaking” en wordt ze door de gave van de heilige geest tot stand gebracht? Dit wordt beweerd, maar is het waar? En moeten wij alle voordelen van de moderne medische wetenschap verwerpen en van God door middel van zijn wonderbaarlijke kracht genezingen trachten te verkrijgen? Is het een verwerping van het Christelijke geloof wanneer men medicijnen gebruikt en operaties laat verrichten?
9. Door welk belangrijke feit worden wij geholpen deze vragen te beantwoorden? Waardoor wordt het bewezen?
9 Eén belangrijk feit zal ons helpen deze vragen te beantwoorden, namelijk: Die goddelijke physieke gezondmaking was een kenmerkende bijzonderheid van Christus’ eerste tegenwoordigheid en van de kindsheid van zijn gemeente, maar ze zou bij de dood van zijn apostelen en van degenen die met hen waren verbonden, voorbijgaan. Autoriteit om gezond te maken, was een van de gaven van de geest, die, sedert Pinksteren, alleen door bemiddeling van de apostelen of in hun tegenwoordigheid werd geschonken. Niemand van ons blijve in gebreke te zien wat de tovenaar Simon van Samaria kon zien, namelijk, „dat door middel van het opleggen van de handen der apostelen de geest werd gegeven” en daarom was Simon sluw genoeg, Petrus geld aan te bieden om deze apostolische kracht te kopen, maar hij werd met verontwaardiging afgewezen (Hand. 8:17, 18, NW). Wederom geschiedde het terwijl de apostel tegenwoordig was en hij tot de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, en zijn huisgezin predikte, dat, zonder dat Petrus deze heidenen de handen oplegde, „de heilige geest op allen [viel] die het woord hoorden” en zij begonnen „met tongen [te] spreken en God [te] verheerlijken” (Hand. 10:44-46, NW). Om dezelfde reden kwam pas toen die twaalf mannen te Efeze naar de apostel Paulus luisterden en wederom werden gedoopt, deze maal in de naam van de Here Jezus, en „Paulus hun de handen oplegde”, „de heilige geest over hen, en zij begonnen met talen te spreken en te profeteren.” — Hand. 19:1-7, NW.
10. Waarom is het vergeefs in deze tijd er om te bidden, gezond te worden gemaakt of te bidden om gezondmakende kracht?
10 Mensen die de gave van wonderbaarlijke gezondmaking door bemiddeling of in tegenwoordigheid van de apostelen ontvingen, konden de geest niet aan anderen schenken. Zij konden de gave van gezondmakende kracht dus niet aan anderen doorgeven. Vandaar dat toen de apostelen en ook zij die met hen waren verbonden, stierven, de geestelijke gave om mensen in een physiek opzicht op wonderbaarlijke wijze gezond te maken, niet meer werd geschonken of aangewend. Tegenwoordig leven wij in een tijd die negentien eeuwen van de tijd der apostelen is verwijderd. Tussen ons en de apostelen, door wier bemiddeling de gaven van gezondmaking werden geschonken, ligt dus een zeer grote kloof waar overheen moet worden gesprongen. Daarom is het bij physieke afwezigheid van Jezus en zijn apostelen vergeefs dat een Christen om de geestelijke gave tot het gezondmaken van anderen, bidt en er om bidt zelf op wonderbaarlijke wijze gezond te worden gemaakt.
11. Werd het voorbijgaan van de gezondmakende gave voorzegd? Waar? Hoe?
11 Neen, wij beweren niet dat Gods heilige geest niet is uitgestort op het overblijfsel van Christus’ getrouwe gemeente in deze laatste dagen. Wij bedoelen slechts dat deze speciale wonderbaarlijke gave niet aan de gemeente is geschonken. Maar de „vrucht van de geest”, namelijk, de liefde, is duidelijk aan de dag getreden. Ze is in de ware Christelijke gemeente van tegenwoordig overvloedig. Paulus heeft duidelijk gemaakt dat de liefde zou blijven nadat de wonderbaarlijke gaven van de geest zouden zijn voorbijgegaan. Hij schreef: „De liefde vergaat nimmer. Doch hetzij er gaven der profetie zijn, ze zullen worden afgeschaft; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden; hetzij er kennis is, ze zal worden afgeschaft.” De gave van wonderbaarlijke gezondmaking kenmerkte de kindsheid van de Christelijke gemeente, ten einde haar geloof op te bouwen en te kennen te geven dat ze van die tijd af Gods uitverkoren volk was. Maar nu de gemeente na deze negentien eeuwen van Christelijke ervaring een man is geworden of tot rijpheid is gekomen, wendt het ware overblijfsel van Christus’ volgelingen die gave niet aan. „Toen ik een klein kind was, placht ik te spreken als een klein kind, te denken als een klein kind, te redeneren als een klein kind; doch nu ik een man ben geworden, heb ik de trekken van een klein kind afgeschaft” (1 Kor. 13:8-11, NW). Nu hebben wij Christenen iets verheveners en grootsers dan physieke gezondmaking, en wat dit is, zullen wij aanstonds verklaren.
12, 13. (a) Waarom kan er niet worden beweerd dat goddelijke gezondmaking een noodzakelijke hoedanigheid is? (b) Waardoor wordt bewezen dat goddelijke gezondmakers in deze tijd, bedrieglijk zijn?
12 Zij die hardnekkige voorstanders zijn van goddelijke physieke gezondmaking in deze „laatste dagen”, zullen beweren dat wij, indien wij deze wonderbaarlijke kracht niet bezitten en gebruiken, niet de ware organisatie van God zijn. Maar wij vragen: Moesten alle Christenen die de heilige geest ontvingen, met de gave van de wonderbaarlijke gezondmaking worden begiftigd? Of wonderbaarlijke tongen? Of wonderbaarlijke vertalingen van tongen? Neen, evenmin als het de bedoeling was dat alle Christenen apostelen, of voorzeggers van toekomstige gebeurtenissen, of bewerkers van wonderen waren. „Niet allen zijn apostelen, niet waar? Niet allen zijn profeten, niet waar? Niet allen zijn leraars, niet waar? Niet allen verrichten machtige werken, niet waar? Niet allen hebben gaven der gezondmakingen, niet waar? Niet allen spreken in talen, niet waar? Niet allen zijn vertalers, niet waar? Doch blijft naar de grotere gaven streven. En toch toon ik u een alles overtreffende weg. Al ware het dat ik in de talen van mensen en van engelen sprak, maar de liefde niet had, ik zou een klinkend stuk koper of een rinkelende cimbaal zijn geworden” (1 Kor. 12:29 tot 13:1, NW). Er zijn vele zogenaamde „gezondmakers”, zowel overal in het heidendom als overal in de Christenheid, doch hoe spreiden zij allen nochtans gemis aan liefde ten toon doordat zij haken naar geldelijk loon, beroemdheid, algemene bekendheid, onderscheiding en zelfzuchtige macht over mensen! Daarom zijn zij niets in Gods ogen, ondanks het feit dat zij wonderen verrichten.
13 Zulke gezondmakers doen hun werken niet ter ondersteuning van de goddelijke waarheid, maar ten einde religieuze leugens te doen voortduren. Schijnbaar bewerken zij physieke genezingen maar zij blijven in gebreke de belangrijkere gezondmaking te schenken, die geestelijk is en tot leven in de nieuwe wereld leidt. Zij bevrijden mensen uit de macht van een lichamelijke kwaal maar zij bevrijden hen niet uit de macht van de Duivel en zijn organisatie, deze wereld. Gemeten naar deze feiten zijn hun werken van gezondmaking geen manifestaties van Gods geest.
14. Waardoor wordt aangetoond dat gezondmaking niet de voornaamste manifestatie van de geest was?
14 In plaats dat Gods Woord krachtig de nadruk legt op wonderbaarlijke genezingen, merke men op welke plaats dit Woord ze in de opsomming toekent, niet de eerste maar de vijfde plaats. Telt u maar eens: „God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst, ten eerste, apostelen; ten tweede, profeten; ten derde, leraars; dan machtige werken; vervolgens gaven der gezondmakingen” (1 Kor. 12:28-30, NW). Bovendien plaatste Jehova God, toen hij voorzegde dat hij zijn geest op alle soorten van vlees zou uitstorten, niet de gezondmakende gave op de voorgrond als bewijs dat die geest op zijn volk rustte. Hij zeide: „Ik [zal] wat van mijn geest uitstorten op iedere soort van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongemannen zullen visioenen zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren. . . . En dan zal een ieder die de naam van Jehova aanroept, worden gered” (Hand. 2:16-21, NW; Joël 2:28-32, AS). Profeteren, of het prediken van het Woord van Jehova’s profetie! Dit neemt als bewijs dat Zijn geest is uitgestort op alle vlees dat hem als zijn getuigen en slaven is toegewijd, de voornaamste plaats in. Dit profeteren van de goddelijke waarheid brengt veel meer tot stand dan datgene wat door enkel physieke gezondmaking tot stand wordt gebracht.
15. Hoe wordt dit ondersteund door de opdracht die Jezus ons bij zijn afscheid gaf? Waarom wordt dit door Markus 16:9-20 niet tegengesproken?
15 Dienovereenkomstig plaatste Jezus, toen hij op het punt stond terug naar de hemel op te varen en hij zijn volgelingen zijn afscheidsopdracht gaf, de op de vijfde plaats komende gave van gezondmaking niet op de voorgrond. Hij legde de nadruk op prediken, getuigenis geven en onderwijzen. Lees zijn woorden hierover in Mattheüs 28:19, 20; Lukas 24:46-48; Handelingen 1:6-9. Dit feit wordt niet tegengesproken door de woorden die volgens de King James Vertaling, de Douay Vertaling en andere oude vertalingen van de Bijbel in Markus 16:17, 18 staan, namelijk: „En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: In Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden.” Deze uit de Statenvertaling aangehaalde woorden, trouwens, alle verzen van Markus 16:9-20, staan niet in de oudste en authentiekste Griekse manuscripten. Ze worden derhalve als vals gebrandmerkt. De beste moderne Bijbelvertalingen duiden ze als zodanig aan of laten ze geheel en al weg. Zelfs de vertaling van de Jezuïet Lattey, de Westminster Vertaling (Eng.) van 1948, moet in een voetnoot bij Markus 16:9-20 het volgende toegeven: „Deze verzen hebben niet dezelfde tekstuele ondersteuning als het overige gedeelte van het evangelie.” De ontegenzeggelijk geïnspireerde woorden van de apostel Paulus in 1 Korinthe 12:28 tot 13:11, die in het bovenstaande zijn aangehaald, tonen derhalve aan in hoeverre en tot hoelang de aan het evangelie van Markus toegevoegde woorden kunnen worden toegepast. Ze kunnen niet van toepassing zijn na de dood van de apostelen en degenen die persoonlijk met hen waren verbonden.
NATUURLIJKE GENEESMETHODEN NIET VERBODEN
16. Is toevlucht nemen tot goddelijke gezondmaking met het doel er zelf baat bij te vinden, Christelijk?
16 In deze dag van grote medische vooruitgang houden degenen die goddelijke physieke gezondmaking bepleiten, er uit eigenbaat aan vast liever daartoe hun toevlucht te nemen dan zich te wenden tot alle gewone geneesmethoden die tegenwoordig beschikbaar zijn. Zij beweren dat dit een bewijs is van hun geloof in God en hun vertrouwen op hem. Maar een dergelijke zelfzuchtige toepassing van goddelijke gezondmaking wordt niet door Jezus Christus en zijn apostelen ondersteund. Het is ontwijfelbaar dat deze mannen inderdaad door Gods geest de gave van wonderbaarlijke gezondmaking aanwendden. Wendden zij deze wonderbaarlijke kracht aan opdat zij er zelf physiek baat bij zouden vinden? Nimmer! Aan het einde van een 40-daags vasten stilde Jezus zijn reusachtige honger niet door stenen in broden te veranderen. Het voorstel zijn macht op zulk een zelfzuchtige wijze te gebruiken, was van Satan de Duivel, niet van God, afkomstig. Wanneer Jezus moe werd van het reizen, ging hij zitten om te rusten, zoals bij de fontein in Samaria. Wanneer hij slaap kreeg, ging hij slapen om weer op krachten te komen, zoals op het kussen in de achtersteven van de boot toen hij de zee van Galilea overstak. Toen zijn apostelen van een inspannende zendingsreis terugkeerden en verslag bij hem uitbrachten, nam hij hun physieke en nerveuze constitutie of gesteldheid in aanmerking en hij nodigde hen uit zich met hem in een eenzame plaats terug te trekken om ’wat te rusten’ (Joh. 4:6; Mark. 4:38; Luk. 8:23; Mark. 6:30-32, NW). Jezus nam dus geen toevlucht tot het wonderbaarlijke ten einde er voor zichzelf en voor zijn discipelen baat bij te vinden.
17, 18. Waarom handelde Jezus niet overeenkomstig de spreuk der Nazareners: „Geneesheer, genees u zelf”?
17 In dit opzicht handelde Jezus niet overeenkomstig de leus: „Geneesheer, genees u zelf.” Toen hij in de stad waar hij was grootgebracht, Nazareth, tot zijn oude kameraden in hun synagoge predikte, zeide hij: „Ongetwijfeld zult gij de volgende illustratie op mij toepassen: ’Geneesheer, genees u zelf’; doe de dingen waarvan wij hebben gehoord dat ze in Kapernaüm zijn geschied, ook hier in uw geboortestreek.” Hiermede bedoelden zijn oude stadgenoten dat hij zijn wonderbaarlijke krachten diende aan te wenden ten aanzien van zijn vroegere naburen, de mensen van de stad waarin hij was grootgebracht; bij wijze van spreken zeiden zij: Genezen begint thuis, eerst ten bate van de uwen. „Maar hij zeide: ’Stellig zeg ik u dat geen enkele profeet welkom is in zijn geboortestreek. Ik zeg u naar waarheid: In de dagen van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden was gesloten, zodat een grote hongersnood het gehele land trof, waren er bijvoorbeeld vele weduwen in Israël, toch werd Elia tot geen van deze vrouwen gezonden, dan alleen tot Zarfath, in het land van Sidon, tot een weduwe. Ook waren er in de tijd van Elisa, de profeet, vele melaatsen in Israël, toch werd niemand van hen gereinigd, dan alleen Naäman, de man van Syrië.’” Jezus trachtte veeleer door zijn prediking dan door de wonderbaarlijke bevrijding van krankheid de belangstelling van zijn eigen stadgenoten te wekken. Indien hij had gehandeld overeenkomstig hun opvatting: „Geneesheer, genees u zelf” zou hij niet door hen uit de stad zijn gejaagd en met doodstenigen zijn bedreigd. — Luk. 4:16-30, NW.
18 Daarom vertelt Mattheüs 13:58 ons: „Hij deed daar niet vele machtige werken wegens hun ongeloof” (NW). Zijn wonderen van gezondmaking verrichtte hij ten aanzien van buitenstaanders, evenals de profeet Elia uit de oudheid dit deed. Hij wist dat gezondmakende krachten niet ten eigen bate moesten worden aangewend, maar als een teken voor buitenstaanders dienden, evenals de gave van tongen: „Tongen zijn . . . niet de gelovigen, maar de ongelovigen tot een teken, terwijl profeteren [prediken] niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen is” (1 Kor. 14:22, NW). Hij die met de kracht van goddelijke gezondmaking was begiftigd, moest niet iemand zijn die zichzelf gezond maakte.
19, 20. Wat wordt met betrekking tot zelfgenezing en betaling voor wonderen van gezondmaking, door Elisa’s handelwijze aangetoond?
19 Indien het de bedoeling was dat zulk een begiftigde persoon zijn kracht zelfzuchtig gebruikte, ten einde zichzelf altijd gezond te houden, welnu, wanneer zou hij dan, met uitsluiting van ongevallen of vervolgingen, besluiten te sterven of zichzelf laten sterven? De profeet Elisa volgde Elia op, en Elisa werd gebruikt om een gestorven jongen tot leven op te wekken, de vreemdeling Naäman van zijn melaatsheid te genezen en andere wonderen te doen. Maar genas hij zichzelf of bad hij er om op wonderbaarlijke wijze te worden genezen? Het betrouwbare Bericht deelt ons mede: „Elisa nu was krank aan de ziekte waaraan hij zou sterven; en Joas, de koning van Israël, kwam tot hem af, en weende bij hem.” Op zijn doodbed gebruikte Elisa zijn profetische kracht ten behoeve van koning Joas maar hij trachtte geen wonderbaarlijke genezing voor zichzelf te verkrijgen. „Daarna stierf Elisa en zij begroeven hem.” Wat gebeurde er daarna? „Het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees op zijn voeten.” — 2 Kon. 13:14-19, LV; 13:20, 21.
20 Deze feiten bevestigen dat de gezondmakende kracht ten behoeve van anderen diende te worden aangewend, niet ten behoeve van de welstand van de gezondmaker zelf. Evenmin diende de gezondmaker zichzelf door deze praktijk te verrijken en voor zijn wonderen geldelijke betaling of stoffelijke beloningen te aanvaarden. Elisa weigerde van Naäman een beloning aan te nemen voor het feit dat hij hem van zijn plaag had gereinigd, maar hij gaf God de eer. Toen derhalve zijn dienstknecht Gehazi op bedrieglijke wijze de aangeboden beloning in de wacht trachtte te slepen en Elisa’s naam misbruikte, werd hij met de ziekte geslagen waarvan Naäman was gereinigd (2 Kon. 5:1-27). Zij die voorgeven goddelijke gezondmaking te beoefenen en betaling of beloningen aanvaarden of geld inzamelen, maken zich in Gods ogen onrein. Jezus gaf zijn begiftigde apostelen de opdracht: „Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet.”
21, 22. Wat wordt aangetoond door de gevallen van Eutychus, Epafroditus en Trofimus?
21 Neem nu de apostel Paulus ter verdere illustratie. Eens predikte hij tot middernacht en Eutychus, die in een raam zat, zakte door slaap ineen, viel van de derde verdieping en werd dood opgehaald. Paulus zuiverde zich van elke blaam door Eutychus weer in het leven terug te roepen. Dit was een wonder dat in een noodgeval werd bewerkt ten aanzien van een man binnen de gemeente, die een ongeluk had gehad. — Hand. 20:7-12.
22 Maar hoe staat het met het beter maken van andere leden van de gemeente? Daar was het geval van Epafroditus van Filippi, over wie Paulus schrijft: „Hij is . . . krank geworden bij de dood af; maar God was hem barmhartig, ja, niet alleen hem, maar ook mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. . . . wegens het werk des Heren is hij vlak bij de dood gekomen, terwijl hij zijn ziel aan gevaar blootstelde, opdat hij het feit dat gij hier niet zijt om persoonlijke dienst voor mij te verrichten, volledig zou kunnen goedmaken” (Fil. 2:25-30, NW). Maar er is hier niet de geringste aanwijzing dat Paulus goddelijke gezondmaking verrichtte ten einde Epafroditus voor sterven te behoeden. Evenmin verhinderde hij het dat deze medewerker vlak bij de poorten van de dood kwam, ook al was hij een grote hulp voor Paulus. Maar God zegende alle middelen die werden gebruikt om hem weer gezond te maken en aldus was God de kranke broeder barmhartig. Terloops zij hier het volgende opgemerkt: Indien Epafroditus niet in de dood behoefde te slapen maar bij zijn dood onmiddellijk naar de hemel zou gaan, zou het dan ten aanzien van hem een barmhartigheid zijn geweest dat hij voor een verder aards leven werd gespaard? Behalve zijn geval was er het geval van Trofimus. In Paulus’ laatste brief voor zijn dood te Rome, schrijft hij het volgende aan Timotheüs: „Ik heb Trofimus krank te Milete achtergelaten” (2 Tim. 4:20, NW). Waarom liet nu de begiftigde Paulus Trofimus krank achter, en waarom had Trofimus Paulus niet gevraagd zijn gave van de geest ten aanzien van hem aan te wenden ten einde hem beter te maken? Omdat wonderbaarlijke kracht niet voor ons persoonlijke welzijn of ten gerieve van toegewijde Christenen in de gemeente moet worden aangewend.
23. Heeft Paulus ten behoeve van Timotheüs goddelijke gezondmaking aangewend of aanbevolen?
23 Nog een andere metgezel en medewerker van Paulus werd door een chronische ziekte gekweld, namelijk, Timotheüs. Zijn maag was niet in orde en herhaaldelijk was hij een tijd ziek. Wendde Paulus ten aanzien van hem zijn gave aan en verdreef hij op wonderbaarlijke wijze zijn kwalen zodat ze niet meer terugkwamen? Of zeide hij: „Timotheüs, oefen geloof en bid er om dat God tussenbeide komt en u in het belang van de bediening van het goede nieuws in een betere physieke toestand brengt”? Luister naar hetgeen Paulus Timotheüs voorschreef: „Drink niet langer water, maar gebruik een beetje wijn ter wille van uw maag en uw veelvuldige gevallen van krankheid” (1 Tim. 5:23, NW). Het kan zijn dat Timotheüs geheelonthouder was, wij weten het niet zeker. Verder kan het drinkwater slecht zijn geweest en dus tot Timotheüs’ kwaal hebben bijgedragen. Paulus vertelde hem datgene te doen wat verstandig was. Neen, hij vertelde hem niet naar een apotheek te gaan en een speciale pharmaceutische wijn voor stoornissen van het gestel te halen (zoals voorstanders van drankverbod beweren), maar hij zeide hem slechts ’een beetje wijn te gebruiken’, zonder nader aan te duiden wat voor soort van wijn.
24. Wat wordt bewezen door het feit dat Lukas Paulus vergezelde?
24 Wat Paulus zelf betreft, volgens verscheidene aanduidingen in de Schrift was hij geen volkomen gezonde man. Lukas beschrijft zichzelf als iemand die Paulus van Troas, in Klein-Azië, uit op diens zendingsreizen vergezelde. En wat was het beroep van deze Lukas? Paulus deelt het ons in de volgende woorden mede: „Lukas, de geliefde geneesheer, zendt u zijn groeten” (Kol. 4:14, NW). Lukas was niet in een geestelijke betekenis, maar in een physieke medische betekenis een geneesheer. De redelijke gevolgtrekking is dat Paulus hem bij zich had in het belang van de medische diensten die hij zowel voor Paulus als zijn medezendelingen kon verrichten. Zouden ware Christenen verplicht zijn zich te beperken tot genezingen door geloof en tot goddelijke gezondmaking, dan zou het van Lukas als een Christen inconsequent zijn geweest zijn beroep uit te oefenen, in het bijzonder wanneer hij dit ten aanzien van zijn metgezellen in de dienst zou doen.
25. Wat mogen wij dus, zoals wij uit de bovenstaande feiten opmaken, wel doen en niet doen?
25 Uit deze Schriftuurlijke feiten maken wij terecht op dat wij ons, wanneer wij ziek worden of ten gevolge van ouderdom aan bepaalde kwalen gaan lijden, tot natuurlijke geneesmethoden of medische middelen mogen wenden. Wij mogen ons wenden tot doctoren die een geneesmethode toepassen welke ons de beste toeschijnt. Wij mogen naar sanatoriums of hospitalen gaan of een chirurgische operatie ondergaan. Zulke geneesmethoden zijn voor een Christen die geloof heeft, niet verboden. Wij behoeven de juiste behandeling of verzorging van ons zelf niet uit te stellen door om wonderbaarlijke goddelijke gezondmaking te bidden en er op te wachten. Het zou verkeerd zijn er om te bidden en er op te wachten dat zulk een gebed zal worden verhoord. Waarom? In de eerste plaats omdat zulk een gezondmaking niet voor gelovigen zelf is en in de tweede plaats omdat zulk een gave van gezondmaking door de heilige geest, is voorbijgegaan. Wij zouden ons geestelijk schaden wanneer wij ons zouden wenden tot mensen die door geloof gezondmaking bewerken, want zij oefenen hun beroep niet uit door de kracht van Gods geest maar door de kracht van de Misleider. Hun leringen en werken bewijzen dat dit zo is. Indien zij de Schrift begrepen, zouden zij er niet aan doen.