Rechtvaardig verklaard als vriend van God
„’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd.” — JAKOBUS 2:23.
1, 2. Hoe worden de „dingen . . . in de hemelen” en de „dingen op de aarde” met God verzoend?
„HET heeft God goedgedacht de gehele volheid in hem [Christus] te doen wonen en door tussenkomst van hem alle andere dingen weer met zich te verzoenen door vrede te maken door middel van het bloed dat hij aan de martelpaal heeft vergoten, ongeacht of het de dingen op de aarde zijn of die in de hemelen” (Kolossenzen 1:19, 20). Dit goddelijke voornemen om verzoening tot stand te brengen, beweegt zich in de richting van zijn volledige verwezenlijking.
2 „De dingen . . . in de hemelen” zijn geen geestelijke schepselen, want dezen worden niet door Christus’ bloed losgekocht. Het zijn daarentegen de mensen die met het bloed van het Lam zijn gekocht om te zamen met Christus tot „een koninkrijk en tot priesters” in de „nieuwe hemelen” te worden. Zij zijn reeds volledig rechtvaardig verklaard door het bloed van Christus. Bovendien maakt Jehovah nu reeds ongeveer vijftig jaar lang vrede met de „dingen op de aarde”, dat wil zeggen, met de mensen die deel zullen uitmaken van de rechtvaardige „nieuwe aarde” (Openbaring 5:9, 10; 2 Petrus 3:13). Dit ’bijeenvergaderen van alle dingen’, zowel aardse als hemelse, „is overeenkomstig zijn [Jehovah’s] welbehagen, dat hij zich had voorgenomen”. — Efeziërs 1:9, 10.
Gods voornemen met betrekking tot zijn zoon Adam
3, 4. Welke positie nam Adam voor het aangezicht van God in, maar in welk opzicht moest hij toch nog rechtvaardig verklaard worden?
3 Adam werd als een volmaakte, rechtvaardige, menselijke zoon van God geschapen (Lukas 3:38). Zijn rechtvaardigheid was hem niet toegerekend of toegeschreven. Hij bezat die van nature. Gezien vanuit het standpunt van schuldeloosheid voor Jehovah hoefde Adam niet rechtvaardig „verklaard” te worden. Zolang hij zich aan Gods rechtmatige heerschappij onderwierp, behield hij een goede positie voor het aangezicht van zijn Schepper.
4 Hij had echter nog niet bewezen dat hij een rechtschapenheidbewaarder was en was nog niet waardig geoordeeld het recht op eeuwig leven op aarde te ontvangen. Daartoe moest hij een tijdlang zijn getrouwheid aan Jehovah en zijn gehechtheid aan rechtvaardigheid bewijzen. Zou hij aldus onder beproeving aan zijn rechtschapenheid hebben vastgehouden, dan zou hij het recht op eeuwig leven op aarde ontvangen hebben. Het zou dan zijn geweest alsof God had verklaard of officieel had meegedeeld dat Adam eindeloos leven verdiende. Als symbool hiervan zou Jehovah hem ongetwijfeld naar „de boom des levens” geleid hebben en hem hebben toegestaan van de vrucht ervan te eten. — Genesis 2:9, 16, 17; 3:22.
5. (a) Wat verloor Adam voor zichzelf en voor zijn nageslacht? (b) Welke hoop op bevrijding van zonde en dood gaf Jehovah aan de menselijke schepping?
5 Maar Adam heeft die toets niet doorstaan, en als gevolg daarvan verloor hij zowel voor zichzelf als voor zijn nageslacht volmaaktheid, rechtvaardigheid en het zoonschap (Romeinen 5:12). Dientengevolge zijn al Adams nakomelingen vanaf hun geboorte van God vervreemd en van nature onrechtvaardig (Efeziërs 2:3; Romeinen 3:10). Aldus werd de menselijke schepping „aan ijdelheid onderworpen”, maar „op basis van hoop”, en deze hoop op bevrijding van zonde en dood werd onmiddellijk na de opstand in Eden gegeven. — Romeinen 8:20, 21; Genesis 3:15.
Hoe konden mensen vóór Christus’ komst rechtvaardig verklaard worden?
6, 7. (a) In welke mate werden sommige mensen vóór Christus’ offerandelijke dood rechtvaardig verklaard? (b) Wat zijn enkele voorbeelden van voorchristelijke dienstknechten van Jehovah die een rechtvaardige positie bij God verkregen?
6 ’s Mensen hoop op bevrijding van zonde en dood hing af van de komst van het beloofde „zaad”, Gods eniggeboren Zoon (Johannes 3:16). Vóór Christus’ offerandelijke dood was het voor mensen onmogelijk „vrijspraak en leven” (Willibrordvertaling) te ontvangen of „rechtvaardig [te] worden verklaard ten leven” (Romeinen 5:18). Maar zelfs voordat Christus de losprijs voor ’s mensen bevrijding betaald had, stelden sommige mannen en vrouwen geloof in Gods belofte en zetten dat geloof kracht bij door werken. Om deze reden vergaf Jehovah goedgunstig hun zonde en aanvaardde hij hen als zijn dienstknechten. Liefdevol rekende hij hen als relatief onschuldig vergeleken bij de meerderheid van de van God vervreemde mensheid (Psalm 32:1, 2; Efeziërs 2:12). Hij verleende hun een positie van rechtvaardigheid door hen rechtvaardig te verklaren in de mate die op dat moment passend was.
7 Aldus werd aan Abel wegens zijn geloof „het getuigenis . . . gegeven dat hij rechtvaardig was” (Hebreeën 11:4). Noach „is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is” (Hebreeën 11:7). Ondanks Jobs tekortkomingen werd van hem gezegd dat hij „onberispelijk en oprecht” was (Job 1:1, 22; 7:21). Pinehas legde ijver voor de zuivere aanbidding aan de dag „en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend” (Psalm 106:30, 31; Numeri 25:1-13). De niet-Israëlitische hoer Rachab verkreeg „door geloof” en wegens haar vriendelijke daden jegens Gods volk, een rechtvaardige positie bij God of werd rechtvaardig verklaard. — Hebreeën 11:31; Jakobus 2:25.
Hoe Abraham rechtvaardig werd gerekend
8, 9. (a) Wiens rechtvaardigheid vormt het belangrijkste thema van Paulus’ brief aan de Romeinen? (b) In welke opzichten gaat de rechtvaardigverklaring van de „heiligen” verder dan die van Abraham?
8 Het geval van Abraham verdient speciale aandacht. Dat hij rechtvaardig werd verklaard, wordt vermeld door twee schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften, die beiden schreven aan eerste-eeuwse christenen die geroepen waren om tot de 144.000 leden van het geestelijke Israël te behoren. — Romeinen 2:28, 29; 9:6; Jakobus 1:1; Openbaring 7:4.
9 In zijn brief aan de Romeinen betoogt Paulus dat zij die zijn „geroepen om heiligen te zijn” (1:7), zowel joden als heidenen (1:16, 17), rechtvaardig worden verklaard „door geloof . . ., afgescheiden van de werken der wet” (3:28). Ter ondersteuning van zijn argument begint hij met een uitvoerige uitleg (4:1-22) waarin hij Genesis 15:6 als volgt citeert: „Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.” In de laatste verzen van hoofdstuk 4 zegt Paulus vervolgens dat Jezus „werd overgeleverd ter wille van onze overtredingen en opgewekt ter wille van onze [dat wil zeggen, „de heiligen” (Romeinen 1:7)] rechtvaardigverklaring”. „Onze” kan niet Abraham omvatten, aangezien hij lang voor Christus’ dood en opstanding was gestorven. Als Paulus derhalve in de volgende hoofdstukken spreekt over degenen die „als koningen [zullen] regeren” en over hun rechtvaardigverklaring „ten leven” opdat zij „Gods zonen” en „medeërfgenamen met Christus” kunnen worden, heeft hij het klaarblijkelijk over iets heel anders dan over de kwestie van Gods toekenning van rechtvaardigheid aan Abraham. — Romeinen 5:17, 18; 8:14, 17, 28-33.
10. Hoe laat Jakobus zien in hoeverre Abraham rechtvaardig werd verklaard?
10 Ook Jakobus noemt Abraham als een voorbeeld om te bewijzen dat geloof gepaard moet gaan met godvruchtige werken. Na vermeld te hebben dat Abraham rechtvaardig werd verklaard, citeert Jakobus Genesis 15:6 en voegt er een opmerking aan toe die ons helpt begrijpen in hoeverre Abraham gerechtvaardigd werd. Hij schrijft: „De schriftuurplaats werd vervuld, die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd” (Jakobus 2:20-23). Ja, Abraham werd wegens zijn geloof rechtvaardig verklaard als een vriend van Jehovah, niet als een zoon met het recht op volmaakt menselijk leven of op het koningschap met Christus. Het is interessant dat Robert Girdlestone in zijn Synonyms of the Old Testament over Abrahams rechtvaardigheid schreef: „Deze rechtvaardigheid was niet absoluut, dat wil zeggen, niet van dien aard dat ze Abraham bij God kon aanbevelen als iemand die terecht aanspraak kon maken op de erfenis van het zoonschap.”
Jehovah’s gedenkboek
11. Van wie staan de namen in Jehovah’s gedenkboek opgetekend, en waarom?
11 Het toerekenen van relatieve rechtvaardigheid aan getrouwe mannen en vrouwen die vóór Christus’ tijd leefden, vormde een teken van de wezenlijke of werkelijke rechtvaardigheid en volmaaktheid die verbonden zijn met het eeuwige leven dat zij in Gods nieuwe aarde kunnen verwerven. Met het oog op hun levensvooruitzichten kunnen zij worden beschouwd als personen van wie de namen in een gedenkboek opgetekend staan. (Vergelijk Maleachi 3:16; Exodus 32:32, 33.) Het bevat de namen van degenen die door Jehovah worden beschouwd als „rechtvaardigen” die hun geloof hebben getoond door rechtvaardige werken en die ervoor in aanmerking komen eeuwig leven op aarde te ontvangen. — Psalm 69:28; Habakuk 2:4.
12. Wat zullen de „rechtvaardigen” die opgewekt worden, moeten doen opdat hun namen in Jehovah’s gedenkboek blijven?
12 Die namen staan echter nog niet in Jehovah’s „boek des levens” opgetekend (Openbaring 20:15). Als zulke getrouwe mannen en vrouwen uit het verleden in ’de opstanding van de rechtvaardigen’ op aarde terugkomen, zullen zij ongetwijfeld vol geloof Jehovah’s voorziening ten leven door middel van Christus’ loskoopoffer aanvaarden (Handelingen 24:15). Aldus zullen zij deel gaan uitmaken van Jezus’ „andere schapen”, te zamen met de „grote schare” die de „grote verdrukking” zal hebben overleefd (Johannes 10:16; Openbaring 7:9, 14). Aldus zullen hun namen in Jehovah’s gedenkboek opgetekend blijven.
Als vrienden rechtvaardig gerekend om te kunnen overleven
13. Wie brengt de Voortreffelijke Herder nu bijeen, en op grond waarvan worden hun namen in Jehovah’s gedenkboek opgetekend?
13 De Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, brengt nu „andere schapen” bijeen, die niet behoren tot de „kleine kudde” van 144.000 „heiligen” aan wie het hemelse koninkrijk wordt gegeven (Lukas 12:32; Daniël 7:18). Deze „andere schapen” luisteren naar de stem van de Voortreffelijke Herder (Johannes 10:16). Zij oefenen geloof in Jehovah en in zijn Zoon. Op basis van Christus’ loskoopoffer dragen zij hun leven aan Jehovah op. Zij worden „in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest” gedoopt en beseffen dat het noodzakelijk is „de vrucht van de geest” aan te kweken (Matthéüs 28:19, 20; Galáten 5:22, 23). Hun namen worden in Jehovah’s gedenkboek opgetekend.
14. Wat schenkt de „andere schapen” een reine positie voor het aangezicht van Jehovah, maar wat moeten zij aan God vragen?
14 Deze „andere schapen” die in deze tijd van het einde worden bijeengebracht, zullen de „grote schare” vormen die de apostel Johannes in een visioen zag nadat hij de 144.000 leden van het geestelijke Israël had gezien (Openbaring 7:4, 9). Hij liet zien dat de „grote schare” „hun lange gewaden [hadden] gewassen en . . . ze wit [hadden] gemaakt in het bloed van het Lam” (7 vers 14). Wegens hun geloof in het vergoten bloed van het Lam wordt hun een mate van rechtvaardigheid toegerekend. Dit werd door hun symbolische witte gewaden afgebeeld. Zij nemen een reine positie voor Jehovah in en „daarom” staat hij hun toe „dag en nacht heilige dienst voor hem [te verrichten] in zijn tempel” (7 vers 15). Toch moeten zij elke dag hun zonden aan Jehovah belijden en hem door bemiddeling van Jezus Christus om vergeving vragen. — 1 Johannes 1:9–2:2.
15. (a) Hoe blijkt uit de gelijkenis van de schapen en bokken dat de „andere schapen” een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht innemen? (b) In welke mate worden zij thans rechtvaardig verklaard?
15 Dat de „andere schapen” Gods vrienden zijn en zelfs thans een relatief rechtvaardige positie voor zijn aangezicht innemen, wordt tevens duidelijk gemaakt in Jezus’ profetie over ’het teken van zijn tegenwoordigheid’, waartoe ook de illustratie van de schapen en bokken behoort. Omdat de „schapen” goeddoen aan het overblijfsel van Christus’ 144.000 „broeders” die nog op aarde zijn, ’rust de zegen’ van Jezus’ Vader op hen en worden zij „rechtvaardigen” genoemd. Evenals Abraham worden zij rechtvaardig gerekend of rechtvaardig verklaard als vrienden van God. Hun rechtvaardige positie zal voor hen ook betekenen dat zij in leven blijven wanneer de „bokken” heengaan in de „eeuwige afsnijding” (Matthéüs 24:3–25:46). Zij zullen te voorschijn komen „uit de grote verdrukking” waardoor het einde van het huidige goddeloze samenstel van dingen zal worden gekenmerkt. — Openbaring 7:14.
Tot volmaaktheid gebracht
16. Hoe weten wij dat de grote schare niet vóór de „grote verdrukking” rechtvaardig wordt verklaard ten leven?
16 De „grote schare”, die de „grote verdrukking” overleeft, is nog niet rechtvaardig verklaard ten leven. Wij kunnen dit opmaken uit het feit dat in het hoofdstuk waarin zij worden genoemd, vervolgens wordt gezegd: „Het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden” (Openbaring 7:17). Dus ook al heeft God hen voordien als rechtvaardigen beschouwd vergeleken bij de mensheid in het algemeen, en ook als zijn vrienden, toch hebben zij extra hulp nodig of moeten er extra stappen worden gedaan opdat zij rechtvaardig verklaard kunnen worden ten leven.
17. (a) Wat wordt met „genezing van de natiën” bedoeld? (b) Wiens namen moeten in „het boek des levens” worden geschreven?
17 Tijdens het Millennium zal het op de troon geplaatste Lam, Christus Jezus, te zamen met zijn 144.000 medekoningen en -priesters, een programma van geestelijke en fysieke „genezing van de natiën” doorvoeren (Openbaring 22:1, 2). Deze „natiën” zullen bestaan uit de overlevenden van de grote verdrukking, de kinderen die na Har–mágedon eventueel aan hen zullen worden geboren en degenen die in de „opstanding . . . van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” terugkomen (Handelingen 24:15). De namen van allen die geloof stellen in Christus’ bloed en die passende „daden” verrichten, zullen ten slotte in „het boek des levens” worden geschreven. — Openbaring 20:11-15.
18. In welke toestand zullen de bewoners der aarde tegen het einde van het Millennium zijn gebracht?
18 Tegen het einde van Christus’ duizendjarige regering zullen de bewoners der aarde die hebben getoond dat zij Christus’ loskoopoffer aanvaarden en overeenkomstig Jehovah’s maatstaven zullen leven, tot volmaaktheid zijn gebracht (Openbaring 20:5). Zij zullen zijn als Adam voordat hij zondigde. Evenals hij zullen zij op hun gehoorzaamheid worden beproefd.
„Glorierijke vrijheid” als „kinderen Gods”
19. (a) Wat zal er onmiddellijk na het Millennium plaatsvinden? (b) Wat zal er gebeuren met degenen wier namen niet in „het boek des levens” geschreven worden bevonden?
19 Onmiddellijk na het Millennium zal Christus een volmaakt mensengeslacht aan zijn Vader overdragen (1 Korinthiërs 15:28). Dan zal „Satan . . . worden losgelaten” ten einde de mensheid aan een beslissende beproeving te onderwerpen (Openbaring 20:7, 8). De namen van allen die deze beproeving niet doorstaan, zullen niet „in het boek des levens geschreven [worden] bevonden”. Zij zullen in symbolische zin „in het meer van vuur geslingerd” worden dat ’de tweede dood betekent’. — Openbaring 20:15; 21:8.
20. (a) Wie zullen door Jehovah rechtvaardig worden verklaard ten leven, en waarom? (b) Hoe zal Jehovah’s barmhartige regeling met betrekking tot rechtvaardiging haar doel gediend hebben?
20 De namen van degenen die loyaal aan Jehovah blijken te zijn, zullen onuitwisbaar in het „boek des levens” geschreven worden, aangezien zij volmaakt in rechtschapenheid zijn en het recht op eeuwig leven op aarde waardig zijn. Jehovah zelf zal hen dan in volledig opzicht rechtvaardig verklaren (Romeinen 8:33). Zij zullen gerechtvaardigd zijn tot eeuwig leven. God zal hen als zijn aardse zonen aannemen of adopteren en zij zullen de beloofde „glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” binnengaan (Romeinen 8:20, 21). Vrede en harmonie zullen in het universum zijn hersteld. De „dingen op de aarde” en de „dingen . . . in de hemelen” zullen volledig met God verzoend zijn (Kolossenzen 1:20). Jehovah’s barmhartige regeling met betrekking tot rechtvaardiging zal haar doel hebben gediend. Elk schepsel in de hemel en op aarde zal de vraag „Bevindt u zich voor God in een rechtvaardige positie?” met „ja” kunnen beantwoorden en hieraan kunnen toevoegen: „Aan hem die op de troon zit en aan het Lam zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid.” — Openbaring 5:13.
Betreffende de positie van de „andere schapen” voor Gods aangezicht —
◻ Waarom werd Adam niet rechtvaardig verklaard?
◻ In welke mate werden Abraham en andere mannen en vrouwen vóór Christus’ komst rechtvaardig verklaard?
◻ Van wie werden de namen in Jehovah’s gedenkboek geschreven?
◻ In welke mate nemen de „andere schapen” thans een rechtvaardige positie in, en wanneer zullen zij tot volmaaktheid worden gebracht?
[Inzet op blz. 18]
Wegens hun geloof in „het bloed van het Lam”, wordt aan de „andere schapen” een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah verleend en aldus worden zij rechtvaardig verklaard tot vriendschap met hem en tot overleving van de „grote verdrukking”. Zij zullen tegen het einde van het Millennium tot volmaaktheid zijn geraakt. Na de laatste beproeving zullen zij rechtvaardig worden verklaard ten leven.
[Illustraties op blz. 16]
De namen van „rechtvaardigen” staan in Jehovah’s gedenkboek opgetekend
Abel
Job
Rachab
De hedendaagse „grote schare”