Is Jezus Christus God?
TIJDENS de regering van de Romeinse keizer Augustus Caesar werd er in Bethlehem van Judéa een kind geboren dat de naam Jezus droeg. Hij groeide op tot volwassenheid en werd ten slotte tijdens de regering van Tiberius Caesar, de opvolger van Augustus, ter dood gebracht.
Tegenwoordig is Jezus Christus beter bekend dan de Romeinse caesars die tijdens zijn leven regeerden. De kerken leren over het algemeen zelfs dat hij God is. Maar is dit waar? Is Jezus werkelijk de Almachtige God?
Het is van het grootste belang dat wij dit weten. Want als Jezus niet God is en men hem toch als zodanig aanbidt, bedenk dan eens wat dat betekent. Men zou iemand anders dan de Almachtige God aanbidden. Dat zou de Schepper beslist niet welgevallig zijn! Laten wij dus eens zorgvuldig onderzoeken wat persoonlijke kennissen van Jezus omtrent zijn identiteit zeiden.
Het getuigenis van kennissen
Ten einde te kennen te geven dat Jezus beslist geen gewoon mens was, werden zijn verwekking en geboorte van tevoren door een engel aangekondigd, die zei: „Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd.” Merk op dat de engel niet zei dat hij „God”, maar de „Zoon van de Allerhoogste” genoemd zou worden. — Luk. 1:30-32.
Op dertigjarige leeftijd bood Jezus zich aan om gedoopt te worden. Bij die gelegenheid zei Gods eigen stem: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” En daarom zei Johannes de Doper, die getuige was van deze gebeurtenis, over Jezus: „Deze [is] de Zoon van God.” — Matth. 3:17; Joh. 1:34.
Jezus’ apostelen en vrienden identificeerden hem herhaaldelijk op deze wijze. Nathánaël zei: „Rabbi, gij zijt de Zoon van God” (Joh. 1:49). Petrus riep uit: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Matth. 16:16). Martha beleed: ’Gij zijt de Christus, de Zoon Gods’ (Joh. 11:27). De apostel Johannes schreef zijn evangelie opdat de mensen mochten geloven dat „Jezus de Christus is, de Zoon van God” (Joh. 20:31). En over de bediening van de apostel Paulus wordt gezegd: „Hij [ging] in de synagogen Jezus prediken, dat Deze de Zoon van God is.” — Hand. 9:20.
Predikten Petrus, Paulus, Johannes of iemand anders van Jezus’ volgelingen dat hij God was? Neen, deze schriftplaatsen laten duidelijk uitkomen dat zij leerden dat hij Gods Zoon was.
Waarom velen geloven dat Jezus God is
Waarom geloven vele religieuze mensen in deze tijd dan dat Jezus God is? Dit komt hoofdzakelijk door het onderwijs van kerkleiders die, in de taal van de vierde-eeuwse Niceaanse Geloofsbelijdenis, Jezus hebben geïdentificeerd als ’ware God van de ware God. Geboren, niet gemaakt, één in wezen met de Vader’.
Toch zullen sommigen tegenwerpen dat dit niet zo is. Hun geloof is, zo beweren zij, gebaseerd op het getuigenis van Jezus’ eigen apostelen.
Deze aangelegenheid verdient onze nauwlettende aandacht, want sommige apostelen noemden Jezus inderdaad „God”. Maar geloofden zij dat hij de Almachtige God was? En beschreef Jezus zichzelf als „God”? Laten wij eens zien.
Jezus „God” genoemd
Allereerst is het interessant om op te merken, zoals door H.W. Montefiore, kanunnik-theologaal van het kathedrale kapittel van Coventry, onder woorden werd gebracht, dat „Jezus in het Nieuwe Testament werkelijk heel zelden God wordt genoemd”.1
Prof. G.H. Boobyer verklaarde als gasthoogleraar in de theologie aan de universiteit van Manchester het volgende: „Er zijn zo’n negen of tien passages waarin op Jezus gezinspeeld wordt, of gezinspeeld zou kunnen worden, als zijnde ’God’ (’theos’). . . . Twee of drie hiervan zijn echter zeer dubieus, en wat de overige betreft, daaraan kleven verschillende graden van . . . onzekerheid op één na, namelijk Thomas’ uitroep wanneer hij in Johannes xx, 28 de opgestane Jezus in aanbidding aanspreekt met ’Mijn Heer en mijn God!’ Vincent Taylor — een gematigd conservatief geleerde inzake problemen op het gebied van de christologie — onderscheidt deze passage van de andere door te zeggen dat het ’de enige duidelijke passage’ in het Nieuwe Testament is ’waarin Christus als God wordt aangeduid’.”2
Maar bewijst zelfs deze ene klaarblijkelijk „duidelijke passage waarin Christus als God wordt aangeduid” dat hij de Almachtige God is? J.M. Creed, hoogleraar in de godgeleerdheid aan de universiteit van Cambridge, merkte op: „De door St.-Thomas gebezigde uitroep van aanbidding ’mijn Heer en mijn God’ (Joh. xx, 28) is toch nog niet precies hetzelfde als het zonder meer aanspreken van Christus in de hoedanigheid van God, en deze uitroep moet in overeenstemming worden gebracht met de woorden die de opgestane Christus zelf tot Maria Magdalena sprak (v. 17): ’Ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, en naar mijn God en uw God.’”3
Thomas heeft Jezus misschien aangesproken als „God” in de beperkte zin dat hij „een god” was, maar niet de Almachtige God. In de Schrift worden geestenpersonen of engelen goden genoemd. Zo lezen wij bijvoorbeeld in 2 Korinthiërs 4:4: ’De god van dit samenstel van dingen heeft de geest van de ongelovigen verblind.’ Hier wordt de goddeloze engel Satan de Duivel „god” genoemd.
Bovendien was het in die tijd gewoon om machthebbers „goden” te noemen. De Seleucidische koning Antiochus IV, die van 175–163 v.G.T. regeerde, noemde zich op munten bijvoorbeeld Theos Epiphanes („De op aarde verschenen God”). En de eerste-eeuwse Romeinse keizer Domitianus liet zich gaarne vereringen als „Meester en God” aanleunen. Ook de bijbel erkent dat machtige mensen „goden” zijn, door te zeggen: „Er [zijn] vele ’goden’ en vele ’heren’.” — 1 Kor. 8:5; vergelijk Psalm 82:1-7.
Wat valt er te zeggen over Johannes 1:1?
Toch beweren sommigen dat Jezus niet een mindere „god” is, zoals dit van machtige engelen of mensen gezegd kan worden, maar dat hij werkelijk de Almachtige God is. Zij wijzen dikwijls op Johannes 1:1 als bewijs dat Jezus werkelijk God is.
Een algemene vertolking van Johannes 1:1 is: „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” (NBG). Maar zegt deze tekst werkelijk dat Jezus de Almachtige God is? Feitelijk zijn de bewoordingen van de tekst in het oorspronkelijke Grieks niet zo uitdrukkelijk. Daarom luidt de Nieuwe-Wereldvertaling: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god.”
Sommigen zullen echter beweren dat het onjuist is de tekst zo te vertalen. Zij zeggen dat er volgens de regels van de Griekse grammatica moet staan „het Woord was God”. Maar is dit zo?
The Catholic Biblical Quarterly, Deel XIII, No. 4, van oktober 1951, merkte op: „Met grammatica alleen kan niet bewezen worden hoe het predikaat in dit vers vertaald moet worden, met ’God’ of ’een god’.” En dat „een god” een juiste vertolking is, blijkt uit hetgeen The New American Bible (1970) in het gedeelte „Bijbelse uitdrukkingen verklaard” onder het woord „God” zegt: „In Joh. 1:1 wordt het Woord ’God’ genoemd, maar de hier gebruikte oorspronkelijke Griekse term, theos [God], is niet het gebruikelijke woord voor God, ho theos [de God].”a
De waarheid is dat louter op grond van de regels der Griekse grammatica niet definitief bepaald kan worden hoe Johannes 1:1 precies vertaald moet worden. J.M. Creed, hoogleraar in de godgeleerdheid, merkte op: „De Proloog [Johannes 1:1] is, door de weglating van het lidwoord [theos zonder het lidwoord ho (de)], in het Grieks minder uitdrukkelijk dan hij in het Engels lijkt.”3
Deze tekst alleen is derhalve niet afdoend om vast te stellen of Jezus werkelijk „God” is of dat hij een ondergeschikte, mindere „god” is. Wordt door de weinige andere teksten waarin „op Jezus gezinspeeld wordt, of gezinspeeld zou kunnen worden, als zijnde ’God’” bewezen dat hij werkelijk de Almachtige God is?
Andere bijbelteksten
Zoals reeds is opgemerkt, bestaat er „onzekerheid” omtrent de gedachte of Jezus degene is die in sommige van deze teksten „God” wordt genoemd, en zijn andere teksten „zeer dubieus”. In 1 Timótheüs 3:16 staat bijvoorbeeld: „God is geopenbaard in het vlees” (SV). In de meeste moderne vertalingen staat echter: „Hij die is geopenbaard . . .” De voetnoot van de American Standard Version verklaart hieromtrent: „Het woord God, in plaats van Hij die, berust op onvoldoende oudtijdse bewijzen.”
Ook kan in 2 Thessalonicenzen 1:12 niet bewezen worden dat Jezus degene is die „God” wordt genoemd. Betreffende die tekst, waar staat: „Naar de genade van onzen God en den Here Jezus Christus” (SV), zegt theoloog Vincent Taylor: „Het is duidelijk dat Paulus ten eerste over God en ten tweede over Christus spreekt.”4 De rooms-katholieke geleerde Karl Rahner plaatst 2 Petrus 1:1 in dezelfde categorie als 2 Thessalonicenzen 1:12 en verklaart dat in het Grieks theos „hier duidelijk onderscheiden is van ’Christus’.”5
Sommigen beweren dat de woorden uit 1 Johannes 5:20, „Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven” (NBG), betrekking hebben op Jezus en dat daardoor wordt bewezen dat hij God is. Karl Rahner zegt echter dat „opgemerkt dient te worden dat juist in de Eerste Brief van St.-Johannes [Griekse karakters] [ho theos, „de ware God”] zo dikwijls met stelligheid op de Vader duidt dat deze term in de hele Brief betrekking moet hebben op de Vader, tenzij wij moeten veronderstellen dat er de een of andere onbegrijpelijke verandering heeft plaatsgevonden in het onderwerp waarop [Griekse karakters] slaat.”5
Nog een tekst waaruit men meent te moeten opmaken dat Jezus God is, is Romeinen 9:5, waar staat: „Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen” (NBG). Vincent Taylor merkt op dat er verschillende opvattingen bestaan, maar voegt eraan toe: „Ik geloof dat men algemeen tot de zienswijze overhelt dat Christus niet als God wordt aangesproken.”4 Moderne vertalingen geven de tekst dan ook gewoonlijk zo weer dat er een duidelijker onderscheid tussen God en Christus wordt gemaakt.
In verband met Titus 2:13 is de vraag of de vertaling van de Griekse tekst dient te luiden ’de heerlijkheid van onze grote God en Redder, Jezus Christus’, of ’de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus’. Vincent Taylor merkt op: „De taalkundigen scharen zich aan beide zijden.”4 Net als in het geval van Johannes 1:1 is grammatica alleen dus niet voldoende om te weten te komen hoe de tekst vertaald dient te worden.
Hoe bepaalde teksten vertaald moeten worden — of Jezus daarin werkelijk als „God” moet worden aangeduid of als afgescheiden van en ondergeschikt aan de Almachtige God — hangt dus af van wat er in de rest van de Schrift over de identiteit van God wordt geleerd. Wat onthult een onderzoek van het schriftuurlijke bewijsmateriaal?
Ondergeschikt of gelijk?
Beschouw Johannes 1:18 eens, waar staat: „Geen mens heeft ooit God gezien; de eniggeboren god, die in de boezempositie bij de Vader is, die heeft hem verklaard.” Hier wordt Jezus „de eniggeboren god” genoemd. En is het niet duidelijk dat hij afgescheiden van en ondergeschikt aan „de Vader” is, de God bij wie hij een bevoorrechte positie inneemt?
Voor de objectieve onderzoeker van de Schrift is deze conclusie heel duidelijk. Martin Werner, hoogleraar aan de universiteit van Bern, merkte op: „Waar maar ook in het Nieuwe Testament de verhouding van Jezus tot God, de Vader, ter sprake wordt gebracht, met betrekking tot zijn verschijning als mens of zijn Messiaanse status, wordt deze categorisch als ondergeschikt begrepen en voorgesteld.”6
Voorbeelden van Jezus’ ondergeschiktheid aan God worden aangehaald door hoogleraar in de theologie Boobyer: Jezus „belijdt of verloochent de mensen voor God (Matth. x, 32 v. v.; Luk. xii, 8); hij is onze voorspraak bij God en als hemelse paracleet [„helper”] bepleit hij onze zaak bij de Vader (Rom. viii, 34; Hebr. vii, 25; ix, 24; 1 Joh. ii, 1); hij is de middelaar tussen de mensen en God (1 Tim. ii, 5) . . .
St.-Paulus stelt het heel duidelijk. . . . om de desbetreffende passage uit de New English Bible-vertaling aan te halen: ’. . . wanneer alle dingen aldus aan hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf ondergeschikt worden gemaakt aan God . . . en aldus zal God alles in allen zijn’ (1 Kor. xv, 28).”2
Maar niet alleen in de hemel, ook hier op aarde toonde Jezus zijn ondergeschiktheid en onderworpenheid aan God. Zo erkende Jezus: „De Vader is groter dan ik” en verklaarde hij: „Ik kan geen enkel ding uit mijzelf doen; . . . ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” Gelieve op te merken dat hier sprake is van zowel de wil van Jezus als die van God! Kennelijk is Jezus niet God, maar Gods Zoon, en is hij ondergeschikt aan God. — Joh. 14:28; 5:30.
Welke handelwijze van levensbelang is
Misschien hebt u in alle oprechtheid de leer van de kerk geloofd dat Jezus God is, terwijl u veronderstelde dat deze leer een stevige bijbelse fundering had. Maar dit is niet zo. Ze is niet op het getuigenis van de apostelen gebaseerd. J.M. Creed, hoogleraar in de godgeleerdheid, schreef: „Wanneer de schrijvers van het Nieuwe Testament over God spreken, bedoelen zij de God en Vader van Onze Heer Jezus Christus. Wanneer zij over Jezus Christus spreken, spreken noch denken zij over hem als God.”3
Het is louter een kerkelijke overlevering dat Jezus God is; het is geen bijbelse leer. Professor Boobyer merkt op: „Wij moeten het feit onder de ogen zien dat onderzoekingen op het gebied van het Nieuwe Testament gedurende, laten wij zeggen, de laatste dertig of veertig jaar een toenemend aantal goed bekend staande nieuwtestamentische geleerden tot de conclusie heeft doen komen dat Jezus . . . stellig nooit geloofd heeft dat hij God was.”2
Toch blijven de kerken leren dat Jezus God is, waardoor zij in de geest van miljoenen mensen verwarring veroorzaken. Maar wat nog erger is, zij richten de aanbidding van de volken op iemand anders dan de Almachtige God en leiden hen op de weg van valse aanbidding. Zult u een lid van een religieuze organisatie blijven die leert dat Jezus God is? Niet als u werkelijk de gunst van de ware God, Jehovah, wenst te ontvangen.
Verwijsbronnen
1 Soundings — Essays Concerning Christian Understanding, onder redactie van A.R. Vidler, blz. 159.
2 Bulletin of the John Rylands Library, Manchester, Deel 50, lente 1968, No. 2, blz. 253, 259, 251.
3 The Divinity of Jesus Christ, door John Martin Creed, blz. 123.
4 The Expository Times, januari 1962, blz. 117.
5 Theological Investigations, Deel I door Karl Rahner, Derde druk: 1965, blz. 136, 137.
6 The Formation of Christian Dogma, door Martin Werner, blz. 125.
[Voetnoten]
a Sommige bijbels vertalen de tekst niet met „het Woord was God”, maar zeggen „het Woord was goddelijk” of „een goddelijk wezen”. — Zie An American Translation door E.J. Goodspeed, A New Translation door James Moffatt en de Nederlandse vertaling van De Vier Evangeliën door H.A.P.J. Ogilvie.