De allesovertreffende rol van Jezus Christus in Gods voornemen
AAN eerste-eeuwse christenen in Korinthe schreef de geïnspireerde apostel Paulus: „Want ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door tussenkomst van hem [Christus Jezus]. Daarom wordt ook door bemiddeling van hem het Amen gezegd tot God.” — 2 Kor. 1:20.
Hoe komt het dat al Gods beloften „Ja” worden door Christus Jezus en dat „door bemiddeling van hem het Amen [wordt] gezegd tot God”? Het antwoord op deze vragen helpt ons te beseffen welk een uiterst belangrijke plaats God in het uitoefenen van zijn soevereiniteit aan Christus Jezus heeft toegekend.
Het heeft Jehovah God goedgedacht zijn eerstgeboren Zoon tot de sleutelfiguur bij het uitwerken van Zijn gehele voornemen te maken. Al Gods in de Heilige Schrift opgetekende beloften worden „Ja” door bemiddeling van Christus Jezus omdat door tussenkomst van hèm — door wat hij als mens is geweest en heeft gedaan — al deze beloften in vervulling gaan. Romeinen 15:8 vertelt ons dat Christus voor de natie Israël „in werkelijkheid ten behoeve van Gods waarheidsgetrouwheid een dienaar . . . is geworden, ten einde de beloften die Hij [God] aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken”. Door tussenkomst van zijn Zoon heeft God elke mogelijke reden tot twijfel, onzekerheid of dubbelzinnigheid in de geest van degenen die Hem dienen en op Zijn beloften hopen, weggenomen.
„HET AMEN GEZEGD TOT GOD”
Dit gold niet alleen ten aanzien van de beloften en profetieën die Jezus gedurende zijn leven als mens vervulde. Hij verzekerde eveneens de vervulling van Gods beloften van alle toekomstige zegeningen. Waarom kon Jezus zo’n essentiële rol in dit alles spelen? Waarom was datgene wat hij tijdens zijn aardse leven deed van zo’n uitermate groot belang? Omdat dit de wettelijke basis verschafte op grond waarvan Jehovah God die beloften kan volvoeren en de beloofde zegeningen kan doen komen. Daar Jehovah God een God van heiligheid, recht en rechtvaardigheid is, heeft hij ervoor gezorgd dat zijn Zoon deze wettelijke basis verschafte door zijn menselijke leven als een losprijs voor zondige mensen af te leggen. Dit voorzag in de noodzakelijke factor op grond waarvan God zich met onvolmaakte mensen kon inlaten en hun zonden op een rechtvaardige basis kon uitwissen. (Vergelijk Romeinen 3:23-26.) Dat betekent dat het herstel van rechtvaardige toestanden op aarde in een nieuwe ordening, de opstanding der doden, het teniet doen van zonde en onvolmaaktheid en het teweegbrengen van menselijke volmaaktheid, gezondheid en eeuwig leven alle mogelijk zijn door wat Jezus toen hij op aarde was, heeft gedaan.
Om deze reden „wordt ook door bemiddeling van hem [Christus Jezus] het Amen gezegd tot God”. Het woord „amen” betekent „stellig”, „werkelijk”, „waarheid”. Wie dit woord gebruikt, verklaart daarmee de zekerheid van wat er is gezegd (of gezegd gaat worden) en toont dat hij de waarachtigheid ervan van ganser harte onderschrijft en ondersteunt. Jezus Christus wordt zelf de „Amen, de getrouwe en waarachtige getuige” genoemd (Openb. 3:14). Door hèm heeft God ons de bekrachtiging en garantie gegeven dat al Zijn beloften waar zijn en stellig vervuld worden. Vanwege de persoon en het werk van Jezus heeft het „Amen” dat wij aan het besluit van onze gebeden zeggen — gebeden die ’in Jezus’ naam’ worden opgezonden — dus werkelijk kracht. — 1 Kor. 14:16; Joh. 14:13, 14.
Ja, het is goed onszelf af te vragen: Als Gods Zoon nu eens niet naar de aarde was gekomen om als een volmaakt mens te worden geboren, als hij nu eens niet als de „getrouwe en waarachtige getuige” met betrekking tot Gods voornemens had gediend en niet ondanks Satans aanvallen zijn rechtschapenheid had gehandhaafd en een offerandelijke dood aan de martelpaal was gestorven? Hoeveel zou ons „Amen” aan het eind van onze gebeden zonder hem betekenen? Hoeveel vertrouwen zouden wij in onze verhouding tot en positie ten aanzien van God hebben en met hoeveel vertrouwen zouden wij tot Hem naderen als Christus Jezus niet het loskoopoffer had verschaft door middel waarvan onze zonden worden vergeven? Hoe groot zou onze hoop op eeuwig leven in een rechtvaardige nieuwe ordening kunnen zijn als God niet ’een waarborg had verschaft doordat hij Christus Jezus uit de doden heeft opgewekt’? — Hand. 17:31.
DE GEHELE VOLHEID WOONT IN HEM — HOE?
Wat een ideale keuze heeft God gedaan door deze eerstgeboren Zoon van hem uit te kiezen! Toen het leven van die Zoon naar de aarde werd overgebracht opdat hij ontvangen en als een volmaakt mens voortgebracht kon worden, had hij reeds een ongeëvenaard bericht van dienst voor God dat zich klaarblijkelijk over miljoenen jaren uitstrekte. Hij was immers vanaf het begin van de schepping bij zijn Vader, aangezien hijzelf de „eerstgeborene van heel de schepping” was (Kol. 1:15; Joh. 1:1, 2). Door bemiddeling van hem werd iedere andere schepping — engelen, sterrenhemelen, de zon, de maan, de planeet aarde, zeeën, land, bomen, planten, bloemen, zeedieren, vogels, landdieren en de mens zelf — gemaakt. Paulus schrijft hierover: „Hij [is] vóór alle andere dingen en door bemiddeling van hem werden alle andere dingen tot bestaan geroepen . . . Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, opdat hij in alle dingen de eerste zou worden, want het heeft God goedgedacht de gehele volheid in hem te doen wonen en door tussenkomst van hem alle andere dingen weer met zich te verzoenen door vrede te maken door middel van het bloed dat hij aan de martelpaal heeft vergoten, ongeacht of het de dingen op de aarde zijn of die in de hemelen” (Kol. 1:16-20). Hoe komt het dat het ’God heeft goedgedacht de gehele volheid in Christus Jezus te doen wonen’? Wat is deze „volheid” die in Gods Zoon wordt gevonden?
De apostel zelf verduidelijkt de kwestie door later te zeggen: „In hem woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk” (Kol. 2:9). Ook de apostel Johannes verruimt ons begrip als hij schrijft: „Het Woord [Jezus in zijn voormenselijke staat] nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid. Want wij allen hebben uit zijn volheid ontvangen, zelfs onverdiende goedheid op onverdiende goedheid. Want de Wet werd door bemiddeling van Mozes gegeven, de onverdiende goedheid en de waarheid zijn door bemiddeling van Jezus Christus gekomen.” — Joh. 1:14, 16, 17.
Ja, Jezus was zo vol van de kennis en de goddelijke hoedanigheden van zijn Vader, en ook zo vol van de vrucht van Gods geest, dat hij kon zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9). Maar dit niet alleen. Door Jezus het middel te maken waardoor Zijn gehele voornemen verwezenlijkt wordt, degene in wie alle profetieën hun ware betekenis vinden, heeft God gemaakt dat „zorgvuldig verborgen in hem . . . alle schatten van wijsheid en van kennis” zijn (Kol. 2:2, 3). Zonder alles te weten te komen wat Gods Woord over deze Zoon zegt, kunnen wij nooit tot een volledig begrip van de Schrift en haar profetieën, van Gods wil en voornemen komen.
Door bemiddeling van Jezus hebben Gods beloften definitieve vorm aangenomen en inhoud gekregen; op grond van zijn levensloop werd Jezus Christus gebruikt om deze beloften niet slechts woorden, maar werkelijkheid te doen zijn. Het is dus werkelijk zo dat in hem „de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk” woont. Hij was meer dan een symbool of voorbeeld dat iets afschaduwde dat ten slotte zou komen. Hij was geen schaduw-Messías maar de echte Messías. Hij was geen schaduw-hogepriester. Hij was lichamelijk en feitelijk de ware afgeschaduwde hogepriester. Zoals de apostel met betrekking tot de voorzieningen van het door bemiddeling van Mozes gegeven Wetsverbond zegt, zijn „die dingen . . . een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe” (Kol. 2:16, 17). Ja, ook ’woont de gehele volheid in hem’ doordat God zijn Zoon volledige macht heeft verleend het goddelijke voornemen tot voltooiing te brengen. De uit de doden opgewekte Christus Jezus kon derhalve tot zijn discipelen zeggen: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven” (Matth. 28:18). Hij is tot „het hoofd van alle regering en autoriteit” gemaakt om als Koning in Gods nieuwe ordening van rechtvaardigheid te regeren (Kol. 2:10). Hij is Gods „Voornaamste Bewerker van het leven”, en alleen door de voordelen van zijn loskoopoffer te aanvaarden, kan wie maar ook van ons eeuwig leven verkrijgen. — Hand. 3:15.
Christus Jezus heeft gezegd: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij” (Joh. 14:6) . Hoe waar en zonder overdrijving was zijn verklaring wegens de essentiële rol die hij in Gods voornemen speelt! Bent u alles over Gods Zoon te weten gekomen wat u over hem kunt weten? Tracht u nu gebruik te maken van de zegeningen die u, als gevolg van zijn uiterst belangrijke rol, kunt smaken? Geeft u hem de eer die hem toekomt door u in uw dagelijkse leven volledig en vrijwillig aan hem als hoofd te onderwerpen? Stelt u al uw hoop voor de toekomst op Gods voorziening door bemiddeling van hem als de Voornaamste Bewerker van het leven? Doe dit nu en ontvang „uit zijn volheid . . . zelfs onverdiende goedheid op onverdiende goedheid” van Jehovah God, de Vader van Christus Jezus. — Joh. 1:16.