Ware liefde is praktisch
„Laten wij niet liefhebben met woorden noch met de tong, maar met de daad en in waarheid!” — 1 Joh. 3:18, NW.
1. Waarom is liefde een bewijs dat God bestaat, en hoe wordt daarom bewezen dat de Bijbel zijn Boek is?
ER IS liefde omdat God bestaat. Indien er geen liefde zou zijn, zou er geen God bestaan. Dat er liefde bestaat, bewijst dat God bestaat. Liefde kon alleen van God komen. De materialistische wijze waarop de hedendaagse mannen der wetenschap de gehele schepping trachten te verklaren, is absoluut liefdeloos en kan nimmer verklaren hoe die warme, aandrijvende hoedanigheid is ontstaan. Het resultaat van hun theorieën over de schepping is slechts een koud universum, zonder liefde en zonder een doel. Harde, zakelijke, materiële wetenschap is hun god, hun afgod van aanbidding, die niet tot het hart spreekt. De goden der heidenen zijn niet minder liefdeloos. Ze zijn goden van de hartstocht, maar zelfs hun hartstocht voor sekse is geen ware liefde. Eén kenmerk in verband met deze goden dat hen liefdeloos maakt, is het duivelse, sadistische genoegen dat ze er, volgens zeggen, in scheppen om schepselen in een leven hiernamaals op verschrikkelijke wijze te kwellen omdat zij deze goden gedurende het tegenwoordige leven in deze goddeloze wereld niet hebben behaagd. Welke van zulke goden zet het beginsel van liefde uiteen zoals de ene levende en waarachtige God dit doet in zijn Woord, de heilige Bijbel? Welke van alle religiën die rondom zulke goden zijn opgebouwd, geeft voorbeelden van liefde zoals het voorbeeld dat Jehovah God door zijn Zoon, Jezus Christus, heeft gegeven? Niet één! Neen, de geest van ware Goddelijkheid werkt door middel van niet één van zulke religiën en haar lectuur zoals hij door middel van de Bijbel werkt. Daarom moet de Bijbel Gods Boek zijn, omdat er goddelijke liefde in wordt geleerd en omdat het boek daarvan doortrokken is.
2. Waarom hadden de eerste man en vrouw liefde tot God, maar wat belemmerde de groei van hun liefde tot God en tot elkaar?
2 Hoe is de mens aan deze hoedanigheid van liefde gekomen? Omdat ze oorspronkelijk de gave van de Schepper was, Gods gave. Hij gaf de mens deze gave bij ’s mensen schepping. Zonder deze gave kon de oorspronkelijke volmaakte mens niet naar Gods beeld en gelijkenis zijn gemaakt. De vrouw was de eerste en intiemste naaste van de man, en de man was gemaakt ten einde haar lief te hebben. De eerste man gaf blijk van de genegenheid welke hij voor zijn vrouw had, waardoor wordt geïllustreerd hoe alle toekomstige echtgenoten genegenheid dienen te hebben voor hun vrouw, toen hij betreffende de mooie vrouw die God hem had gegeven, zeide: „’Dit is ten laatste been van mijn benen en vlees van mijn vlees. Deze zal Mannin worden genoemd, omdat deze uit de man werd genomen.’ Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zijn vrouw trouw blijven en zij moeten één vlees worden” (Gen. 2:23, 24, NW). Adam en Eva hadden oorspronkelijk liefde tot God; deze hoedanigheid was hun ingeplant. Zij belemmerden de groei van hun liefde tot hem en tot elkaar echter doordat zij toelieten dat het zelfzuchtige verlangen naar iets wat God had verboden, bezit van hen nam. In strijd met zijn wil en bevel aten zij de vrucht van de verboden boom van de kennis van goed en kwaad (Gen. 2:16 tot 3:7). Dit had de dood van hun liefde tot God tot gevolg. Toen zij ten slotte de straf op hun zonde betaalden en tot het stof terugkeerden, konden zij daar geen spoortje van zulk een hoedanigheid aanwenden (Pred. 9:5, 6, 10). Bovendien bracht hun zonde tegen hun Schepper en hemelse Vader een hater voort, een moordenaar, in hun eerste zoon, Kaïn. — Gen. 4:1-12.
3. Hoe wordt er in de Bijbel van het eerste boek tot het laatste boek dat geschreven moest worden, over liefde gesproken?
3 Op aarde verdween liefde tot God niet met Adam en Eva. Ze openbaarde zich wederom bij hun tweede zoon, Abel, wiens offer door Jehovah God werd aanvaard, hetgeen zijn broer Kaïn er toe aanzette hem te vermoorden (1 Joh. 3:12, 13). Ongeveer tweeduizend jaar later werd de getrouwe Abraham er door een grotere liefde tot God dan tot een enige zoon toe bewogen zijn geliefde Izak als een slachtoffer aan Jehovah God aan te bieden. Het bericht hiervan staat in het allereerste boek van de Bijbel, in het twee en twintigste hoofdstuk. De laatste boeken die als een deel van de Bijbel geschreven moesten worden, waren het door de apostel Johannes opgestelde verslag van Christus’ leven en ook de eerste, tweede en derde brief van Johannes aan Christenen, en in deze vier boeken van de Bijbel wordt speciaal over deze goddelijke hoedanigheid gesproken en er wordt in gezegd hoe liefde tot uitdrukking gebracht dient te worden. De Bijbel vertelt ons dus van zijn eerste boek tot zijn laatste boek dat geschreven moest worden, over liefde in haar zuiverste vorm.
4. Hoe wordt de edelste uitdrukking van liefde in het kort beschreven, en waarom was deze uitdrukking van liefde geen barbaarsheid?
4 De edelste uitdrukking van deze hoedanigheid wordt in Johannes 3:16, 17 (NW) door Jezus in de volgende woorden beschreven: „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad, dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk die in hem geloof oefent, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Want God heeft zijn Zoon in de wereld uitgezonden; niet opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden.” De gave en het slachtoffer van Gods eniggeboren Zoon te loochenen, betekent God te loochenen, de volheid van zijn liefde te loochenen en te loochenen dat hij in staat is tot zulk een diepte van liefde te gaan. De gave van zijn Zoon als een slachtoffer was geen barbaarsheid maar was een uitdrukking van onzelfzuchtige genegenheid zoals niet grootser tot uitdrukking gebracht kon worden. Ouders die hun zonen overgeven aan vleselijke oorlogvoering en de gevaren dat zij in zulk een oorlogvoering worden gedood, denken niet van zichzelf dat zij barbaars zijn omdat zij afstand hebben gedaan van hun zonen wanneer dezen in de strijd worden gedood. Terwijl zij hun verdriet onderdrukken, zeggen zij met patriottische trots dat hun zonen het hoogste offer voor hun land hebben betaald. Wat kunnen wij dan zeggen van God? Hij zag de noodzaak van een menselijk slachtoffer in ter wille van mensen die graag voor eeuwig in een nieuwe wereld zouden leven, maar God dwong zijn Zoon er niet toe zulk een offer te brengen. Gods Zoon deed vrijwillig afstand van zijn leven, en dat zonder iemand dood te schieten, zonder iemands leven te bedreigen of zonder iemand nadeel te berokkenen, maar alleen met de bedoeling de mensheid goed te doen. Zijn vijanden, niet zijn Vader, waren de barbaren. Ondanks dat Gods Zoon onschuldig was, lieten zij hem op boosaardige wijze doden.
5. Hoe was deze uitdrukking van liefde hoogst praktisch, en wat betekent het Gods offer van zijn Zoon te loochenen alsof het een barbaarsheid was?
5 Keerde God zich tegen de gehele mensheid omdat vertegenwoordigende leden er van deze barbaarse daad hadden begaan? Neen. Hij aanvaardde het vrijwillig gebrachte slachtoffer van het leven van zijn Zoon, opdat het aangewend kon worden ten behoeve van hen die de waarde er van zouden beseffen alsmede wat het had betekend van de zijde van God en zijn Zoon. Derhalve was zijn opperste liefde, welke hij tot uitdrukking bracht door zijn Zoon te geven, niet tevergeefs. Ze was hoogst praktisch. Dat de Zoon zijn menselijke leven getrouw aflegde om in een slachtoffer te voorzien, bracht hem eveneens de beloning van onsterfelijke voorrechten en eerbewijzen in de hemel, en zijn slachtoffer werd gebruikt om het fundament voor een reine, rechtvaardige nieuwe wereld te leggen. Wanneer men Gods slachtoffer van zijn Zoon loochent alsof het een barbaarsheid was, betekent dit dat men God niet kent, in werkelijkheid, dat men hem niet liefheeft, want God is liefde. Dat wil zeggen, hij is geheel en al van liefde doortrokken en brengt deze hoedanigheid volmaakt tot uitdrukking. „Hij die niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, want God is liefde. Hierdoor werd de liefde van God jegens ons openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden opdat wij door bemiddeling van hem leven mochten verwerven. De liefde bestaat in dit opzicht, niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als een zoenoffer voor onze zonden.” — 1 Joh. 4:8-10, NW.
6. Waarom is het redelijk dat God ons gebiedt hem en elkaar lief te hebben, en wie moet onze liefde nog meer omvatten?
6 Daar God zich niets ontzag om deze hoedanigheid jegens ons tot uitdrukking te brengen, is het alleen maar redelijk dat hij ons gebiedt liefde jegens hem en jegens elkaar tot uitdrukking te brengen. Welke religie is er van alle religiën dezer wereld, welker god ons gebiedt lief te hebben in navolging van hem? In het derde boek van de Bijbel, in Leviticus 19:18 (NW), lezen wij: „Gij moet geen wraak nemen noch een wrok koesteren tegen de zonen van uw volk; en gij moet uw naaste liefhebben als u zelf. Ik ben Jehovah.” Niet alleen aan broeders maar ook aan vreemdelingen moet deze consideratie worden betoond, want Gods bevel aan zijn volk luidde: „Die in het oordeel treedt voor de vaderloze jongen en de weduwe en de tijdelijke inwoner liefheeft zodat hij hem brood en kleding geeft. Ook gij moet de tijdelijke inwoner liefhebben, want gij zijt tijdelijke inwoners in het land Egypte geworden” (Deut. 10:18, 19, NW). God wil zelfs dat aan vijanden wordt getoond dat kwaad met kwaad vergelden niet de beste methode is, want hij gebiedt: ’Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd, en Jehovah zal het u vergelden’ (Spr. 25:21, 22, NBG). Zelfs indien de vijand die aldus werd behandeld, geen hevige wroeging in zijn hart gevoelde en uw vriend werd, zou Jehovah u toch belonen omdat gij zijn bevel hebt gehoorzaamd.
7. Waarom hebben wij zulke instructies van God ten zeerste nodig?
7 Zulke goddelijke instructies hebben wij ten zeerste nodig want ze vormen geen deel van de religiën dezer wereld, en door overerving zijn wij geneigd zelfzuchtig, hebzuchtig, onbedachtzaam, afgunstig, jaloers, hatelijk, onverzoenlijk en wraakgierig te zijn, en de grote Hater tracht ons nog meer zo te maken. „God is liefde.” Satan de Duivel is haat. Hij tracht ons naar zijn beeld te maken als zijn kinderen, evenals hij Kaïn naar zijn beeld heeft gemaakt. „De kinderen van God en de kinderen van de Duivel zijn aan dit feit kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid beoefent, spruit niet uit God voort, en evenmin is dit zo met hem die zijn broeder niet liefheeft. Want dit is de boodschap die gij van het begin af hebt gehoord, dat wij elkander dienen lief te hebben; niet zoals Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer vermoordde. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn eigen werken goddeloos waren, maar die van zijn broer rechtvaardig.” — 1 Joh. 3:10-12, NW.
8. Welke wet wordt door begunstiging in een gemeente te niet gedaan, en waarom?
8 Alhoewel Kaïn Abels eigen broer was en dus een intieme naaste van hem, ging hij Abel haten. In deze wereld is het niet ongewoon dat een persoon in een niet al te beste verstandhouding tegenover zijn naaste staat, zelfs tegenover iemand in hetzelfde gezin of dezelfde gemeente. Wanneer men sommige naasten begunstigt en voor anderen op aanmatigende wijze verachting heeft, kan dit zo zijn of zich voordoen wegens zelfzucht. Dit is in strijd met een van de twee grootste wetten. Lakse Christenen aanradend er mede op te houden deze wet te overtreden door sommigen boven anderen te begunstigen, schreef de discipel Jakobus: „Indien gij nu het volbrengen van de koninklijke wet overeenkomstig de Schrift beoefent: ’Gij moet uw naaste liefhebben als u zelf,’ doet gij zeer goed” (Jak. 2:1-8, NW). Dit betekent dat wij zowel arme naasten als rijke naasten moeten liefhebben, zonder enige begunstiging van uw zijde in de hoop hierdoor zelfzuchtig gewin te verkrijgen of met de gedachte dat rijken een betere behandeling verdienen. Wij hebben ons zelf niet minder lief dan de rijken omdat wij misschien arm zijn. De wet om de naaste lief te hebben zoals zichzelf, is „koninklijk.” Wat is dan de grootste wet, de wet om God lief te hebben met alles wat wij zijn en hebben? Op deze allesomvattende geboden steunt de gehele Bijbel (Matth. 22:35-40; Rom. 13:8; Gal. 5:14). Het overige gedeelte van de Bijbel toont aan hoe wij liefde tot God en liefde tot de naaste in daden moeten omzetten. „Laat al uw aangelegenheden met liefde geschieden” (1 Kor. 16:14, NW). Partijdigheid betonen, waardoor op een wijze zoals het goede naasten niet betaamt, onderscheid wordt gemaakt ten nadele van de armen, is geen gehoorzaamheid aan de koninklijke wet. Het leidt niet tot de beste resultaten en is derhalve niet praktisch.
9. Waarom kunnen wij God niet op een praktische wijze liefhebben terwijl wij aldus de wet der naastenliefde verbreken?
9 God wil dat onze liefde tot hem niet iets sentimenteels en formeels is, maar iets praktisch, wat zich uit tegenover zijn volk, zijn kinderen, onze Christelijke broeders en zusters. „Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief,’ en nochtans zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want hij die zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, zijn broeder eveneens dient lief te hebben.” (1 Joh. 4:20, 21, NW). Partijdigheid te betonen ten aanzien van de arme broeders en zusters is niet in overeenstemming met dit gebod. Wij kunnen dus niet het grootste van de geboden volbrengen, namelijk, God liefhebben met alles wat wij zijn en hebben, en terzelfder tijd het op één na grootste gebod, het koninklijke gebod der naastenliefde, overtreden.
’NIET MET WOORDEN NOCH MET DE TONG’
10. Waarom moeten wij op onze hoede zijn voor hen die op huichelachtige wijze met woorden en met de tong liefde tot uitdrukking brengen?
10 Moeten wij niet liefhebben met woorden en met de tong? Neen; dat wil zeggen, niet op een huichelachtige wijze, op een wijze die datgene wat wij zeggen, logenstraft. Er wordt zo veel huichelachtige liefde tot uitdrukking gebracht met woorden en met de tong. Degenen die er toe worden bewogen zich aldus uit te drukken, hebben gewoonlijk een geheim zelfzuchtig doel en zoeken het een of andere voordeel, ook al betekent het de eenheid van een gemeente te verbreken. De apostel Paulus waarschuwt: „Door vleiend gepraat en complimenteuze woorden verlokken zij de harten der onschuldigen” (Rom. 16:18, NW). Aldus spreken gewoonlijk zij die de theocratische organisatie hebben verlaten, hen aan die er aan vasthouden. Hun woorden zijn verraderlijk! In Achitofel, die Jehovah’s gezalfde koning verliet ten einde zelfzuchtig voordeel te zoeken bij de opstandeling Absalom, had koning David een ondervinding met zulke woorden. Betreffende deze ontrouwe raadgever schreef David: „Maar gij, een mijner stamgenoten, mijn vriend, dien ik vertrouwde, met wien ik aangenaam verkeerde, met wien ik opging naar Gods huis te midden van het feestgewoel. Gladder dan vet is zijn mond, maar zijn binnenste is strijd; zachter dan olie zijn zijne woorden, maar het zijn ontbloote dolken” (Ps. 55:14, 15, 22, OB). Wanneer wij niet door het masker van een persoon heen zien, wordt ons onze vrees voor hem ontnomen doordat hij met zijn woorden voorgeeft ons lief te hebben en wij zijn geneigd door de huichelachtige, vriendelijke woorden onbedachtzaam te worden. Voor onze geestelijke veiligheid moeten wij worden geoefend opdat wij door huichelarij heen kunnen zien en ons er voor kunnen behoeden dat wij worden misleid (Mark. 12:15-17; Luk. 20:20-25). En evenals wij zelf niet misleid willen worden, wensen wij anderen niet te misleiden met huichelachtige uitdrukkingen in woorden of met de tong.
11. Hoe kunnen wij ons, evenals Paulus, aan anderen aanbevelen, en waarom maakt liefde wanneer ze huichelachtig is, ons niet iets?
11 De liefde die wij moeten aankweken, moet liefde zijn „uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij” (1 Tim. 1:5, NW). Het bevel is: „Uw liefde zij zonder huichelarij.” Wij dienen de reinheid van onze broederlijke genegenheid niet te verderven: „Hebt elkander intens lief uit het hart, nu gij uw zielen hebt gezuiverd door uw gehoorzaamheid aan de waarheid met ongeveinsde broederlijke liefde als het resultaat” (Rom. 12:9; 1 Petr. 1:22, NW). Door zuiverheid en oprechtheid in dit opzicht kunnen wij ons aan anderen aanbevelen, zodat zij geen vrees hebben voor kwade beweegredenen van onze zijde. Paulus deed dit. Hij schreef: „Maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan, . . . door goedgunstigheid, door heilige geest, door liefde vrij van huichelarij, door waarheidsgetrouwe woorden” (2 Kor. 6:4, 6, 7, NW). Huichelachtige liefde maakt de bezitter er van niet iets, maar niets. Ze is niet de grootste hoedanigheid wanneer ze met geloof en hoop op één lijn wordt gesteld. Ze is de ergste hoedanigheid omdat ze een vervalsing van de grootste hoedanigheid is. Zeer terecht komen de huichelaars in het oordeel van Gehenna. De „boze slaaf”-klasse, die hun broeders beschimpen, worden door de Heer uitgeworpen, opdat zij hun deel hebben met de huichelaars. — Matth. 24:48-51; 23:3, 29, 33; NW; 1 Kor. 13:2, 13.
12, 13. Wat dienen wij echter te trachten niet met woorden en met de tong te doen, alhoewel wij huichelachtigheid vermijden, en hoe zouden woorden dus praktisch kunnen zijn?
12 Maar alhoewel wij huichelachtigheid met woorden en met de tong vermijden, dienen wij te trachten anderen niet onnodig met woorden en met de tong te beledigen en te krenken door onze vrijmoedigheid. Een gemeente nodigt bijvoorbeeld een spreker van een andere gemeente uit om een openbare lezing te houden. Wanneer hij aankomt ten einde zich aan zijn afspraak te houden, verneemt de gemeentedienaar of de voorzitter dat hij zijn lezing heeft uitgeschreven en zal voorlezen. Met het oog hierop zou de dienaar of de voorzitter kunnen zeggen: „Een uitgeschreven lezing! Wel, het publiek hier luistert niet graag naar een lezing die wordt voorgelezen. Zij horen graag een voor de vuist weg gehouden lezing.” Of hij zou het volgende kunnen zeggen: „Ik ben er van overtuigd dat je veel tijd hebt besteed aan het samenstellen van die lezing en dat het een goede lezing zal zijn. Wij verwachten dat je de lezing zo goed mogelijk zult voorlezen en het manuscript gewoon voor ons zult doen leven door de prettige manier waarop jij je uitdrukt.”
13 Onder de gegeven omstandigheden zou het eerste commentaar er toe leiden dat de openbare lezer werd ontmoedigd voordat hij ook maar was begonnen het manuscript voor te lezen, terwijl het vuur en het enthousiasme dat hij alleen al bij de gedachte had gevoeld dat hij zijn zorgvuldig voorbereide geschrift zou voorlezen, hem worden ontnomen. Het zou derhalve tot resultaat hebben dat hij op een beschroomde, apologetische, inferieure en niet-bezielende wijze zou lezen. Het tweede commentaar zou er blijk van geven dat de voorbereiding door de broeder om het geschrift samen te stellen en zich klaar te maken zodat hij de lezing kon houden, werd gewaardeerd en dit zou hem er toe aanmoedigen zijn uiterste best te doen bij het uitspreken van de lezing zodat de toehoorders nauwelijks zouden denken dat hij zijn lezing voorlas, er het volste profijt van zouden trekken en zich er geweldig over zouden verheugen. Nadat de lezing geheel voorbij was, zou de dienaar of de voorzitter zijn oprechte waardering tot uitdrukking kunnen brengen en het volgende voorstel kunnen doen: „Broeder, wij zouden op een keer ook graag een voor de vuist weg gehouden openbare lezing van je horen. Er is een beetje meer moed voor nodig, maar door tot overvloeiens toe vervuld te worden van je materiaal en er zeer vertrouwd mee te worden, weten wij dat je het kunt. Wij zouden het fijn vinden wanneer je zo’n lezing eens bij ons houdt.” Het tweede soort van commentaar is daarom het praktische commentaar waarbij consideratie wordt betoond.
14. Hoe zouden er ten aanhoren van anderen onverstandige woorden en hoe zouden er aanmoedigende woorden gezegd kunnen worden in verband met een slechte opkomst van vrijwilligers voor de dienst?
14 In een ander geval zou een van de dienaren van een gemeente op een dienstvergadering, op de donderdag of vrijdagavond van de week, kunnen spreken. Hij komt tot het punt waar hij de velddienstregelingen voor de komende week bekendmaakt. Hij doet een voorstel voor een bepaald soort van velddienst op een bepaalde vrije avond. „Nu, hoevelen in de gemeente zullen op die avond een aandeel hebben aan deze activiteit? Willen zij zo vriendelijk zijn hun vinger op te steken?” Er gaan vier vingers omhoog te midden van meer dan vijftig toehoorders. Denkend dat hij de meerderheid van hen er toe kan bewegen een groter aandeel aan de activiteit te hebben door hen beschaamd te maken, zou de dienaar kunnen zeggen: „Dus slechts vier ondersteunen de organisatie, niet waar?” Zulk een commentaar zou onverstandig zijn. Het zou stellig wrok opwekken omdat zulk een commentaar geen consideratie inhoudt. Het ondersteunen van de organisatie in haar activiteit wordt niet gepeild door een speciale activiteit welke op die avond plotseling aan de gemeente wordt voorgelegd. Wat zullen de anderen behalve de vier die hun vinger hebben opgestoken, gedurende het overige gedeelte van de week doen op het gebied van geregelde veldactiviteiten? Dat moet in gedachten worden gehouden. Het verstandiger commentaar zou dus zijn: „Welnu, het verheugt ons dat vier zich reeds onmiddellijk als vrijwilligers kunnen opgeven. Wanneer er enige anderen zijn die later bemerken dat zij regelingen kunnen treffen om zich in deze activiteit op deze speciale avond, bij de vier aan te sluiten, zal ik dit gaarne van hen vernemen. En laten de overigen van ons deze komende week getrouw voortgaan met onze geregelde activiteiten.” Dit commentaar zou vermijden dat wij met woorden struikelen en zou geen luisteraars afbreken en krenken maar zou allen aanmoedigen.
15, 16. Hoe dient men te werk te gaan wanneer men een aanmerking maakt op hen die ouder in de waarheid of in leeftijd zijn, en hoe behandelde Paulus Petrus voor een inconsequent gedrag?
15 Er zijn juiste manieren waarop wij mensen beschaamd kunnen maken met het oog er op dat zij de juiste handelwijze gaan volgen (2 Thess. 3:14, 15; Titus 2:8; 1 Petr. 3:16). Maar wees nimmer bijtend. Houd eveneens rekening met de jaren dat de persoon in de waarheid is of met zijn physieke leeftijd. „Critiseer een oudere man niet streng. Behandel hem daarentegen als een vader, jongere mannen als broeders, oudere vrouwen als moeders, jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid” (1 Tim. 5:1, 2, NW). Gij kunt denken dat een persoon die ouder in jaren of in de waarheid is, verslapt of niet aan de maatstaven voldoet. Berisp hem niet door hem in zijn gezicht te vergelijken met iets afschuwelijks of een afschuwelijke religieuze klasse, terwijl gij denkt dat gij hem terechtwijst of hem aan zijn tekortkomingen herinnert. Door zulke opmerkingen doet gij wellicht onrecht en zult gij er waarschijnlijk de oorzaak van zijn dat de persoon diep gekrenkt en pijnlijk beledigd is. Jeugdige drukte wil niet altijd zeggen dat er veel tot stand wordt gebracht, en evenmin wil een bejaarde, vertraagde pas zeggen dat er weinig tot stand wordt gebracht wanneer er geregeld, geduldig en vastberaden wordt voortgezwoegd. Wees daarom niet streng in kritiek of vergelijkingen trekken. Indien gij denkt dat gij een aanmerking moet maken, gebruik dan tact. Merk op hoe tactisch Paulus Petrus (die ouder in de waarheid was) behandelde wegens diens gedrag, hetwelk niet in overeenstemming was met zijn verlichte geloof maar grensde aan huichelachtigheid doordat hij vrees had voor de besneden Joden.
16 Paulus, die vertelt hoe hij tact gebruikte, zegt: „De overige Joden voegden zich eveneens bij hem in het aannemen van deze schijn; zodat zelfs Barnabas met hen werd meegevoerd in hun schijn. Maar toen ik zag dat zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws, zeide ik tot Cefas ten aanhoren van hen allen: ’Indien gij, alhoewel gij een Jood zijt, leeft zoals de natiën, en niet zoals de Joden, hoe komt het dan dat gij mensen uit de natiën er toe dwingt overeenkomstig het Joodse gebruik te leven?’” (Gal. 2:11-14, NW) Petrus begreep waar het om ging maar werd niet gekrenkt.
17. Hoe kunnen wij moeilijkheden voor onze ziel vermijden door onze handelwijze met woorden en met de tong?
17 De spreuk zegt wijsgerig: „Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden [moeilijkheden]” (Spr. 21:23, AS). Dit houdt in dat men zijn mond en tong moet bewaren van roddelen over anderen, vooral kwaadspreken en ongunstige kritiek uitoefenen op persoonlijke aangelegenheden van anderen, waarbij men dikwijls anderen naar zijn eigen maatstaven oordeelt en niet naar de beste uitleg van Gods Woord. Omdat de strijd van Armageddon zo nabij is, zijn er wellicht sommigen die in een opwelling van afkeer hun wenkbrauwen fronsen en de handen ineenslaan omdat andere broeders en zusters in deze tijd gaan trouwen of omdat de een of andere getrouwde zuster zwanger is geworden. Maar is zulk een openlijk aan de dag gelegde, in het openbaar geuite afkeer gebaseerd op de juiste zienswijze en het juiste begrip van de Schrift betreffende deze laatste dagen, waarin Armageddon voor de deur staat? Neen. Gewoonlijk komt datgene wat de roddelaar, de kwaadspreker en de haastige criticus heeft gezegd, bij hem zelf terug en dan zijn er moeilijkheden voor hem, moeilijkheden omdat hij verklaringen moet geven, moeilijkheden omdat hij verontschuldigingen moet aanbieden, moeilijkheden omdat hij bedroefd is bij het zien van de schade welke hij degenen heeft berokkend die aanstoot zijn gaan nemen aan Gods waarheid en de organisatie. Er is een praktische manier waarop zulke moeilijkheden vermeden kunnen worden: houd uw mond, tong en pen.
18. Wanneer kan gebrek aan liefde worden getoond door na te laten de tong te gebruiken?
18 Wij zullen dus stellig liefhebben met woorden en met de tong. Nu in deze tijd van oordeel voor de natiën is het de tijd aller tijden waarin wij onze woorden en tong op een juiste wijze dienen te gebruiken en waarin juiste woorden te onthouden, ongehoorzaamheid zou betekenen. Is het thans niet de tijd waarin God ons gebiedt het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde te prediken met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven? Jezus Christus zeide Ja (Matth. 24:14, NW). Is het thans niet de tijd om welgemeende raad te geven aan hen die in gevaar verkeren dat zij in deze oordeelsdag en te Armageddon worden vernietigd? Ja. Hoeveel goed zouden wij nalaten te doen door een woord ter rechter tijd en op zijn pas gesproken, te onthouden wanneer onze tong de macht en de gelegenheid heeft het te uiten! „Hoe goed is een woord op zijn tijd!” „Gouden vruchten op zilveren schalen: zijn woorden, te pas gesproken” (Spr. 15:23; 25:11, PC). Wanneer wij ter rechter tijd een bestraffing moeten geven, moet ze, wil ze te pas zijn gesproken, in liefde worden gegeven. Na te laten een bestraffing ter rechter tijd te geven, kan blijk geven van een gebrek aan liefde bij het gebruiken van woorden en de tong (Spr. 6:23). „Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg.” „Want dien Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht.” — Spr. 13:24, NBG; Hebr. 12:6, NW; Spr. 3:12; 27:5.
19. Moeten wij dan met woorden en met de tong liefhebben? Indien ja, op welke wijze?
19 Leden van een gemeente moeten Gods Woord tot elkander spreken opdat zij geestelijk worden opgebouwd, worden vertroost en worden aangespoord op de juiste loopbaan voort te gaan. Wij worden onderricht over de wijze waarop wij onze woorden en tong op de juiste manier kunnen gebruiken door de raad: „Gij, geliefden, bewaart u in Gods liefde, door u op te bouwen op uw allerheiligste geloof, en te bidden met heilige geest.” Eveneens: „Vertroost elkander met deze woorden” (Judas 20, 21, NW; 1 Thess. 4:18). Sprekers die hiertoe zijn aangesteld, dienen het Woord tot de gemeenten te prediken, en alle leden van de gemeenten moeten het Woord tot alle inwoners van het land prediken. Niet alleen dienen wij liefde te tonen door te spreken maar wij dienen liefde te tonen door de zorg die wij aanwenden met betrekking tot onze woorden en uitdrukkingswijzen en illustraties: „Laten uw uitspraken altijd minzaam zijn, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven” (Kol. 4:6, NW). De tong moet niet worden gebruikt als een vuur dat door Gehenna in vlam wordt gezet ten einde onze luisteraars eeuwige vernietiging te laten ondergaan in die symbolische poel van vuur en zwavel, maar als de „tong der wijzen,” die mentale en geestelijke gezondheid aan de luisteraars schenkt (Spr. 12:18; Jak. 3:5-8, NW). Laat onze tong het middel zijn om de woorden des levens over te brengen; laat de gedrukte bladzijde, de gedrukte preken, die wij verspreiden, woorden des levens bevatten, welke in Bijbeltaal zijn uitgedrukt en redding tot doel hebben. Er valt niet over te redetwisten: wij moeten met woorden en met de tong liefhebben, en wij moeten die liefde zowel jegens God als onze naaste tot uitdrukking brengen.
„MET DE DAAD EN IN WAARHEID”
20. Wat bedoelt de apostel dan in 1 Johannes 3:18?
20 Wat de apostel Johannes bedoelt wanneer hij zegt: „Laten wij niet liefhebben met woorden noch met de tong, maar met de daad en in waarheid,” is, dat wij niet alleen met woorden en met de tong moeten liefhebben, vooral wanneer het de tijd is voor daden, voor handelingen, ten einde datgene wat wij met woorden en met de tong zeggen, in praktijk te brengen (1 Joh. 3:18, NW). Dat is de gevolgtrekking die wij maken uit het vers (17) dat onmiddellijk aan het voorgaande voorafgaat en hetwelk luidt: „Al wie de bezittingen dezer wereld heeft om het leven in stand te houden en ziet dat zijn broeder gebrek heeft en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit, op welke wijze blijft de liefde Gods in hem?” (1 Joh. 3:17, NW). Datgene wat hij met woorden of met de tong kan zeggen, zal het feit niet verbergen dat hij te kort is geschoten in liefde tot God alsmede in liefde tot een van zijn intiemste naasten, zijn Christelijke broeder.
21. Hoe komt liefde aldus overeen met geloof?
21 Dit doet ons denken aan Jakobus’ illustratie van wat een levend geloof is: „Welk nut heeft het, mijn broeders, indien een zeker iemand zegt dat hij geloof heeft maar hij heeft geen werken? Dat geloof kan hem niet redden, niet waar? Indien een broeder of een zuster zich in een naakte toestand bevindt en hun het voedsel dat voldoende is voor de dag, ontbreekt, doch een zeker iemand van u zegt tot hen: ’Gaat in vrede, blijft warm en goed gevoed,’ maar gij geeft hun niet de noodzakelijkheden voor hun lichaam, welk nut heeft het dan? Zo is ook geloof, indien het geen werken heeft, in zichzelf dood” (Jak. 2:14-17, NW). Die illustratie kan evengoed van toepassing worden gebracht op liefde. Levende liefde moet werken hebben. Opdat ze waarachtig kan zijn, moet ze niet alleen door woorden die van de tong komen, worden bewezen wanneer zulke woorden goedkoop zijn en ons niet meer kosten dan de mond te bewegen, maar door werken, door onzelfzuchtige daden; door ten koste s. van ons zelf te geven en zonder er op te rekenen iets terug te ontvangen.
22. Tot het doen waarvan zal liefde ons aansporen jegens hen die ons dienen, en waarin zal liefde trachten de leiding te nemen?
22 Het is eenvoudig om schriftuurplaatsen over liefde, aan te halen en dit onderwerp voor een gehoor te bespreken, maar liefde in praktijk te brengen wanneer het enigszins ten koste van het vlees en zijn bezittingen gaat, is een tweede. Het is een zekerder beproeving van de waarachtigheid der liefde die onder woorden is gebracht. Soms kan het een kleine krachtsinspanning van onze zijde vereisen om iets voor anderen te doen in plaats van aldoor bediend te worden. Liefde zal niet toelaten dat wij hooghartig zijn, airs aannemen en, wegens onze positie of opleiding of materiële bezittingen, verwachten bediend te worden zonder op zijn minst enige wederdienst aan te bieden. Wanneer het er op aankomt iets voor anderen te doen, dienen wij te trachten de eersten te zijn een dienst te verrichten. „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid jegens elkander. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkander” (Rom. 12:10, NW). Jezus heeft dat gedaan. Het waren geen ijdele woorden toen hij zeide: „Al wie groot wil worden onder u moet uw dienaar zijn, en al wie de eerste onder u wil zijn, moet uw slaaf zijn. Evenals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn ziel te geven als een rantsoen in ruil voor velen” (Matth. 20:26-28, NW). Wanneer wij de leiding trachten te nemen in het betonen van eer aan elkander als Gods dienstknechten, zullen wij geen dode last worden, zodat de mensen het na verloop van tijd moe worden ons als gasten om zich heen te hebben. Wij dienen te trachten de mensen van hun lasten te ontheffen ten einde hen vrij te maken en hun meer tijd te geven voor geestelijke zaken, die zij evengoed als wij nodig hebben.
23, 24. Hoe kunnen wij liefde tot uitdrukking brengen voor de gehele gemeenschap van broeders, en waarom kan het opzoeken van de eenzaamheid tot een catastrophe leiden?
23 Soms kunnen broeders een last voor u zijn, niet in financieel of physiek opzicht, maar door hun gedrag, hun zwakheden en Christelijke onrijpheid. Maar liefde dient hiertegen opgewassen te zijn. „Hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders” (1 Petr. 2:17, NW). Dit betekent niet dat wij slechts voor alle broeders over de gehele aarde moeten bidden en degenen die zich in de een of andere moeilijke sector bevinden, moeten trachten te helpen. Het betekent dat wij de broeders en zusters in onze eigen gemeente moeten verdragen, ondanks hun fouten en tekortkomingen, en dit niet moe dienen te worden en ons geduld niet moeten verliezen. Onze nauwe, geregelde omgang dient geen verachting te kweken omdat wij onze metgezellen leren kennen gelijk een boek dat gelezen en herlezen is. Tijdens een in 1939 gemaakte ontdekkingsreis naar de Zuidpool gaf de aanvoerder van de expeditie zijn verlangen te kennen alleen gestationeerd te worden in een vooruitgeschoven voorpost opdat hij gedurende de lange winternacht wetenschappelijke waarnemingen kon doen. Waarom? Welnu, zo zeide hij, twee mensen kunnen de beste vrienden zijn, maar wanneer men hen in een gesloten ruimte plaatst, hen er toe dwingt gedurende een lange tijd tegenover elkaar te zitten en elkaar in het gezicht te kijken, zullen zij elkaar ten slotte moe worden, een afkeer van elkaar krijgen, elkaar als een last beschouwen en elkaar uiteindelijk niet meer kunnen zien en de aanwezigheid van elkaar niet meer kunnen velen. Laat mij de waarnemingspost daarom maar alleen bezetten.
24 Dit bleek bijna zijn ondergang te zijn. Hij werd bijna overweldigd door de dampen van zijn lamp en toen er geen radioboodschappen van hem doorkwamen, werd er van de operatiebasis uit een reddingsbrigade gezonden, en ze stelde de plaats vast waar zijn met sneeuw bedekte hut moest zijn, groeven door de sneeuw heen en brachten hem nog net op tijd levend te voorschijn. Het is niet minder gevaarlijk wanneer Christenen zich vrijwillig isoleren en de eenzaamheid opzoeken doordat zij genoeg krijgen van de gemeenschap van broeders en dit hun gaat vervelen terwijl zij liever de eenzaamheid opzoeken of de voorkeur geven aan het gezelschap van dieren of, nog erger, het gezelschap van deze wereld. Zulk een eenzaamheid kan inderdaad tot waanzinnigheid leiden, een waanzinnigheid in geestelijk opzicht, want wij worden er door afgesneden van de theocratische organisatie, door middel waarvan Jehovah’s voedsel, leiding en bescherming komen, en derhalve worden wij er door naar de vernietiging geleid.
25. Waarom dient onze nauwe omgang geen verachting te kweken, en waarom zullen wij niet afzonderlijk kunnen blijven wanneer er liefde heerst?
25 In de wereld is het misschien waar dat nauwe omgang en familiariteit verachting kweken. Maar de wereld heeft Jehovah’s geest niet. Wij, die tot zijn Nieuwe-Wereld-maatschappij behoren, hebben die geest wel. De vrucht er van is liefde in een waar opzicht. Indien wij waarlijk de gehele gemeenschap van broeders liefhebben, zullen wij bemerken dat wij ons niet van hen kunnen afzonderen. Liefde zoekt altijd het voorwerp van haar genegenheid; ze kan niet alleen blijven. Probeert u maar eens een jongeman die een verterende liefde voor een jong meisje heeft, van haar vandaan te houden. Hij zal op de een of andere manier toch bij haar komen en haar met zijn genegenheid overladen. De wijze man zegt dat het een van de vier dingen was die te wonderbaarlijk voor hem waren om ze te begrijpen: „den weg van een man bij een jonge vrouw” (Spr. 30:19, NBG). Zo moeten wij ook tegenover onze broeders en zusters zijn. Uit eigen verkiezing kunnen wij niet van hen wegblijven, en niet slechts omdat God gebiedt dat wij het vergaderen met hen niet nalaten. Wij moeten met hen omgaan, en moeten dit met positieve gedachten doen, om goed te doen jegens anderen, heilzaam te zijn en niet slechts om persoonlijk bevoordeeld te worden door alleen maar te willen ontvangen. Zendelingen die in hetzelfde zendelingenhuis wonen of die in dezelfde groep werken, dienen in waardering voor elkaar te groeien, elkaar soms wanneer het een beetje moeilijk is, te verdragen en elkaar tot sterkte te zijn daar twee, wanneer zij samenwerken, beter zijn dan één (Pred. 4:9-12). Zendelingen hebben elkaar nodig in de activiteit in het veld. Zij dienen te trachten elkaar te beveiligen voor plaatselijke gevaren. Dit alles, wat misschien enigszins ten koste van hun persoonlijke gevoelens gaat, behoren zij in het belang van het werk te doen, ten einde een plaatselijke gemeente van inheemse getuigen van Jehovah op te bouwen.
26, 27. Hoe kan het bezoeken van een vergadering slechts een vormelijke liefde tot God zijn, en hoe dienen wij voordeel te trekken van het vergaderen en bijeenzijn?
26 Wij kunnen het ons niet veroorloven onze broeders en zusters in de Nieuwe-Wereld-maatschappij te negeren. Er is geen reden of verontschuldiging voor het gedrag dat in de volgende aanhaling uit een brief aan het Genootschap, wordt beschreven: „Ik zou nog veel meer kunnen zeggen, maar ik moet mij beperken tot de reden waarom ik schrijf. Antwoord alstublieft in De Wachttoren. Kan het mogelijk zijn dat iemand die een gewijde getuige van Jehovah is, jarenlang in dezelfde Koninkrijkszaal naast andere getuigen zit, naast anderen op dezelfde bank zit, langs anderen loopt, niet voor een paar maanden, maar jarenlang, en niet eenmaal tot uw zuster of broeder spreekt? Zelfs geen ’Dag!’ of ’Hallo!’ zegt? En wanneer er een poging wordt gedaan met hem te spreken, draait de persoon zonder te antwoorden, zich om en gaat weg. Geeft dit blijk van naastenliefde? Jezus vermaande: ’Hebt elkander lief,’ enz. Ongeacht ras of kleur is de grote schare niet verdeeld.”
27 Degene die in de brief wordt beschreven, denkt misschien dat hij door de vergadering in de Koninkrijkszaal te bezoeken, liefde tot God toont; hij neemt echter niet in aanmerking dat zulk een liefde tot God onvolledig is, slechts vormelijk is, want hij blijft in gebreke hem lief te hebben door zijn gebod te bewaren, hetwelk inhoudt dat wij onze naaste moeten liefhebben als ons zelf. Wij dienen de vergaderingen niet te ondersteunen door slechts aanwezig te zijn, maar door er een aandeel aan te hebben wanneer er zulk een gelegenheid is. Begeeft u na de vergadering onder hen die zich in de zaal bevinden en schenkt aandacht aan hen die over het hoofd gezien schijnen te worden. Aldus zult u extra geluk verkrijgen uit het bezoeken van de vergadering door terwijl u daar bent, aan anderen te geven. Tracht geen laatkomers te zijn, vooral op openbare lezingen. Wanneer vreemdelingen daar op tijd zijn, maakt het een slechte indruk wanneer zij vele lege zitplaatsen zien en zien dat de leden van de gemeente laat zijn in het bezoeken van de vergadering. Lege zitplaatsen kunnen eveneens een treffend bewijs voor hen zijn dat de leden van de gemeente hun eigen vergaderingen niet bezoeken. Indien u alleen in de velddienst moet uittrekken, doet dit dan. Maar wanneer het mogelijk is, trekt dan gezamenlijk uit in de dienst. Bouwt anderen op die dan uw metgezellen worden, opdat zij een grotere geschiktheid voor de prediking van deur tot deur en van winkel tot winkel kunnen ontwikkelen. Laten de zwakken sterkte en warmte van ijver in zich opnemen van u de sterkeren. Geeft en verkrijgt meer geluk. — 1 Kon. 1:1-4.
OOK IN GEEST
28. Waarvoor moeten wij de toestand van onze geest behoeden, en wat is een tegengif daarvoor?
28 De geest is een dynamische factor welke er bij te pas komt wanneer wij liefde jegens anderen tot uitdrukking brengen of weerhouden. Wij moeten de toestand van onze geest behoeden ten einde er op toe te zien dat hij niet negatief, egocentrisch en introvert is, niet geheel in zichzelf opgaat of denkt dat wij anderen tot last zijn en ons er aldus toe brengt alleen te willen zijn met onze gedachten. Het tegengif dat de apostel voor zulk een storing in de geest geeft, is het volgende: „Terwijl gij niet alleen uit persoonlijke belangstelling op uw eigen zaken ziet, maar tevens uit persoonlijke belangstelling op de zaken van anderen. Bewaar de geestestoestand in u welke ook in Christus Jezus was” (Fil. 2:4, 5, NW). Wanneer wij dit tegengif toepassen, zullen wij er toe worden bewogen onzelfzuchtig jegens anderen in de Nieuwe-Wereld-maatschappij te handelen. Dit dient niet te moeilijk te zijn. Indien ons in Christus’ bergrede het bevel wordt gegeven zelfs onze vijanden lief te hebben en jegens hen goed te doen, hoeveel te meer dienen wij dan liefde te hebben voor degenen die ons liefhebben, onze broeders en zusters in het gezin van God? Wees een liefderijke extravert.
29. Wat moeten wij, zoals ons in 1 Korinthe 13:5 (NW) wordt gezegd, niet toerekenen? Wat kan er anders gebeuren, waarvoor wij in Spreuken 18:19 worden gewaarschuwd?
29 In 1 Korinthe 13:5 (NW) wordt beschreven hoe deze goddelijke hoedanigheid werkzaam is: „Ze rekent het onrecht niet toe.” Met andere woorden, koester geen wrok tegen een geestelijke broeder. Indien iemand dit op hardnekkige wijze wel doet, kan het zijn dat hij even onverzoenlijk wordt als de beledigde broeder die in Spreuken 18:19 wordt beschreven: „Een beledigde broeder is moeilijker te winnen dan een sterke stad; en zulke twisten zijn gelijk de grendels van een kasteel” (AS; Nácar-Colunga). „Een vervreemde broeder is erger dan een sterke stad, en twisten zijn als de grendel van een citadel” (Ro). „Een broeder tegen wie een overtreding is begaan, is als een sterke stad, en twisten als de grendel van een paleis” (Yg). Ja, anders dan men zou verwachten, zal een broeder weigeren gezinsgenegenheid te tonen en zijn broeder die evenals hij vlees en bloed is, te vergeven, terwijl hij waarschijnlijk de houding zal aannemen dat zijn broeder niemand had moeten beledigen en geen overtreding tegen iemand had moeten begaan die hem zo na stond als zijn eigen broeder.
30. Welke voorbeelden hiervan vinden wij in Kaïn en Ezau?
30 Kaïn heeft zijn broer Abel nooit vergeven dat deze hem onschuldig in de schaduw heeft gesteld toen het er op aankwam Gods gunst te verwerven; ongetwijfeld had hij het gevoel dat hij in zijn positie als eerstgeborene was aangetast en zijn trots was gekrenkt. Ezau dacht er over zijn broer Jakob te vermoorden omdat deze stappen had gedaan het geboorterecht dat hij wettelijk had gekocht, door hun vader Izak aan hem te doen overdragen hetgeen overeenkomstig Gods besluit was. Jakob ging weg uit huis om de woede van zijn broer te laten bekoelen. Toen Jakob zelfs na twintig jaar van afwezigheid terugkeerde, was hij niet zeker van Ezau’s vergiffenis, maar voor zich uit zond hij het ene geschenk na het andere aan Ezau, in de hoop dat deze geschenken alsmede de lange afwezigheid waarin alles vergeten zou zijn, zijn broer zacht zouden stemmen en hem tot bezinning zouden brengen. Gelukkig is het zo gelopen, maar er was een lange tijd, twintig jaar, voor nodig. Hoe zou het zijn wanneer het beleg voor een sterke stad zo lang zou moeten duren ten einde haar te veroveren of in te nemen? — Gen. 25:20-34; 27:1-45; 31:36-41; 32:3 tot 33:11.
31. (a) Welke voorbeelden hiervan vinden wij in Joab en Absalom? (b) Hoe kan iemand aldus de gelegenheid om God na te volgen, missen, en wie benadeelt hij aldus?
31 Generaal Joab koesterde een wrok tegen zijn Israëlietische broeder, generaal Abner, omdat deze zijn broeder Asahel tijdens een burgeroorlog had gedood, en ten slotte doodde hij Abner door een list (2 Sam. 2:18-23; 3:26-39). Absalom, de zoon van koning David, heeft het zijn halfbroeder Amnon nooit vergeven dat deze zijn zuster Thamar had geschonden, maar na twee jaar waarin hij zijn tijd afwachtte, beraamde hij een gelegenheid en liet Amnon doden (2 Sam. 13:1-29). Daarom moeten broeders en zusters in de Nieuwe-Wereld-maatschappij op hun hoede zijn zodat zij geen wrok koesteren, niet korzelig zijn of humeurig worden, niet toelaten dat hun geest zich steeds weer bezighoudt met werkelijke of vermeende beledigingen en zij slechts kouder en verbitterder worden tegen een broeder die als een overtreder wordt beschouwd. De broeder aan wie de overtreding of schuld ten laste wordt gelegd, kan de handelwijze volgen welke door Jezus in Mattheüs 18:15-17 werd uiteengezet. Toch blijft de broeder weerspannig en weigert zich te laten verzoenen; hij wil de overtreder niet al te gemakkelijk laten gaan, ook al is hij zijn geestelijke broeder. Hij geeft er de voorkeur aan de twisten onverbreekbaar te maken zoals de poortgrendel van een kasteel. Aldus mist hij de gelegenheid om God na te volgen: „Maar wordt goedgunstig jegens elkander, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend evenals God u door Christus vrijelijk heeft vergeven. Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen” (Ef. 4:32; 5:1, NW). Degene die hij schaadt, is hoofdzakelijk zichzelf.
32. Wat is de betere handelwijze jegens een broeder die als een overtreder wordt beschouwd, en wie bevoordeelt men aldus op de eerste plaats? Waarom?
32 Door zulk een onvergeeflijke, onverzoenlijke geest draagt hij er toe bij dat zijn broeder zwak wordt en dat hij hem geestelijk belemmert. Het is beter te vergeven en de twisten en de ruzie uit de weg te ruimen en de broeder te helpen gelijk een sterke stad te zijn, zoals enkele moderne vertalingen er de voorkeur aan geven Spreuken 18:19 te vertolken: „Een broeder die wordt geholpen, is gelijk een sterke stad, maar ruzie is gelijk de grendels van een kasteel” (RS). „Een broeder die door een broeder wordt geholpen, is gelijk een versterkte stad; hij houdt vast als de grendel van een kasteel” (AT; Bover-Cantera). Het is onze verantwoordelijkheid en ons voorrecht onze broeder op te bouwen door hem, indien noodzakelijk, vergiffenis te schenken en hem aldus te helpen sterk te worden zodat hij niet door de vijand overmeesterd kan worden en het evenals de grendel van een kasteel kan uithouden tegen alle aanvallen van deze wereld. Op die wijze is een Christen zowel zichzelf als zijn geestelijke broeder tot voordeel. „Een barmhartig mens bewijst zichzelf een weldaad; wie hardvochtig is veroorzaakt zichzelf leed” (Spr. 11:17, KB). Houd in gedachten dat Jezus zeide: „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond. Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven; terwijl indien gij de mensen hun overtredingen niet vergeeft, uw Vader uw overtredingen ook niet vergeeft” (Matth. 5:7; 6:14, 15, NW). Is Gods vergiffenis het niet waard verworven te worden? Het betekent ons eeuwige leven in de nieuwe wereld.
33. Hoe kunnen wij ons ook innerlijke pijn en moeilijkheden besparen en niet toelaten dat onze goede betrekkingen met een andere broeder worden bedorven?
33 Wij besparen ons veel innerlijke pijn en moeilijkheden door niet lichtgeraakt, overgevoelig en gemakkelijk beledigd te zijn. Verbeeldt u niet dat gij degene zijt op wie een toespeling wordt gemaakt in de opmerkingen van anderen en dat gij onverdiend wordt gecritiseerd, zodat gij u gekrenkt en beledigd gevoelt. Indien gij in twijfel verkeert wie er wordt bedoeld, vraag dit dan aan de spreker. Maak geen overijlde gevolgtrekkingen en heb niets tegen de spreker en verkilt u niet jegens hem. Wanneer zijn opmerkingen op u van toepassing zijn, zijn ze wellicht eveneens op anderen van toepassing geweest en de spreker kan iemand anders in gedachten hebben gehad als illustratie. Trek daarom tezamen met de anderen op zachtmoedige wijze voordeel uit zijn opmerkingen. Hoe zoudt gij u voelen wanneer de spreker rechtstreeks naar u toe kwam en zeide: „Gij zijt die man”? Dat zoudt gij niet dubbelzinnig kunnen opvatten, maar alhoewel het u zeer zou doen, zoudt gij het toch als waar moeten erkennen of u er tegen moeten verweren als zijnde verkeerd. Een koninklijke waardigheidsbekleder die hoger was dan u, heeft het genomen — koning David. Zonder enige belediging te gevoelen en zijn vrijmoedige aanklager, de profeet Nathan, te straffen, gaf hij toe dat hij degene was die overeenkwam met Nathans illustratie en hij had berouw. Deze houding van zijn zijde deed hem goed en leidde er toe dat hij met Jehovah God werd verzoend (2 Sam. 11:1 tot 12:15; Spr. 28:13). Vernedert u derhalve ten einde verdiende bestraffing en terechtwijzing te aanvaarden en wees er dankbaar voor. Maar schrijf iemand anders geen kwaad toe en laat uw verbeelding geen woeste fantasieën maken en u er toe bewegen zich beledigd te gevoelen en terneergeslagen te worden. Het zal u onevenwichtig maken, uw vrede en geluk verstoren, en uw ongedwongen, goede betrekkingen met een broeder die zich er niet van bewust is dat hij u heeft gekrenkt, bederven.
EEN VOLMAAKTE BAND VAN LIEFLIJKE EENHEID
34. Hoe handelde Gods liefde positief ten aanzien van de vervreemde mensheid, en wat zijn wij daarom verplicht in navolging te doen?
34 Gods liefde houdt het gehele universum van heilige schepselen in eenheid met hem. Zijn meest liefderijke gave van zijn eniggeboren Zoon is een lieflijke stap in de richting van zijn voornemen, de vele personen op aarde die van hem vervreemd zijn, ten slotte in een onverbreekbare eenheid met zich te brengen. Zijn liefde bewoog hem er toe positief te zijn en de eerste stap te doen in de richting van het verenigen van ons met hem, en dit kostte hem zeer veel. Laten wij het voorbeeld volgen en positief zijn, terwijl wij de eerste stap doen, die van vriendelijkheid en vergevensgezindheid uit het hart. Dat is de praktische kant van liefde. In ons getuigeniswerk in het veld zijn wij vriendelijk tegenover onze vijanden, onze tegenstanders, en wij bidden ten behoeve van hen, terwijl wij ons gebied steeds weer bewerken alhoewel wij door de onwetende en misleide mensen in het gebied misschien slecht zijn behandeld. Hoe inconsequent is het dan ons te verharden tegen onze eigen broeders en zusters in de gemeente door de verhardende gedachte te koesteren dat wij de wereld kunnen verontschuldigen vanwege haar onwetendheid maar dat onze broeders en zusters beter hadden moeten weten en met evenredige strengheid behandeld dienen te worden ten einde het hun te doen beseffen en te laten voelen totdat het krenkt! In het licht van Gods voorbeeld is het onze plicht onze broeders en zusters lief te hebben en hun aldus een betere en superieure weg te tonen. Denk goed van de broeders en zusters. Bedenk alleen het goede voor anderen en zet het plan in daden om. Kweek deze grootste vrucht van de geest aan, namelijk, liefde.
35. Waarom moeten wij de band der liefde hecht laten worden in de Nieuwe-Wereld-maatschappij, en waarom moeten wij onze aard vóór Armageddon veranderen?
35 Laat de volmaakte band van eenheid hecht worden in de Nieuwe-Wereld-maatschappij. „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedgunstigheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Gaat voort verdraagzaam te zijn jegens elkander en elkander overvloedig vergevende indien iemand jegens een ander een reden tot klagen heeft. Evenals Jehovah ulieden overvloedig heeft vergeven, doet gij evenzo. Maar bekleedt u bij dit alles met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid” (Kol. 3:12-14, NW). Indien liefde een band van eenheid is, moet ze ons bijeenbrengen en samenhouden, ons niet uiteen doen gaan en ons niet verstrooien. Wij die ons thans in de tegenbeeldige ark van het nieuwe samenstel van dingen bevinden, welke ark het in de zeeën van Armageddon zal uithouden en ons tot in de nieuwe wereld zal brengen, moeten ons aaneensluiten en elkaar niet vermijden. Moeilijkheden tussen broeders en zusters dienen niet van lange duur te zijn maar dienen zo vlug mogelijk uit de weg geruimd te worden in het belang van een ieder opdat allen gelijk gezind kunnen zijn in de Heer (Fil. 2:1-4; 4:2). Gods schepping hangt samen door van hem afkomstige kracht, gelijk de „aantrekkingskracht van Kesil” (Job 38:31, Yg). De nieuwe wereld van rechtvaardigheid zal eveneens samenhangen. Ze staat vlak voor de deur, zodat een grote schare van dit tegenwoordige geslacht in de „ark” levend overgebracht kan worden in de nieuwe wereld en deze van haar begin af kan betreden. Wat moeten wij dan doen? Welnu, wij moeten thans, voordat de nieuwe wereld er is, samenleven. Armageddon zal onze aard jegens onze broeders en zusters niet op wonderbaarlijke wijze veranderen en ons plotseling tot lieflijke schepselen maken. Wij moeten onze aard thans veranderen. Armageddon kan weliswaar de aard van mensen uitwissen, maar de aard welke in die strijd uitgewist zal worden, zal de aard zijn van hen die in deze strijd van Armageddon worden vernietigd. Eén ding is zeker: Ware liefde zal Armageddon overleven en zij die ze beoefenen, zullen deze strijd eveneens overleven.
36. Door welke hoedanigheid wordt de wereld er toe gedwongen te weten dat wij Christus’ volgelingen zijn, en hoe wordt in Psalm 133 de eenheid beschreven welke er door wordt voortgebracht?
36 Laten wij vrienden zijn. Hij die vrienden heeft, moet iets doen: hij moet vriendelijk zijn (Spr. 18:24). „Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor den nood geboren” (Spr. 17:17, NBG). Door zulk een blijvende vriendschap zal het deze wereld duidelijk worden dat wij Christus’ discipelen en ware Christenen zijn (Joh. 13:34, 35). Liefde maakt zulk een blijvende vriendschap mogelijk. „De liefde dekt alle overtredingen toe” (Spr. 10:12). Liefde is een onverbreekbare band, indien ze de ware liefde is. De eenheid waarin ze broeders hecht samenhoudt, wordt op bekoorlijke wijze afgebeeld in Psalm 133:1-3: „Zie, hoe goed, hoe liefelijk is het, als broeders trouw [in eenheid] samenwonen! Het is als de kostelijke olie op het hoofd, afvloeiende op den baard, den baard van Aäron, die nedergolft op den boord van zijn gewaad; als Hermons dauw, die afvloeit op Sions bergen. Want daar beschikt Jahwe den zegen, leven, tot in eeuwigheid.” — LV; RS.
37. Hoe is zulk een eenheid gelijk de olie op Aärons hoofd?
37 De olie waarmede Mozes’ broer Aäron als Israëls hogepriester werd gezalfd en gewijd, was niet alleen zacht maar zeer welriekend, verspreidde een aangename geur voor allen die in de buurt waren en maakte het tot iets prettigs in de nabijheid van de hogepriester te zijn. Het was een geur welke geen andere zalf had, want God liet niemand anders een zalfolie van die samenstelling maken. Insgelijks maakt de geur van de eenheid der Nieuwe-Wereld-maatschappij ons aangenaam bewust van een atmosfeer van liefde zoals geen organisatie dezer wereld uitademt. Wij zijn graag in die atmosfeer; ze is goed voor ons. Ze komt van God door bemiddeling van zijn grote Hogepriester, Jezus Christus. Ze is de adem van Zijn geest. — Ex. 30:22-33; Hand. 10:38.
38. Waarmee nog meer wordt broederlijke eenheid in Psalm 133 vergeleken, en waarom was dat een belangrijke factor in de streek rondom Zions bergen?
38 In eenheid als broeders samenwonen in de Nieuwe-Wereld-maatschappij verkwikt ons eveneens en doet ons herleven, gelijk de dauw van de berg Hermon van de verheven Libanonketen. De top van de Hermon, die eeuwig met sneeuw is bedekt, deed de avonddampen op de ver naar het Zuiden liggende bergen van Zion condenseren, met welke bergen Jehovah zijn naam had verbonden. De dauw die aldus neerviel, was een reddende factor voor de plantengroei van het Beloofde Land gedurende het hete, regenloze seizoen van mei tot september. Hoe dat zo? Onlangs heeft men ontdekta dat planten die door de droge hitte waren verwelkt, zich sneller herstelden wanneer er ’s nachts dauw op hun bladeren werd gevormd dan wanneer de grond werd natgemaakt, en dat er zo veel dauw werd opgenomen, dat de planten gedurende de volgende dag normaal functioneerden zonder dat de bodem ook maar werd natgemaakt. Men had geen vermoeden van de hoeveelheid water die uit de dauw werd geabsorbeerd en later via de wortels in de grond werd afgescheiden en daar zonder verlies door verdamping werd opgeslagen. Er werd ontdekt dat de hoeveelheid water die aldus door de plant in een ondergrondse opslagplaats werd bewaard, zelfs in het geval van kleine planten, in milliliters gerekend kon worden en af en toe gelijk was aan het volledige gewicht van de plant zelf. Ongetwijfeld werd van de derde scheppingsdag tot aan de vloed van Noachs tijd de meeste plantengroei der aarde op deze wijze bevochtigd, toen God het nog niet had doen regenen op de aarde maar er voortdurend een damp opging van de aarde en de gehele oppervlakte van de grond bevochtigde (Gen. 2:5, 6, NW). De dauw welke daarom ten gevolge van de besneeuwde top van de berg Hermon op de heilige bergen van Zion viel, was gelijk dat verkwikkende, levenonderhoudende vocht, opdat alles groen en aantrekkelijk zou blijven. — Richt. 6:36-40.
39. Hoe is het in eenheid samenwonen van ons gelijk zulk een dauw, en waarom daalt deze dauw van boven op ons neer?
39 Wat waar was met betrekking tot het voorbeeldige Zion in Palestina, geldt ook voor het tegenbeeldige Zion, Gods koninkrijk. Omdat God heeft geboden dat daar, in het Koninkrijk, de zegen zou liggen voor ons, ja leven tot in eeuwigheid, liet hij, als een profetisch beeld, het voorbeeldige Zion uit de oudheid gedurende het hete, verdorrende seizoen dagelijks in dauw gebaad worden. Dat wij in lieflijke eenheid als broeders samenwonen, is gelijk die overvloedige dauw, welke verkwikkend is te midden van de hitte der vervolging, die wij van de zijde der wereld ondergaan, en is eveneens bevorderlijk voor ons eeuwige leven in Gods nieuwe wereld. Dit is zo omdat wij, wanneer wij op deze wijze samenwonen, de gunst van onze regerende Koning, Jezus Christus, verwerven: „Een toornig koning brult als een leeuw, maar als dauw op het groen is zijn gunst” (Spr. 19:12, PC). Aan dit herstelde geestelijke Israël heeft Jehovah God beloofd: „Ik zal Israël zijn als de dauw”; en hij doet zijn woord gelijk dauw op hen neerdruppelen opdat zij er gestadig door worden verkwikt. — Hos. 14:4, 5; Deut. 32:2, NW.
40. Om wat te midden van de mensen van goede wil te zijn, moeten wij deze verkwikking hebben, en wat is in dit opzicht het allerbelangrijkste?
40 Wanneer wij het vergaderen nalaten en geen eenheid behouden als een Nieuwe-Wereld-maatschappij, zullen wij ons van deze levenonderhoudende dauw beroven. Kunnen wij het ons veroorloven zonder deze zo zeer noodzakelijke verkwikking te zijn te midden van deze vijandige oude wereld? Neen! Wij hebben deze verkwikking nodig om altijd fris te zijn voor ons voorzegde werk onder de mensen van goede wil; zoals er staat geschreven: ’Het overblijfsel van Jakob [het geestelijke Israël] zal te midden van vele volkeren zijn als dauw van Jehovah, als regenstromen op het groene kruid, dat niet wacht op den mens, noch mensenkinderen verbeidt’ (Micha 5:6, NBG). Wij zullen niet geschikt zijn om gelijk dauw voor de versmachtende mensen te zijn tenzij wij eerst zelf deze geestelijke verkwikking hebben. Wanneer wij verenigd blijven als een Nieuwe-Wereld-maatschappij zullen wij die verkwikking krijgen, waardoor wij fris en kalm blijven en het zowel voor God als voor zijn eigen volk aangenaam is naar ons te kijken. Het allerbelangrijkste waardoor wij aldus verenigd blijven, is die vrucht van de goddelijke geest, liefde. Het is niet slechts een liefde met woorden en met de tong, maar met de daad en in waarheid, want ware liefde is praktisch.
[Voetnoten]
a In het „Earhart Plant Research Laboratory of the California Institute of Technology,” Pasadena, Calif., U.S.A. — Zie de New York Times, bladzijde E 11, 17 mei 1953.
[Illustratie op blz. 362]
„Elken dag zal ik U zegenen, en Uw naam loven voor eeuwig en altoos!” — Psalm 145:2, Gemser.