Raadgevers die „zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort” ten toon spreiden
EEN christelijke gemeente waarin wijze en begrijpende mannen zijn, is werkelijk rijk gezegend, want wat voor een gewoon huisgezin geldt, geldt ook voor het „huisgezin van God”, namelijk: „Door wijsheid zal een huisgezin worden opgebouwd, en door onderscheidingsvermogen zal het stevig bevestigd blijken te zijn. En door kennis zullen de binnenkamers gevuld worden met allerlei kostbare en aangename dingen van waarde.” — Ef. 2:19; Spr. 24:3, 4.
Degenen die als christelijke ouderlingen dienen, hebben het voorrecht hun broeders aan de hand van Gods Woord raad te geven. Hoe kan een ouderling zich hierin als „wijs en verstandig” doen kennen? De discipel Jakobus antwoordt: „Hij tone uit zijn voortreffelijke gedrag zijn werken met een zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort [„in zachtmoedigheid der wijsheid”, Voorhoevevertaling; „in zachtmoedigheid, vrucht der wijsheid”, Leidsche Vertaling].” Zulk een zachtmoedigheid spruit voort uit een diepe eerbied en waardering voor Gods wijsheid, de „wijsheid van boven”, en een bescheiden besef van iemands eigen beperkingen. Deze nederige houding zal de raadgever ervoor behoeden fouten te maken die schade berokkenen. Het zal de doeltreffendheid van zijn raad zeer vergroten. — Jak. 3:13, 17.
ZACHTMOEDIGHEID VAN GEEST BESTUURT DE RAAD VAN DE WIJZE
Nu en dan komt het voor dat een persoon een ouderling benadert, of zelfs van de ene ouderling naar de andere gaat, om te trachten iemand te vinden die hem het antwoord geeft dat hij wenst — niet noodzakelijkerwijs het antwoord dat volgens schriftuurlijke beginselen juist is. Dit komt overeen met de tactiek van sommige kinderen die de ene ouder tegen de andere uitspelen. Soms zal de ouderling de persoon die raad vraagt wellicht eerst willen vragen of hij al met anderen heeft gesproken en welke raad zij hebben gegeven. Nederigheid dient hem er dan huiverig voor te maken zulk een raad tegen te spreken, vooral als hij niet de gelegenheid heeft gehad eerst met de andere raadgever te spreken.
Zachtmoedigheid laat niet toe dat men scherp of onnodig kortaf is. Dat neemt niet weg dat een ouderling ervoor moet waken zich er niet door bezorgdheid voor persoonlijke vriendschap of omdat hij de goedkeuring van een ander heeft, toe te laten pressen raad te geven die bedoeld is om te behagen in plaats van onverbloemd de raad van Gods Woord te geven (Spr. 24:25, 26). Wij kunnen niet de kracht van Gods Woord verzwakken om mensen te behagen en de beginselen ervan verzachten om hun geweten te sussen. Wat voor goeds zou hieruit kunnen voortvloeien, aangezien hun leven erdoor in gevaar wordt gebracht? Het zou als de raad kunnen zijn die Amnon van zijn neef ontving. Die raad bracht Amnon bij het bevredigen van zijn verlangen tijdelijk succes, doch kostte hem later zijn leven. — 2 Sam. 13:1-19, 28, 29.
In plaats van ’de oren van onze broeders te kittelen’, moeten wij getrouw „het woord”, Gods Woord, spreken (2 Tim. 4:1-4). Volg de apostel Paulus na, die zich er niet van weerhield zijn broeders „al de raad Gods” te vertellen. U zult daardoor vrij blijven van mogelijke bloedschuld jegens God (Hand. 20:26, 27). Een raadgever die de „zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort” bezit, zal dus godvruchtige vrees aan de dag leggen en gerechtvaardigde raad geven of, waar nodig, gerechtvaardigd terechtwijzen, en hij zal ten slotte door zijn broeders meer gewaardeerd worden dan wanneer hij zich aan vleierij had overgegeven. — Spr. 28:23.
Hoewel ouderlingen niet terughoudend dienen te zijn in het geven van noodzakelijke raad, dienen zij ook nederig te beseffen dat zij geen beslissingen voor anderen kunnen nemen. Waar de bijbel specifiek is, kunnen ook zij specifiek zijn. Heel veel dingen zijn echter zaken waar iemands geweten en persoonlijke oordeel moeten beslissen wat hij wel of niet zal doen. Als de ouderling voor hem zou beslissen, zou hij ook verantwoordelijk zijn voor de gevolgen. Hij zou medeschuldig zijn aan alle eventuele kwaad dat eruit zou kunnen voortvloeien. — Gal. 6:5; Rom. 14:5, 12.
Een medechristen kan vaak worden geholpen tot een persoonlijke beslissing te komen eenvoudig door vragen te stellen die hem helpen na te denken over het vóór en tegen van de zaak en die hem de vermoedelijke gevolgen helpen af te wegen van de handelwijzen waaruit hij kan kiezen.
„EEN TIJD OM ZICH STIL TE HOUDEN EN EEN TIJD OM TE SPREKEN”
Het kan zijn dat een ouderling het antwoord op bepaalde vragen die hem worden gesteld eenvoudig niet weet. Of hij is er misschien niet zeker van hoe schriftuurlijke beginselen op een bepaalde zaak van toepassing zijn. Wat dient hij dan te doen?
Uit vrees in de ogen van de vragensteller zijn ’gezicht’ of prestige te verliezen, zou hij er licht toe geprest kunnen worden met het een of andere antwoord voor de dag te komen. Dit is echter niet de ’zachtmoedigheid of nederigheid van wijsheid’. Overmoed leidt tot oneer; bescheidenheid geeft echter blijk van wijsheid (Spr. 11:2). Spreuken 21:23 geeft de raad: „Hij die zijn mond en zijn tong bewaakt, vrijwaart zijn ziel voor benauwdheden.” Het is veel beter toe te geven dat u het niet weet dan een verkeerd antwoord te geven waaruit nare problemen zouden kunnen voortvloeien. Ja, er is een „tijd om zich stil te houden en een tijd om te spreken”, en de tijd om te spreken, is wanneer u de gelegenheid hebt gehad het juiste antwoord op te zoeken. — Pred. 3:7.
Sommige vragen kunnen in feite het beste onbeantwoord blijven. Ze zijn misschien alleen maar speculatief en gaan niet over een werkelijk bestaande situatie of een bestaand probleem. Zulke vragen ’lopen vaak nergens op uit’ en verschaffen „eerder vragen ter navorsing . . . dan dat er iets door God wordt uitgedeeld in verband met geloof”, ja, ze vormen enkel „zinloos gepraat” (1 Tim. 1:4-7; 2 Tim. 2:14). Zelfs al houdt de vragensteller misschien erg aan, kan het zijn dat de raadgever toch besluit zich er niet mee in te laten. — Spr. 12:8; 17:27.
„IN DE VEELHEID VAN RAADGEVERS KOMT IETS TOT STAND”
Wanneer men met moeilijke vragen of netelige problemen wordt geconfronteerd, zijn gebed en persoonlijke studie altijd onontbeerlijk. Een wijs man zal er echter ook altijd aan denken dat „in de veelheid van raadgevers . . . iets tot stand [komt]” (Spr. 15:22). Met anderen beraadslagen, brengt een samenbundeling van wijsheid en ervaring voort (Spr. 13:10). Dit kan heel wel een evenwichtiger zienswijze tot gevolg hebben. Wanneer een andere ouderling wordt uitgenodigd deel te nemen aan een bespreking waarin iemand over een ernstige aangelegenheid raad inwint, wordt een ouderling er bovendien voor behoed later verkeerd te worden aangehaald en als gevolg daarvan in een verkeerd daglicht te worden gesteld. (Deut. 19:15; vergelijk Rechters 12:1-3.) Alleen omdat u een andere ouderling uitnodigt samen met u iemands vraag te overwegen, vormt voor de vragensteller geen reden te denken dat hij of zij nu bij een soort van rechterlijk „verhoor” is betrokken. Als de ouderling die het eerst werd benaderd, is het beter nederig toe te geven dat u van mening bent voordeel te kunnen trekken van de hulp van iemand anders.
Bepaalde ouderlingen in een gemeente zijn belast met de taak als lid van een rechterlijk comité te dienen, maar dit sluit beslist niet uit dat zij, als zij tegenover een moeilijke beslissing komen te staan, hulp kunnen vragen. Zij kunnen gebruik maken van de hulp van andere ouderlingen, ook al nemen zij zelf de uiteindelijke beslissing. Het is interessant dat de joodse misjna zegt dat de rechters waaruit dorpsrechtbanken in Israël bestonden al naar gelang van de ernst van de zaak die zij moesten behandelen, in aantal varieerden. — Zie Aid to Bible Understanding, blz. 385.
Een „veelheid van raadgevers” heeft inderdaad waarde. Aantallen alleen vormen echter nog geen garantie dat de gegeven raad juist is. Een meerderheid kan het bij het verkeerde eind hebben. De beslissende factoren die juiste beslissingen zeker maken, zijn altijd de bijbel en Gods heilige geest. De zachtmoedigheid van ware wijsheid vereist dat men zich hieraan nederig en bescheiden onderwerpt.