De openbaring van Jezus Christus
„Versterkt uw geest tot activiteit, blijft volledig evenwichtig en stelt uw hoop op de onverdiende goedgunstigheid die u ten deel zal vallen bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:13, NW.
1, 2. Welke hoop hebben oprechte personen gekoesterd, en hoe hebben sommige religieus gezinde personen de aangelegenheid beschouwd?
GEDURENDE vele eeuwen hebben oprechte en eerlijke personen naar de wederkomst van Christus verlangd. Precies hoe hij zou komen en wat er in die tijd precies zou gebeuren, is voor velen niet al te duidelijk geweest, maar het vooruitzicht de beloofde zegeningen verwezenlijkt te zien, heeft hen met hoop vervuld. Alhoewel er over die tijd is gesproken als over een tijd van oordeel en van het einde der wereld, hebben zij hun hoop niet verkeerd gesteld, want er is eveneens voorzegd dat het een tijd van bevrijding zou zijn. Maar deze redding zal niet automatisch komen als gevolg van een „goed gedrag.” Evenmin zal de tegenwoordigheid van die dag zo gemakkelijk worden herkend dat allen zullen weten dat het oordeel aan de gang is. Een nauwkeurige studie van de Schrift onthult dat wanneer de openbaring van Jezus Christus komt, ze het grootste gedeelte van de wereld zal overvallen.
2 Waarom is dit het geval? Werd de enige waarschuwing die de mens zou ontvangen, bekendgemaakt toen Jezus op aarde was? Heeft hij te kennen gegeven dat hij aan het einde der wereld plotseling zou verschijnen, zonder te zijn aangekondigd, en dat hij alle mensen onmiddellijk verantwoordelijk zou stellen? Sommige religieusgezinde personen houden vol dat Christus pas zal zijn gekomen wanneer hij met zijn engelen zichtbaar uit de wolken te voorschijn komt en alle mensen aan een vurig oordeel onderwerpt. Deze zelfde personen geloven dat het oordeel zal worden ingegaan op grond van het morele gedrag of op grond van de aanvaarding van de prediking van „Christus, den Gekruisigde” of van „Jezus en de opstanding” (1 Kor. 1:23; Hand. 17:18). Zulk een begrip is echter zuiver menselijke redenatie en niet gebaseerd op een nauwkeurige kennis van Gods Woord.
3. (a) Wanneer en waar komt verantwoordelijkheid voor de Heer het eerst? (b) Wat moet over de gehele wereld worden gepredikt, en waarvan is verantwoordelijkheid bij de openbaring van Jezus afhankelijk?
3 In de Bijbel wordt duidelijk aangetoond dat voordat iemand tot volledige verantwoordelijkheid gebracht zou worden, er een weg zou worden bereid voor het aangezicht van de Heer. Alleen wanneer zij die de Heer ernstig zoeken, de gelegenheid zouden hebben te herkennen dat hij in zijn koninkrijk tegenwoordig is, zou hij plotseling verschijnen om rekenschap te vragen. De Schrift toont verder aan dat deze eerste verantwoordelijkheid niet bij de natiën zou liggen, maar veeleer bij het „huis Gods” (1 Petr. 4:17; Mal. 3:1-5). Vervolgens vestigde Jezus er de aandacht op dat er op de gehele bewoonde aarde een volledige waarschuwing gegeven zou worden. En wat zal volgens zijn zeggen worden gepredikt? Niet voornamelijk zijn „kruisiging” of aan de paal nageling, en niet voornamelijk zijn opstanding. Alhoewel dit belangrijke leerstellingen van de Bijbel zijn en ze definitief betrekking hebben op het hoogtepunt van Gods voornemen en oordeel in deze tijd, werd de opstanding van Jezus niettemin gegeven als een teken van Christus’ eerste tegenwoordigheid en is ze sedertdien gepredikt. Thans zegt hij: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” (Matth. 24:14, NW). Het is het goede nieuws dat dit koninkrijk is opgericht waarover Paulus in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen spreekt. Daar bespreekt hij „de openbaring van de Here Jezus uit de hemel met zijn machtige engelen in een vlammend vuur, wanneer hij verdiende bestraffing brengt over hen die God niet kennen en hen die het goede nieuws over onze Here Jezus niet gehoorzamen” (2 Thess. 1:7, 8, NW). De verantwoordelijkheid bij de openbaring van Jezus Christus is er daarom van afhankelijk of men het goede nieuws van de tegenwoordigheid van het Koninkrijk, dat volgens Jezus’ zeggen over de gehele wereld gepredikt zou worden, aanvaardt of verwerpt.
4. Wat hebben de natiën in deze tijd niet erkend?
4 Waarom beseffen en aanvaarden de natiën niet de nadering van dit hoogtepunt van oordeel? Omdat ze geen acht hebben geslagen op de wereldomvattende aankondiging van Christus’ wederkomst en zijn tweede tegenwoordigheid. Sedert lang vóór de 1ste Wereldoorlog hebben Jehovah’s getuigen de aandacht gevestigd op het jaar 1914 als de tijd waarop deze grote gebeurtenis zou geschieden. En sedert 1914 is er in de kolommen van De Wachttoren herhaaldelijk de aandacht gevestigd op de zichtbare bewijzen waardoor deze waarheid wordt bevestigd. De natiën blijven dit teken negeren en weigeren te erkennen dat het zelfs nu een tijd van oordeel is. Ze kunnen niet inzien dat Christus in 1918 in de tempel is verschenen en dat het oordeel reeds is begonnen tegen twee klassen van wettelozen die hij aldaar aantrof (Matth. 24:48-51; 2 Thess. 2:8). Ze hebben niet opgemerkt dat er sedertdien een scheiding aan de gang is onder de mensen — een scheiding welke vlak voor hun ogen geschiedt (Matth. 25:31-33). Opzettelijk sluiten ze hun oren voor de waarschuwingsboodschap dat er een hoogtepunt van oordeel snel naderbij komt wanneer Jezus Christus zo volledig aan de wereld geopenbaard zal worden dat zijn tegenwoordigheid onbetwistbaar zal zijn. Het is dit onbetwistbare bewijs van zijn tegenwoordigheid waardoor vernietiging wordt teweeggebracht, omdat hij zich openbaart in de voltrekking van een ongunstig oordeel door middel van de oorlog van Armageddon. Daarom maant Petrus aan: „Versterkt daarom uw geest tot activiteit, blijft volledig evenwichtig en stelt uw hoop op de onverdiende goedgunstigheid die u ten deel zal vallen bij de openbaring van Jezus Christus” (1 Petr. 1:13, NW). Nu onze eeuwige bestemming op het spel staat, zou de verstandige handelwijze voorschrijven dat wij alle mogelijke kennis verwerven over dit beloofde tweede bezoek van Jehovah’s rechtvaardige vertegenwoordiger voordat hij in de voltrekking van het oordeel wordt geopenbaard. Overeenkomstig die juiste soort van kennis handelen, is de enige zekere weg van verdediging. — Pred. 7:12.
HET PATROON DEMONSTREREN
5. Welk patroon heeft Jehovah gesteld wat oordeel betreft?
5 Jehovah oordeelt nimmer iemand schuldig zonder een billijk verhoor te hebben afgenomen. Hij maakt de mens duidelijk zijn wil bekend en geeft de mens de volledige gelegenheid blijk te geven van een goed en juist hart door zich er aan te houden. Hij geeft zelfs herhaalde waarschuwingen aan hen die geneigd zijn hem te negeren. Maar zijn oordelen zijn zeker en snel wanneer er schuld is vastgesteld. Gedurende de gehele geschiedenis van zijn handelingen met de mensheid in verband met een oordeel, doet zich dit zelfde patroon voor. Twee gevallen die als voorbeelden van Christus’ tweede tegenwoordigheid worden gegeven, zullen er toe dienen dit patroon te demonstreren. — 2 Petr. 2:5, 6.
6. Welke drie aspecten zijn er betrokken bij elke komst van Jehovah’s vertegenwoordiger in een oordeel?
6 In dit verband dient er te worden opgemerkt dat er drie onderscheiden phasen of aspecten zijn waardoor elk bezoek of elke komst van een rechtvaardige vertegenwoordiger van Jehovah in een tijd van oordeel wordt gekenmerkt. Naar de gehele periode van de komst wordt verwezen als de tegenwoordigheid. Dan is er een tijd waarin het doel van de tegenwoordigheid duidelijk wordt gemanifesteerd. Het is een tijd waarin het oordeel over alle Christenen begint. Ten slotte is er een hoogtepunt van het doel van de tegenwoordigheid, hetwelk de voltrekking van het oordeel is. Dit is een tijd van openbaring want het doel van het bezoek wordt nu duidelijk gezien in de bevrijding van hen die gunstig zijn geoordeeld en in de vernietiging van hen die onwaardig zijn bevonden gered te worden.
7. Wanneer begon de tijd van Noachs tegenwoordigheid, en hoe werd Jehovah’s barmhartigheid tot uitdrukking gebracht?
7 Beschouw eerst de tegenwoordigheid van Noach in de periode voor de vloed. De aarde was met gewelddaad vervuld geworden zodat ze in Gods ogen was geruïneerd en hij zich voornam de aarde te vernietigen. In de geschiedenis van Noachs zonen, welke in het 6de hoofdstuk van Genesis te beginnen met vers 9 (NW) staat opgetekend, lezen wij: „Noach was een rechtvaardig man. Hij gaf er blijk van onberispelijk te zijn onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met God.” Alhoewel alleen al door de tegenwoordigheid van de rechtvaardige Noach het geslacht waarin hij leefde, werd veroordeeld, gaf Jehovah op barmhartige wijze de waarschuwing dat het in zijn voornemen lag die wereld te vernietigen en toonde hij een weg tot ontkoming door bemiddeling van zijn vertegenwoordiger die hij zond. „Daarna zeide God tot Noach: ’Het einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen, want de aarde is vol van gewelddaad ten gevolge van hen, en nu ruïneer ik hen tezamen met de aarde. Maak een ark voor u’” (Gen. 6:13, 14, NW). Deze van tevoren gedane aankondiging aan Noach zou het begin kenmerken van „de dagen van Noach” of de tijd van Noachs tegenwoordigheid, gedurende welke periode Noach diende als een „prediker van rechtvaardigheid” (2 Petr. 2:5). De mensen van die tijd wisten stellig dat Noach er was en dat hij predikte, maar zij schonken er geen aandacht aan.
8. Hoe ontving Noach het bewijs van Jehovah’s gunst en hoe werd de rechtvaardigheid van Noachs tegenwoordigheid geopenbaard?
8 Toen brak de dag aan waarop Jehovah God Noach, zijn gezin en alle dieren in de ark bracht. Dit was stellig een manifestatie van goddelijke gunst maar het werd evenwel niet ingezien door de bespotters die de van tevoren gegeven waarschuwing consequent hadden genegeerd. Gedurende de tijd van deze manifestatie en Noachs binnentreden van de ark, was de weg nog steeds open — maar niet lang. „Daarna sloot Jehovah de deur achter hem” (Gen. 7:16, NW). Het oordeel van allen die zich destijds op aarde bevonden, was nu bezegeld. Jehovah had blijk gegeven van zijn gunst jegens Noach en nu ging hij er toe over blijk te geven van gramschap tegen allen die Noachs rechtvaardige tegenwoordigheid hadden genegeerd. De vloed was een onmiskenbaar hoogtepunt van de betrouwbaarheid van Noachs prediking en een openbaring voor de goddeloze wereld waarin hij leefde. Zo zal het ook zijn ten tijde van Christus’ tweede tegenwoordigheid.
9. Welke houding en handelwijze legde Lot aan de dag tegenover de Sodomieten?
9 Lot valt eveneens op in een oordeel tegen een volk. Petrus had het volgende te zeggen over Lot, die een tijdelijke inwoner was van Sodom: „[God] bevrijdde de rechtvaardige Lot, die hevig werd gekweld doordat de zich tegen de wet kantende mensen zich aan losbandigheid overgaven — want die rechtvaardige man kwelde door wat hij zag en hoorde toen hij onder hen woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel wegens hun wetteloze daden” (2 Petr. 2:7, 8, NW). Wegens de goddeloosheid van de mannen van Sodom en Gomorra zond Jehovah zijn engelen om hen te veroordelen. Lot deed een poging de Sodomieten er toe te brengen zich aan de rechtvaardigheid van God te houden, maar zij bespotten hem met de woorden: „Deze eenzame man is hier gekomen om er een poosje te wonen en toch zou hij in werkelijkheid de rechter willen spelen.” Lot trachtte toen zijn toekomstige schoonzoons er toe te bewegen met hem te vluchten opdat zij beschermd zouden worden. „Hij bleef zeggen: ’Staat op! Gaat van deze plaats vandaan, want Jehovah vernietigt de stad!’ Maar in de ogen van zijn schoonzoons was hij als iemand die schertste.” — Gen. 19:9, 14, NW.
10. Wat wordt door Jezus duidelijk gemaakt met betrekking tot zijn eigen openbaring door het voorbeeld van Sodoms vernietiging?
10 Ongetwijfeld dachten zij nog steeds dat hij schertste toen de engelen van Jehovah Lot en zijn vrouw en twee dochters bij de hand namen en hen uit de stad geleidden. Zij zagen niet in dat het een manifestatie van Jehovah’s gunst was totdat er vuur op Sodom en Gomorra neerkwam. Deze openbaring van de tegenwoordigheid van Jehovah’s engelen met de rechtvaardige Lot was te laat voor hun redding. Jezus bracht zijn eigen openbaring duidelijk in verband met de voltrekking van het oordeel toen hij zijn verslag van Lots bevrijding tot een hoogtepunt leidde door te zeggen: „Maar op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen zal worden geopenbaard.” — Luk. 17:29, 30, NW.
TEGENWOORDIGHEID, MANIFESTATIE, OPENBARING
11. Wat is de betekenis van parousía, en wat wordt er door te kennen gegeven met betrekking tot Christus’ tweede komst?
11 In de Christelijke Griekse Geschriften wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de drie phasen of aspecten van Christus’ tweede komst door in elk voorval een ander Grieks woord te gebruiken. Het woord parousía is in de Nieuwe-Wereldvertaling der Christelijke Griekse Geschriften (Engels) consequent met „tegenwoordigheid” vertaald want dat is de werkelijke betekenis van het woord in de oorspronkelijke taal. Wanneer het van toepassing wordt gebracht op de tweede komst van Christus wordt het gebruikt om hetzij de jaren van het begin van zijn bezoek aan te duiden hetzij te verwijzen naar de gehele tijd dat hij bij de mensheid is. Deze tijd begon in 1914 en dit betekent dat Christus thans tegenwoordig is, alhoewel onzichtbaar.
12. Wat betekent het woord epipháneia, en waarop duidt het met betrekking tot getrouwe Christenen in die tijd?
12 Een tweede woord, epipháneia, dat met „manifestatie” is vertaald, betekent verschijning, manifestatie of een aan het licht of in het oog komen. Het gebruik van dit woord duidt op Christus’ verschijning in de tempel ten oordeel in 1918 en kenmerkt het begin van het gunstige oordeel, ten eerste in de opstanding van de gezalfden die reeds in de dood waren ontslapen (2 Tim. 4:8), en ten tweede in het toevertrouwen van Koninkrijksbelangen aan degenen van de gezalfden die op aarde getrouw werden bevonden.
13. Wat betekent het woord apokálypsis, en waarop heeft het betrekking ten tijde van Christus’ wederkomst?
13 Het derde woord, apokálypsis, dat met „openbaring” is vertaald, betekent een onthulling, de bedekking wegnemen, of blootlegging. Wanneer dit woord wordt gebruikt, geeft het te kennen dat er een duidelijk en onbelemmerd gezicht wordt bedoeld, en in verband met Christus’ tweede tegenwoordigheid heeft het betrekking op de tijd waarin zijn manifestatie overgaat in een onmiskenbare openbaring te Armageddon en zelfs de onwilligen worden gedwongen zijn tegenwoordigheid te erkennen.
14. Waarom gaat elk bezoek van een in het oog vallend teken vergezeld, en wat deed de Joodse leiders struikelen over Christus’ eerste tegenwoordigheid?
14 Het is veelbetekenend in verband met het patroon hetwelk is gesteld, eveneens op te merken dat elke tegenwoordigheid vergezeld gaat van een in het oog vallend teken. Dit dient er toe de vertegenwoordiger van Jehovah te identificeren en vast te stellen dat hij autoriteit bezit. Het dient er eveneens toe zowel het doel van het bezoek duidelijk te maken als de verantwoordelijkheid van de mensen vast te stellen. Dit wordt duidelijk wanneer de eerste tegenwoordigheid van Jezus Christus wordt beschouwd. Er waren door de Joodse profeten vele dingen voorzegd welke in de Messias vervuld zouden worden. Tot aan de tijd dat hij zich aanbood, zou het echter onmogelijk zijn nauwkeurig te bepalen hoe hij het doel van zijn bezoek precies zou verwezenlijken, of, wat dat aangaat, wat precies het volledige doel van zijn tegenwoordigheid zou zijn. Om deze reden struikelden de eigenwijze religieuze leiders onder de Joden over Christus’ eerste tegenwoordigheid, terwijl zij in de profetieën uitleggingen van hen zelf trachtten te lezen die niet in overeenstemming waren met Gods wil in het zenden van zijn Messias. Hun geest was niet versterkt door de voorbeelden welke waren opgetekend en zij waren niet voorbereid op het soort van activiteit dat werd vereist doordat de Messias in hun midden tegenwoordig was. Daar zij er alleen naar uitzagen zelf te worden verhoogd door een terugkeer van de Davidische Koninkrijksheerschappij, konden zij niet inzien dat er een „eerste” tegenwoordigheid van de beloofde Koning noodzakelijk was. Evenmin konden zij toen hij werkelijk verscheen, inzien dat deze tegenwoordigheid een bevrijding voor hen zou teweegbrengen welke hun persoonlijke verwachtingen verre zou overtreffen.
DE VERANTWOORDELIJKHEID VASTSTELLEN
15. Wat was de voornaamste reden voor Jezus’ eerste tegenwoordigheid?
15 Jezus’ eerste komst moest een tweeledig doel dienen. Het was van ondergeschikt belang dat hij kwam om in een rantsoen voor de mensheid te voorzien (Matth. 20:28). De voornaamste reden was, dat hij zijn rechtschapenheid zou kunnen bewijzen jegens Degene die hem had gezonden, en de universele souvereiniteit van Jehovah zou kunnen bevestigen. Door dit te doen, zou hij door veel lijden zijn recht om het Koninkrijk te beërven, bevestigen (Hebr. 2:18; 5:8). Deze rechtvaardige handelwijze op zichzelf was een teken voor Israël. Er werd door aangetoond dat zijn bediening een bediening van rechtvaardiging en redding was.
16. Hoe werd de veroordeling van Israël vastgesteld doordat Jezus de blinde man genas?
16 Deze bediening van prediking en gezondmaking veroordeelde de Israëlieten ook al was Jezus niet gekomen om de wereld te oordelen. Hij zeide: „Ik werd tot niemand anders uitgezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls” (Matth. 15:24, NW). De apostel Johannes getuigt dat zij zijn werken niet zouden aanvaarden: „Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich” (Joh. 1:11, NW). Een voorbeeld hiervan wordt getoond in het verslag waarin wij lezen dat Jezus de man die van zijn geboorte af blind was, genas. De Joden waren reeds onder elkaar overeengekomen dat indien iemand Jezus als de Christus of Messias zou aanvaarden, die persoon uit de gemeente gezet zou worden. De genezen man getuigde vrijmoedig van het wonder en gaf toe dat hij geloofde dat Jezus een profeet moest zijn. De Farizeeërs beschimpten hem en zeiden: „Gij zijt een discipel van die man, maar wij zijn discipelen van Mozes. Wij weten dat God tot Mozes heeft gesproken, maar wat deze man aangaat, wij weten niet vanwaar hij is.” „Als antwoord zeide de man tot hen: ’Dit is stellig een wonder, dat gij niet weet vanwaar hij is, en toch heeft hij mijn ogen geopend. Wij weten dat God niet naar zondaren luistert, maar indien iemand Godvrezend is en zijn wil doet, naar diegene luistert hij. Vanouds is het nimmer gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. Indien deze man niet uit God ware, zou hij in het geheel niets kunnen doen.’ Als antwoord zeiden zij tot hem: ’Gij waart geheel in zonden geboren, en leert gij nochtans ons?’ En zij wierpen hem uit!” Ten slotte hoorde Jezus dat de man uit de gemeente was gezet en toen hij hem aantrof, vroeg hij hem of hij geloof stelde in de Zoon des mensen. De genezen man antwoordde dat hij geloof in hem stelde en bewees Jezus eerbiedige hulde, en Jezus zeide vervolgens: „Tot dit oordeel ben ik in deze wereld gekomen: dat zij die niet zien, mochten zien en degenen die zien, blind mochten worden.” „Degenen van de Farizeeërs die bij hem waren, hoorden dit, en zij zeiden tot hem: ’Wij zijn toch ook niet blind?’ Jezus zeide tot hen: ’Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben. Maar nu zegt gij: „Wij zien.” Uw zonde blijft.’” — Joh. 9:28-41, NW.
17. Welk bewijs trachtten de joodse religie-aanhangers van de Messias te krijgen, en wat verzochten zij Jezus?
17 Jezus toonde door deze woorden aan dat er eveneens een geestelijke gezondmaking aan de gang was, waardoor zij bevrijd konden worden van de veroordeling ten gevolge van de zonde of waardoor zij, indien zij ze verwierpen, onder Gods gramschap zouden blijven. De Farizeeërs bleven echter hardnekkig vasthouden aan hun eigen opvatting over de bewijzen welke de komst van de Messias zouden aanduiden. „Hier naderden de Farizeeërs en Sadduceeërs hem, en, om hem te verzoeken, vroegen zij hem hun een teken uit de hemel te tonen. Als antwoord zeide hij tot hen: ’. . . Een goddeloos en overspelig geslacht blijft naar een teken zoeken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona’” (Matth. 16:1-4, NW). Zij hadden de profetie van Daniël in gedachten, waarin het teken van de Zoon des mensen werd voorzegd, en zij stonden er op dat dit teken in hun tijd vervuld zou worden, anders zouden zij niet geloven dat de Messias tegenwoordig was. Het ligt voor de hand dat zij geen belangstelling hadden voor de komst van Christus als een vertegenwoordiger van Jehovah. Voor hen zou de beloofde Messias alleen komen om hun zelfzuchtige belangen te dienen.
18. Door welk teken zou, zoals Jezus te kennen gaf, zijn eerste tegenwoordigheid worden vastgesteld?
18 Ondanks dat Jezus’ prediking en werken van gezondmaking voldoende waren om rechtschapen mensen te overtuigen (Luk. 7:18-23), gaf hij de natie echter een in het oog vallend teken waardoor zij konden herkennen dat hij stellig degene was die door God was gezonden. „Het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn.” — Matth. 12:39, 40, NW.
19. Hoe reageerden de Joodse leiders op het teken, en welk doel nog meer werd door het teken gediend?
19 Maar verwelkomden de religie-aanhangers dit teken en aanvaardden zij het als een bewijs? Zagen zij nu in dat Jezus door middel van de opstanding was gerechtvaardigd in de geest en dat derhalve het voornaamste doel van zijn eerste tegenwoordigheid was verwezenlijkt? Integendeel. Toen de tijd aanbrak waarop het teken moest verschijnen, trachtten zij het te verhinderen door Pilatus het graf te laten verzegelen en er een wacht van soldaten bij te plaatsen. Hun list mislukte echter jammerlijk, en vervolgens vergrootten zij hun schuld in een poging hun huichelachtigheid te verbergen, door te trachten de betekenis van het teken te verduisteren. Toen de soldaten die bij het graf op wacht hadden gestaan, de gebeurtenissen van Jezus’ opstanding berichtten, „gaven zij een voldoend aantal zilverstukken aan de soldaten en zeiden: ’Zegt: „Zijn discipelen zijn ’s nachts gekomen en hebben hem gestolen terwijl wij sliepen”’” (Matth. 28:12, 13; 27:62-66, NW). Het teken van Jezus’ eerste tegenwoordigheid identificeerde hem daarom niet alleen als de getoetste en beproefde Messias maar diende er eveneens toe door middel van de prediking der discipelen de verantwoordelijkheid vast te stellen van zowel de Joden als de heidenen.
20. Hoe volgt de tegenwoordige Christenheid het patroon van Israël?
20 De tegenwoordige Christenheid volgt ditzelfde patroon. Ze beweert naar de wederkomst van Christus uit te zien evenals de Joden destijds beweerden dat zij naar zijn komst uitzagen. En evenals de Farizeeërs en Sadduceeërs een teken wensten te zien, terwijl zij alle bewijzen dat Christus reeds in hun midden was, negeerden, sluiten de vele sekten der Christenheid hun ogen of zijn blind voor het teken van Christus’ tweede tegenwoordigheid en staan er op naar het teken van zijn openbaring uit te zien, dat slechts hun vernietiging kan betekenen.
21, 22. Op welk teken vestigde Jezus de aandacht als bewijs van zijn tweede tegenwoordigheid, en wat wordt door de verschijning er van te kennen gegeven met betrekking tot zijn openbaring?
21 In werkelijkheid weigeren ze juist dat teken hetwelk de Joden in hun tijd zochten, het „teken van de Zoon des mensen,” dat door Daniël was voorzegd (Dan. 7:13, 14). Dit teken waarover de Joden struikelden, werd door Jezus zelf definitief aangeduid als bewijs dat hij voor de tweede maal onder de mensen tegenwoordig zou zijn. „En dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde gaan jammeren en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met macht en grote heerlijkheid” (Matth. 24:30, NW). Aangezien Daniël het teken verbindt met het geven van het Koninkrijk, is het klaarblijkelijk een teken waardoor het begin van Christus’ tegenwoordigheid en zijn komst in zijn koninkrijk wordt te kennen gegeven. Dit kon niet vóór zijn wederkomst gebeuren, en daarom gaf Jezus, tezamen met andere dingen welke op een latere tijd moesten geschieden, aan Johannes een openbaring van dit teken en identificeerde het als zijnde het kenmerk van het begin van zijn tegenwoordigheid en van zijn koninkrijk en macht (Openb. 12:1, 2, 5, 10). Alle aanwijzingen duiden op het jaar 1914 als de tijd waarop dit geschiedde.
22 Daar Christus zijn koninkrijksautoriteit reeds bij het begin van zijn tegenwoordigheid in 1914 heeft aanvaard, en aangezien er met zijn tegenwoordigheid een oordeelstijd begint, volgt hieruit dat zijn openbaring in symbolisch vuur om in de strijd van Armageddon het oordeel te voltrekken, zeer binnenkort moet volgen (Matth. 24:34). Alle personen die een juist hart bezitten jegens God en Degene die door hem is uitgezonden, zullen zeer gaarne alle andere belangen ter zijde leggen als zijnde ondergeschikt, en terwijl zij hun geest hebben versterkt met nauwkeurige kennis, zullen zij zich met hun gehele hart geven aan de enige activiteit die bevrijding kan brengen.