„Het Israël Gods” identificeren
ER IS fel gedebatteerd over de vraag: Vormt de Staat Israël zoals deze op 14 mei 1948 werd gesticht en thans het tiende jaar van zijn bestaan beleeft, een vervulling van bijbelprofetieën? In een artikel, getiteld „Wat de joden geloven” dat in het tijdschrift Life van 11 september 1950 verscheen, deed rabbi Philips S. Bernstein, president van de grootste rabbijnenorganisatie in de wereld (Centrale Conferentie van Amerikaanse Rabbijnen) de bewering: „Met weinig uitzonderingen geloven religieuze joden van tegenwoordig in het herstel van Israël en de uiteindelijke verlossing van de mensheid. Voor de meeste vrijzinnige joden is de oplossing van het historische joodse probleem door het grondvesten van de republiek Israël een stap voorwaarts naar de vervulling van de democratische en Messiaanse aspiraties van het profetische Judaïsme.” Percy Ruhe, de uitgever van de Morning Call van Allentown, Pennsylvanië, zegt dat „hij gelooft dat de terugkeer van de joden naar Israël een belangrijk gedeelte is van de vervulling van de oudtestamentische profetie. ’Wij kunnen het millennium — de duizendjarige vrede — niet verwachten totdat het is vervuld,’ . . . zo besloot hij” (10 juni 1950). Zowel joden als heidenen hebben zeer veel belangstelling voor dit onderwerp. Zowel joden als heidenen die onbevooroordeeld, eerlijk en oprecht zijn, kunnen gemakkelijk het juiste antwoord op deze vraag verkrijgen door de heilige Schrift en de werkelijke gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan te onderzoeken.
Het was de grote joodse profeet Mozes die de Israëlieten als volgt waarschuwde: „Wanneer gij niet in acht zult nemen te doen alle de woorden dezer wet, die geschreven zijn in dit boek: om te vreezen dezen heerlijken en geduchten Naam, JEHOVA, uwen God! Dan . . . [zal] de HERE [Jehovah] u verstrooijen onder alle volken, van het ééne einde der aarde tot aan het andere einde der aarde” (Deut. 28:58, 59, 64, Pa; AS). Een joodse profeet, groter dan Mozes, Jezus van Nazareth, herhaalde deze verschrikkelijke waarschuwing toen hij zei: „Dit zijn dagen waarop gerechtigheid wordt toebedeeld opdat al het geschrevene vervuld moge worden. Zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en gevankelijk worden weggeleid naar alle natiën, en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” — Deut. 18:18, 19; Luk. 21:22, 24; Joh. 1:45; Hand. 3:20, 22, 23, NW.
Mozes en Jezus waren beiden ware profeten en wat zij bekendmaakten, geschiedde. In het jaar 70 n. Chr. kwam Jeruzalem onder de belegering van omringende Romeinse legers tot haar verschrikkelijkste en vreselijkste einde. Haar tempel werd vernietigd, meer dan 1.100.000 van haar inwoners stierven (volgens de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus), de stad werd geheel en al verwoest, ongeveer 97.000 werden gevangengenomen, en zij die ontkwamen werden naar de vier winden verstrooid. Aldus verstootte Jehovah de joden als natie; niet langer waren zij Gods uitverkoren volk. Slechts een klein overblijfsel behield zijn zegen, en met hen sloot Jehovah een „nieuw verbond” en formuleerde het, daar het oude Wetsverbond was vervuld en weggenomen. — Jer. 31:31-34; Hebr. 8:8-13.
HET WARE ISRAËL GODS
Met het voorbijgaan van het oude werd met hen die geestelijke joden werden, een nieuw verbond gemaakt. Dit hield in dat niet alleen joden van natuurlijke geboorte, maar ook niet-joden in deze nieuwe verbondsregeling opgenomen konden worden en aldus geestelijke joden konden worden. Door vleselijke afstamming van Abrahams lendenen wordt iemand niet automatisch tot een deel van Abrahams „zaad” gemaakt, aan wie de beloften zijn gedaan. Niet besnijdenis in het vlees maar besnijdenis van het hart bewijst of iemand een ware jood in Gods ogen is (Deut. 10:16; 30:6; Jer. 4:4). U ziet, rechtvaardigheid werd Abraham toegerekend voordat hij enige chirurgische operatie aan zijn vlees onderging (Gen. 17:9-14, 23-27). Derhalve zijn eveneens zij die geestelijke Israëlieten worden, daar zij hetzelfde geloof hebben als Abraham, gerechtvaardigd wegens zulk een geloof. Dan worden zij verwekt door Gods geest en worden aldus geestelijke kinderen, een deel van Gods nieuwe natie, inderdaad ware Judeeërs, wat betekent, lofprijzers van Jehovah. De naam Juda betekent „lofgezang.” — Gen. 29:35.
Verkeert u hierover nog in twijfel? Of lijkt het u te diep om het te kunnen begrijpen? Nu dan, luister naar hetgeen een jood zegt die naar het vlees was besneden, niemand minder dan hij die eens een zeer vooraanstaande Farizeeër, Saulus, was, welke later Paulus, de apostel van Jezus Christus werd genoemd. Paulus schrijft: „Want noch is besnijdenis iets, noch onbesnedenheid, maar een nieuwe schepping is iets. En allen die ordelijk volgens deze gedragsregel zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods” (Gal. 6:15, 16, NW). Merk op dat hij onbesneden niet-joden Israëlieten noemt. Aan deze zelfde heidense christelijke bekeerlingen schrijft hij, terwijl hij hun vertelt dat zij Abrahams zaad zijn: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw; want gij zijt allen één in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen ten aanzien van een belofte.” „Jeruzalem dat boven is,” zo zegt hij, werd voorgesteld door de vrije vrouw Sara, de vrouw van Abraham, en zij is hun moeder. Vandaar dat hij hen bij Izak, de zoon van Abraham en Sara, indeelt door te zeggen dat zij „kinderen [zijn] die tot de belofte behoren, evenals Izak.” — Gal. 3:28, 29; 4:26, 28, NW.
HET IDENTIFICERENDE TEKEN DER BESNIJDENIS
Paulus spreekt over iemand die „een jood in naam” is en toont dan aan dat indien deze persoon de wet overtreedt, zijn ’besnijdenis onbesnedenheid is geworden’; en omgekeerd indien „een onbesneden persoon de rechtvaardige vereisten van de Wet onderhoudt, zijn onbesnedenheid als besnijdenis gerekend zal worden.” Paulus’ conclusie is daarom als volgt: „Want niet hij is een jood die het uiterlijk is; noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, is. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement” (Rom. 2:12-29, NW). Derhalve kan iemand in naam een jood en in het vlees besneden zijn, indien hij echter in gebreke blijft aan Gods vereisten te voldoen, is hij geen deel van het „Israël Gods” doch wordt in Gods ogen als een onbesneden heiden. Aan de andere kant kan iemand die uiterlijk een heiden is door geloof als een innerlijke jood, een geestelijke Israëliet, worden gerekend.
Terwijl Paulus dit betoog voortzet, verklaart hij verder dat Abraham „de vader [was] . . . van allen die geloof bezitten terwijl zij onbesneden zijn,” dat wil zeggen heidenen „in de onbesneden staat” (Rom. 4:11, 12, 16, NW). Nog verder zegt hij: „Niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël.’ Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn, maar, ’Wat „uw zaad” zal worden genoemd, zal via Izak zijn.’ Namelijk, de kinderen in het vlees zijn niet werkelijk Gods kinderen, maar de kinderen door de belofte worden als het zaad gerekend.” Indien God verkoos niet-joden in het geestelijk Israël op te nemen, „die hij niet alleen uit het midden der joden maar ook uit het midden der natiën heeft geroepen, wat is er dan op aan te merken? Het is zoals hij ook in Hosea zegt: ’Zij die niet mijn volk zijn, zal ik „mijn volk” noemen, en zij die niet geliefd was, „geliefd”; en op de plaats waar tot hen werd gezegd, „Gij zijt mijn volk niet,” daar zullen zij „zonen van de levende God” worden genoemd.’” — Rom. 9:6-8, 24-26, NW.
In Filippenzen 3:2, 3 (NW) maakt Paulus die zelf zowel een natuurlijke als een geestelijke jood was, onderscheid tussen natuurlijke joden die slechts een besnijdenis in het vlees hebben en hen die de werkelijke besnijdenis hebben, degenen die innerlijk joden zijn, hetzij uit de natuurlijke natie Israël of van andere natiën: „Pas op voor hen die het vlees verminken. Want wij zijn degenen met de ware besnijdenis, die door Gods geest heilige dienst verrichten en wij roemen in Christus Jezus en stellen ons vertrouwen niet in het vlees.”
HET GEESTELIJKE ISRAËL IS EEN HEILIGE NATIE
Aldus wordt het duidelijk dat het geestelijke Israël een nieuwe natie is waarin de scheidsmuur tussen joden en heidenen werd omvergehaald, waardoor zij beiden in dit „Israël Gods” „een heilige tempel voor Jehovah” kunnen worden (Ef. 2:11-22, NW). De „levende stenen” die uit alle natiën tot dit „geestelijke huis” zijn opgebouwd, worden allen tezamen „een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk, speciaal in bezit” genoemd. — 1 Petr. 2:4-10, NW.
Het aantal dat dit koninklijke priesterschap en deze heilige natie vormt welke met Christus in de hemel zal regeren, is door Openbaring 14:1-5 vastgesteld op 144.000. Er wordt over hen gesproken als degenen die „van de aarde zijn gekocht,” „dezen . . . die het Lam blijven volgen,” ’dezen die door Christus’ rantsoen uit het midden der mensheid werden gekocht.’ Niemand zal beweren dat deze klasse van medeërfgenamen met Christus uitsluitend wordt gevormd door natuurlijke joden, Israëlieten naar het vlees, zonder dat andere natiën in Christus’ lichaam of kerk zijn vertegenwoordigd. Vandaar dat wij weten wanneer wij lezen over deze klasse van 144.000, „de slaven van onze God,” als komend uit Israël, 12.000 van elk der twaalf stammen Israëls, dat hiermee het geestelijke Israël bedoeld moet worden (Openb. 7:1-8, NW). Het konden moeilijk natuurlijke joden zijn aangezien er geen aanwijzing bestaat dat er gedurende de tijd dat deze klasse werd uitgekozen, zovelen Christus aanvaardden. Bovendien had het moeilijk zo kunnen uitkomen dat precies hetzelfde aantal van elke stam de roep zou hebben beantwoord, aangezien sommige stammen volkrijker waren dan andere. En hier is een belangrijk punt: de stamregisters van de natuurlijke joden hebben de lange periode gedurende welke de 144.000 werden uitgekozen, niet overleefd, derhalve zou er geen enkel bericht over afkomst van een stam voorhanden zijn om hen op een dergelijke natuurlijke basis in te delen.
Derhalve bemerken wij hier ook dat er een geestelijk Israël wordt bedoeld, en het gelijke aantal van elke stam toont een evenwichtige organisatie, waarbij bij de keuze geen partijdigheid wordt getoond. Deze groepering in twaalf afdelingen van een gelijk aantal komt goed overeen met de twaalf fundamentstenen waarop de namen van de twaalf apostelen voorkomen (Openb. 21:14, NW). Ook toen Israël Egypte verliet, werden zij vergezeld door een „gemengde schare” niet-joden; en hier in Openbaring 7:9 hebben deze geestelijke Israëlieten een „grote schare” uit alle natiën met zich verbonden. — Ex. 12:38.
De meerderheid der Israëlieten naar het vlees struikelde over Christus Jezus als de Messias en om deze reden wordt getoond dat zij verworpen zijn, verwijderd van Abraham, Izak en Jakob, niet langer met hen in Gods koninkrijk verbonden, maar in hun plaats komen mensen uit natiën welke in het oosten, westen, noorden en zuiden gelegen zijn, om verbonden te worden met hetgeen deze aartsvaders voorstellen (Luk. 13:27-30). Jezus zei dat zij die niet in eendracht met hem zijn, worden uitgeworpen, gelijk afgesnoeide takken die opdrogen en worden verbrand (Joh. 15:6). Paulus toonde dat velen van de natuurlijke takken, de joden naar het vlees, van de theocratische boom waren afgesnoeid en dat wilde takken waren ingeënt om hun plaatsen in te nemen; waarmede hij de vroegere vervreemde heidenen bedoelde die een deel van het „Israël Gods” werden. Wanneer deze heidenen dan zijn ingeënt, voegt Paulus er aan toe: „Aldus zal geheel Israël worden gered.” Terwijl Jezus verder de gronden aantoonde waarop natuurlijke joden er van werden uitgesloten enig deel van het zaad van Abraham en het „Israël Gods” te zijn, verwierp hij de opstandigen met de woorden: „Indien gij Abrahams kinderen zijt, doet de werken van Abraham. . . . Gij zijt uit uw vader de Duivel.” — Joh. 8:37-44, NW.
God handelt tegenwoordig echter niet met twee Israëls, een vleselijk en een geestelijk. Welke van de twee verzamelt Jehovah dan om het zijn zegeningen van herstel te schenken? Is het de republiek Israël, die thans over Palestina’s bevolking van ruim 1.870.000 inwoners regeert, of is het het geestelijke Israël dat uit slechts 144.000 leden bestaat? De feiten die in het volgende artikel voorgelegd zullen worden, beantwoorden deze uiterst belangrijke vragen volledig.