Ter verdediging van het huwelijk
„Het huwelijk zij eerbaar onder allen, en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen.” — Hebr. 13:4, NW.
1. Waardoor wordt aangetoond dat het huwelijk een eerbare instelling is?
JEHOVA stelde iets eerbaars in toen hij de man en vrouw in het huwelijk verbond. Jezus Christus, de Zoon van God, heeft het huwelijk tot iets waardigs verheven. Hij zelf trouwde niet als mens — het goddelijke voornemen hield niet zijn huwelijk op aarde in — maar hij aanvaardde een uitnodiging, een bruiloft te Kana, in Galilea, bij te wonen en hij verhoogde daar de vreugde door zijn eerste wonder te verrichten, namelijk, het veranderen van water in wijn voor de bruiloftsgasten. Ook gebruikte hij huwelijksvieringen ter illustratie van waarheden omtrent het koninkrijk der hemelen. Hij werd door Jehova God gebruikt om het huwelijk tot zijn oorspronkelijke Edense peil terug te brengen.
2. (a) Tot wie werd Hebreeën 13:4 gericht, en wat wordt hierdoor aangetoond? (b) Wie verbieden het huwelijk? Is dit verkeerd of juist?
2 De Schepper heeft de vrouw voor de man gemaakt opdat hij, door hen beiden in het huwelijk te verbinden, deze aarde zou kunnen bevolken met een volmaakt mensengeslacht, allen voortspruitend uit één ouderpaar, allen één vlees en bloed, met elkander verbonden door banden van familieverwantschap. Gods middelen ter bereiking van een doel zijn altijd eerbaar en strekken hem als Schepper tot lof. Het is zijn wil dat door zijn aanbidders het huwelijk altijd in ere wordt gehouden: „Het huwelijk zij eerbaar onder allen, en het huwelijksbed zonder verontreiniging” (Hebr. 13:4, NW). Dit gebod werd aan Christenen gegeven. Op aarde hebben Christenen het voorrecht een aandeel te hebben in deze goddelijke instelling. Maar om op de juiste wijze van dit voorrecht gebruik te maken, moeten zij het huwelijk in ere houden en het niet misbruiken waardoor zij maken dat het wordt geminacht. Religieuze leiders die van het Christelijke geloof zijn afgevallen of het nimmer hebben gekend, verbieden Christenen met eer te trouwen. „De geïnspireerde uitspraak zegt . . . duidelijk dat in latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, aandacht schenkend aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, door de huichelarij van mensen die leugens spreken, in hun geweten gemerkt als met een brandijzer, verbiedend te trouwen” (1 Tim. 4:1-3, NW). Zij die van het Christelijke geloof zijn afgevallen en bepaalde mannen en vrouwen hebben verboden te trouwen, hebben beweerd dat zij hen in het belang van het Christendom verbieden te trouwen. Maar door dit te beweren, hebben zij zichzelf misleid want een dergelijk verbod is tegengesteld aan Gods wil. Het is derhalve niet in het belang maar tot schade geweest van degenen die het Christendom belijden. Het heeft tot onzedelijkheden geleid.
3. Hoe heeft de Duivel de huwelijksbetrekking binnen de Christelijke gemeente aangevallen?
3 Er is geen enkele door de Schepper vastgestelde instelling waaraan zijn tegenstander, de Duivel, niet heeft geknoeid en die hij niet hardnekkig heeft getracht te onteren en te verderven. De Christelijke gemeente werd onder andere opgericht om de reine en eerbare verhouding tussen man en vrouw te herstellen en daarom heeft de tegenstander de Christelijke gemeente in dit bijzondere opzicht tot het speciale voorwerp van zijn aanval gemaakt. Voor deze aanval heeft hij valse profeten, leraars van valse leerstellingen en vertolkers van valse gedragsregels verwekt. Let op het volgende hedendaagse voorbeeld, waarvan in de Times van New York, van 29 december 1949, op de volgende wijze gewag werd gemaakt: „Onze Samenleving zal ’binnen luttele geslachten sexuele betrekkingen welke voorechtelijk zijn doch die worden aangegaan nadat de puberteit is ingetreden, evenzeer dulden als de meerderheid van de andere volken der wereld zulke betrekkingen duldt’ zo werd gisteren door Dr. George Peter Murdock, Professor in de Anthropologie aan de Yale Universiteit, voorzegd. . . . ’Als geleerde ben ik gedwongen de verdwijning van oude maatstaven te voorzeggen en ook te erkennen dat nieuwe maatstaven, zelfs al zijn ze persoonlijk niet welkom, tot bevrediging van een ieder zullen blijken te zijn.’ Dr. Murdock zeide dat hij ’zich persoonlijk niet bezorgd maakte’ over het toenemende aantal echtscheidingen. . . . ’Bovendien verwacht ik dat toenemende voorechtelijke vrijheid tenslotte wellicht tot meer verstandelijke selectie van huwelijkspartners leidt en daardoor tot een vermindering in het aantal echtscheidingen.’”
4, 5. Hoe heeft de apostel Petrus Christenen hiervoor gewaarschuwd?
4 In zijn tweede brief aan Christenen waarschuwde de apostel Petrus hen voor profeten die valse zedelijke maatstaven leren. Hij herinnert hen er aan dat zij zijn ontkomen aan de „verdorvenheid die in de wereld is door wellust”. Het zou derhalve niet juist zijn voor Christenen zich wederom over te geven aan de verdorvenheid die in deze wellustige wereld is. Ten einde ons voor zulk een terugval in wereldlijke verdorvenheid te weerhouden, zijn ons de ware profetieën gegeven (2 Petr. 1:1-4, 19-21, NW). Maar de tegenstander heeft de Almachtige God uitgedaagd mannen en vrouwen op aarde te plaatsen die hij niet kan verderven en wier onkreukbaarheid jegens God hij niet kan verbreken. Daarom verwekt de tegenstander op sluwe wijze juist midden onder Gods georganiseerde volk valse profeten. Let op de waarschuwing die Petrus hieromtrent geeft.
5 Zinspelend op de Israëlieten, tot wie Jehova God ten behoeve van hun onderricht en redding zijn waarachtige profeten had gezonden, zegt Petrus: „Er verschenen echter ook valse profeten onder het volk, zoals er ook valse leraars onder u zullen zijn. Juist dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, niet erkennen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend. Velen zullen bovendien van de weg afwijken en hun losbandigheden nawandelen, en wegens hen zal over de weg der waarheid schimpend worden gesproken. Ook zullen zij u uit begerigheid met gemaakte woorden uitbuiten. Maar wat hen betreft, het oordeel uit oude tijden beweegt zich niet traag, en de vernietiging van hen sluimert niet.” — 2 Petr. 2:1-3, NW.
6, 7. Hoe erkennen zij de Eigenaar, die hen heeft gekocht, niet?
6 Hieruit zien wij dat datgene wat de natuurlijke Israëlieten vóór Christus overkwam, een tevoren gegeven illustratie was van datgene waardoor de Christelijke gemeente van geestelijke Israëlieten in gevaar zou worden gebracht. Stellig zullen er door de werking van de tegenstander valse leraars worden verwekt. Dezen zullen sekten stichten, groepen die zich van de ware organisatie zullen afscheiden en mensen als leiders zullen volgen. Zij zullen „zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, niet erkennen”, namelijk, Jezus Christus. Tot hem wordt gezegd: „Gij werd geslacht en met uw bloed hebt gij uit elke stam en tong en elk volk en elke natie personen voor God gekocht” (Openb. 5:9, NW). Deze valse leraars en invoerders van valse praktijken zullen hem erkennen en zullen het eens zijn met 1 Korinthe 6:19, 20 (NW), waar wordt gezegd: „Gij [behoort] u zelf niet toe, want gij werd met een prijs gekocht.” Met gemaakte woorden zullen zij Christus Jezus daarom Heer, Meester en Eigenaar noemen, maar zij zullen hem door de wijze waarop zij in het verborgen leven, verloochenen. Toen de apostel Paulus Christenen er voor waarschuwde hoererij te bedrijven met een hoer en één lichaam, één vlees, met haar te worden, herinnerde hij de Christelijke gemeente er aan dat zij niet zichzelf toebehoorden maar dat zij met een prijs waren gekocht en als een lichaam van Christenen God derhalve moesten verheerlijken. Door een onreine levenswijze, losbandigheid, iets wat hun Eigenaar nooit heeft beoefend of nimmer heeft goedgekeurd onder de door hem gekochte slaven, verloochenen deze valse leraars hun Eigenaar, die hen met zijn kostbare bloed heeft gekocht.
7 Wij kunnen God en zijn Christus verloochenen door de wijze waarop wij leven. De apostel Paulus toonde dit ook aan in de volgende woorden welke door hem werden geuit betreffende mensen die hun geest en geweten hebben verontreinigd: „Zij maken in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar zij erkennen hem niet door hun werken, want zij zijn verfoeilijk en ongehoorzaam en voor ieder goed werk verwerpelijk” (Titus 1:16, NW). Dat losbandig, onrein gedrag een van de manieren zou zijn waardoor de valse leiders Christus zouden verloochenen, geeft de apostel Petrus te kennen wanneer hij toevoegt: „Velen zullen . . . van de weg afwijken en hun losbandigheden nawandelen, en wegens hen zal over de weg der waarheid schimpend worden gesproken.” — 2 Petr. 2:2, NW.
UITWERKING OP DE ORGANISATIE
8, 9. (a) Op wie is het gedrag van een Christen van invloed? (b) Welke verantwoordelijkheid rust dus op ons?
8 Niemand leeft voor zichzelf alleen. Wanneer een belijdende Christen daarom van de weg der reinheid en rechtvaardigheid afwijkt en zich door een verleider er toe laat brengen losbandigheid na te wandelen, schaadt hij niet alleen zichzelf maar hij brengt ook smaad op de reine organisatie van Jehova God. Buitenstaanders die hun onreine gedrag gadeslaan, nemen hen als voorbeeld van wat alle anderen binnen de organisatie zijn. Natuurlijk beginnen zij schimpend over de organisatie en de „weg der waarheid” te spreken. Dit wenst de tegenstander juist. Hij wil smaad werpen op Gods ware organisatie en deze in de ogen der wereld een beschamend voorkomen doen aannemen. Niet dat de religieuze organisaties der wereld zelf op zedelijk en leerstellig gebied rein zijn, maar Gods organisatie vertegenwoordigt de weg der waarheid.
9 Wanneer leden van de organisatie dus tegengesteld aan de beginselen der waarheid wandelen, worden buitenstaanders die dit gadeslaan, er toe gebracht hen als huichelaars te beschouwen. Wie wil zich bij een huichelachtige organisatie aansluiten? Bijgevolg nemen oprechte mensen vanwege het onverschillige, losbandige en ontrouwe gedrag van één lid van de organisatie aanstoot aan de organisatie als geheel. Hierdoor worden zij belemmerd aansluiting te zoeken bij Gods organisatie en dit strookt goed met het voornemen van de Duivel. De losbandige, onzedelijke persoon dient niet God maar degene die God heeft uitgedaagd en Gods tegenstander is, en hij speelt precies in de kaart van de Duivel. Wij kunnen dus zien welk een verantwoordelijkheid er op ons rust ons juist te gedragen ten einde de gehele wereld op een juiste en getrouwe wijze te tonen waarvoor de theocratische organisatie zowel op zedelijk als op leerstellig gebied opkomt. Christenen die zich tot onzedelijkheid keren en daardoor onverdiende smaad op de organisatie brengen, komen derhalve onder een speciale, van Jehova God afkomstige veroordeling. Laten zij niet denken dat hun zonde hen niet zal ontdekken en dat zij kunnen ontkomen. Gods oordeel tegen een dergelijke klasse beweegt zich niet traag en de vernietiging die hij over hen brengt, zal niet voortsluimeren alsof ze zich niet bewust is van hun onreine gedrag.
„HET PAD VAN BILEAM”
10, 11. (a) Door welke verlokkende middelen tracht de Duivel de deugdelijkheid van de organisatie te gronde te richten? (b) Hoe wordt dit aangetoond door hetgeen Petrus verder zegt?
10 Onreine verhoudingen tussen de leden van tegenovergestelde geslachten is een van de verlokkende middelen waardoor de Duivel de deugdelijkheid van de Christelijke gemeente tracht te gronde te richten. Ter versterking van het bewijs hiervan moge worden aangehaald hetgeen Petrus in dezelfde bespreking verder zegt. Terwijl Petrus spreekt over dierlijke personen welke op sluwe wijze te werk gaan om anderen te verderven, waarbij zij werken als een stuk zondig zuurdeeg dat het gehele deeg doet gisten, zegt hij: „Zij hebben ogen vol overspel en die niet kunnen nalaten te zondigen, en zij verleiden onstandvastige zielen. Zij hebben een hart dat geoefend is in begerigheid. Zij zijn vervloekte kinderen. Het rechte pad verlatend, zijn zij misleid. Zij hebben zich afgewend en hebben het pad van Bileam gevolgd, de zoon van Beor, die het loon van onrecht liefhad, maar een terechtwijzing ontving voor zijn ontwijding van datgene wat juist was. Een stom lastdier, dat met de stem van een mens sprak, verhinderde de dwaze weg van de profeet.” — 2 Petr. 2:14-16, NW.
11 Merk op dat deze personen ogen vol overspel hebben, die zoeken naar onstandvastige zielen welke zij kunnen verleiden. Zij hebben het pad van Bileam gevolgd en hebben liefde voor het loon van onrecht. Bileams lastdier, de ezel, sprak op wonderbaarlijke wijze met de stem van een mens en waarschuwde Bileam toen hij op deze ezel gezeten, onderweg was om Gods uitverkoren volk te vervloeken. Hij had zich door de koning van Moab, Balak, laten huren tot het aanwenden van zijn profetische krachten, om over de Israëlieten een vloek uit te spreken. Doch door nog een wonder veranderde God de vloek die Bileam had willen uitspreken, in een zegen over zijn uitverkoren volk. Toen het Bileam, niet gelukte zijn ambt als profeet te gebruiken om over de Israëlieten een vloek uit te spreken, bedacht hij een andere manier waarop hij hun val kon veroorzaken en de goddelijke vloek over hen kon brengen. Wat was deze manier? Onzedelijkheid! Petrus geeft dit te kennen door over Bileam te gaan spreken wanneer hij onrein, overspelig gedrag onder Christenen bespreekt.
12. Hoe vestigde Jezus de aandacht op dezelfde klasse in deze tijd, welke klasse gelijk Bileam is?
12 Ook de Here Jezus Christus vestigt rechtstreeks de aandacht op deze klasse die gelijk Bileam is, welke een poging doet Christenen tot losbandige sexuele betrekkingen te bewegen. In het tweede en derde hoofdstuk van De Openbaring zendt Jezus boodschappen naar de „zeven gemeenten die in de provincie Azië zijn”. Daar zeven een getal is dat geestelijke volmaaktheid symboliseert, beeldden al deze gemeenten tezamen de belijdende Christelijke gemeente af in deze „tijd van het einde” dezer wereld. De toestanden welke in die zeven gemeenten van de eerste eeuw bestonden, beeldden dus de toestanden af die de Christelijke gemeente in onze dag zouden kenmerken, de dag waarin de profetieën van De Openbaring in vervulling gaan. Nadat de Here Jezus met enige woorden van lof voor de gemeente te Pergamum is begonnen, zegt hij: „Niettemin heb ik enkele dingen tegen u, dat er onder u zijn die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak ging leren een struikelblok te leggen voor de zonen van Israël, namelijk, dingen te eten die aan afgoden waren geofferd en hoererij te bedrijven” (Openb. 2:14, NW). Hoererij betekent de gewillige geslachtelijke gemeenschap van een ongetrouwde persoon met een persoon van het andere geslacht.
13. Wat stelde Bileam, daar hij er niet in was geslaagd Israël te vervloeken, aan Balak voor? Waarom?
13 Koning Balak was teleurgesteld omdat de profeet Bileam er toe werd geïnspireerd een zegen in plaats van een vloek over Jehova’s georganiseerde volk uit te spreken. Hij vond dat het loon dat hij Bileam had aangeboden, verspild was. Doch toen maakte Bileam koning Balak een sluwere manier duidelijk waardoor Israëls val kon worden teweeggebracht. Hierdoor zou de goddelijke zegen die hij zo juist had uitgesproken, ongedaan worden gemaakt en zouden de Israëlieten er toe worden gebracht zodanig te handelen dat Gods vloek in plaats van zijn zegen over hen zou komen. Welke manier was dat? Welnu, verleid hen er toe de vrije teugel te geven aan hartstocht en verlok hen tot het bedrijven van hoererij met aantrekkelijke heidense vrouwen. Door aldus hun onkreukbaarheid te gronde te richten, kunt gij hen er toe brengen afgodenoffers te eten.
14. Wat maakte het zwichten voor deze verleiding zo jammerlijk voor Israël?
14 Het volgende maakte het zo jammerlijk. De Israëlieten waren gelegerd op de vlakten van Moab bij de berg Peor, van het Beloofde Land van melk en honing uit net aan de overkant van de rivier de Jordaan. Zo goed als alle oudere personen die op een leeftijd van twintig jaar en ouder uit Egypte waren getrokken, waren gedurende de veertigjarige woestijnreis gestorven. Het jongere geslacht was in leven gebleven. Hier waren zij en zij stonden op het punt het land te betreden dat ongeveer 470 jaren voordien aan Abraham, hun voorvader, en zijn nakomelingen was beloofd. Zij waren nu zo dicht bij de verwezenlijking van deze goddelijke belofte, doch zouden zij allen het land betreden? Neen, ten minste 24.000 van hen niet. Om welke reden faalden zij? Onzedelijkheid, en dat terwijl zij reeds op de grens van het Beloofde Land stonden! Het droevige bericht vertelt ons: „En Bileam maakte zich op en trok heen, en kwam weder aan zijne plaats; en Balak [de koning van Moab] trok ook zijnen weg. En Israël nam zijn verblijf in Sittim; en het volk begon te hoereeren met de dochters der Moabieten, die het volk tot het offer harer goden noodigden, en het volk at, en aanbad hare goden. En Israël hing Baäl-Peor [of, de Baäl van Peor] aan; toen ontstak de toorn des Heeren [van Jehova] over Israël, en de Heer [Jehova] sprak tot Mozes: Neem al de oversten des volks en hang hen op, voor den Heer [Jehova], in het aanzien der zon, opdat de hitte van des Heeren [van Jehova’s] toorn van Israël afgewend worde. . . . En er werden gedood in die plaag vier en twintig duizend.” — Num. 24:25; 25:1-9, Luther.
15. Wie werd door de Israëlieten gedood als de persoon die hiervoor verantwoordelijk was, maar hoe stelden zij zich aan verdere verzoeking bloot?
15 De profeet Bileam was hiervoor verantwoordelijk. Niet alleen Jezus maar ook Mozes heeft zijn verantwoordelijkheid duidelijk gemaakt. Toen God de Israëlieten uitzond om de goddelijke wraak aan de Midianieten te voltrekken wegens hun aandeel in het aldus verderven van Israël, doodden de Israëlietische krijgslieden niet de Midianietische vrouwen en kinderen maar spaarden hen als gevangenen. Mozes riep verontwaardigd uit: „Waarom hebt gij al de vrouwen in het leven gelaten? Zij immers zijn voor de Israëlieten, door het woord van Bileam, de aanleiding geweest om zich aan Jahwe te vergrijpen ter zake van Peor; waardoor de plaag over Jahwe’s gemeente gekomen is.” Bij het voltrekken van de goddelijke wraak hadden de Israëlieten de profeet Bileam gedood maar degenen die Bileam, volgens het plan dat hij had gesmeed, had gebruikt om hen te verontreinigen, hadden zij toen gespaard en in hun midden gebracht. Ter bevrediging van hun hartstocht brachten zij de verzoeking tot afgoderij, geestelijke hoererij tegen God, in hun midden. Uit zedelijkheidsoverwegingen liet Mozes alle vrouwen die hun maagdelijkheid aan de liederlijke aanbidding van Baäl-Peor hadden geprostitueerd, uitroeien, zodat zij niet meer als een bron van verzoeking konden dienen. Hij liet alleen de nog maagdelijke kinderen van het vrouwelijke geslacht in leven en liet hen de Israëlieten dienen. — Num. 31:8, 15, 16, LV.
16. Waarom is het feit dat wij nu tot de organisatie behoren geen waarborg voor onze toekomstige ingang in de nieuwe wereld?
16 Precies zo gaat de grote tegenstander te werk. Indien hij Jehova’s volk er niet toe kan verlokken God met de mond te verloochenen en Gods reine aanbidding te laten varen, tracht hij hun vernietiging te bewerken door hen tot onzedelijkheid te verleiden. Het bovenstaande werd in Gods Woord opgetekend als een waarschuwing voor ons. Wij staan feitelijk op het punt de rechtvaardige nieuwe wereld in te gaan, doch hoewel wij zo dicht bij ons glorierijke doel zijn, bestaat er nog steeds gevaar dat wij, als huidige tegenhangers van die duizenden Israëlieten, die nieuwe wereld niet bereiken. Vergeet niet: Wij zijn vlees en bloed evenals die mensen in het verleden. Verzoekingen welke hun gemeen waren, kunnen ook ons aantrekken en doen vallen. Alleen het feit dat wij behoren tot de organisatie die door Jehova is gered, is geen waarborg dat wij persoonlijk niet tot zonde kunnen vervallen, niet als enkelingen kunnen falen en aldus niet de nieuwe wereld met de theocratische organisatie ingaan. Hoewel wij tot de organisatie kunnen behoren, hebben wij nog steeds een persoonlijke verantwoordelijkheid en Jehova God stelt enkelingen verantwoordelijk.
17. Wat heeft Paulus geschreven ten einde ons voor dit gevaar te waarschuwen?
17 Ten einde ons als Christenen in de gemeente levendig bewust te maken van dit gevaar waardoor de positie wordt bedreigd waarin wij als enkeling verkeren, vermeldt Paulus een aantal voorvallen gedurende Israëls woestijnreis en schreef: „Laten wij ook geen hoererij bedrijven, zoals sommigen van hen hoererij bedreven, met als enige resultaat dat zij vielen, drie en twintig duizend van hen op één dag. Dit alles nu bleef hun overkomen als voorbeelden en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons over wie de volledige einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen. Laat daarom hij die denkt dat hij een hechte positie inneemt, oppassen dat hij niet valt. Geen verzoeking is u overvallen behalve die mensen gemeen is.” Maar is het boven uw macht, aan zulk een verzoeking weerstand te bieden? Neen, niet indien gij de verzoeking volledig doorziet en de almachtige God voor bevrijding aanroept: „God is getrouw en hij zal niet toelaten dat gij wordt verzocht boven hetgeen gij kunt verdragen, maar met de verzoeking zal hij ook voor de uitweg zorgen opdat gij de verzoeking kunt verduren.” — 1 Kor. 10:8, 11-13, NW.
INVLOED ZOWEL VAN MANLIJKE ALS VAN VROUWELIJKE ZIJDE
18. Hoe heeft Jezus gewaarschuwd voor een in deze tijd werkzame en tot verderf leidende invloed van vrouwelijke zijde?
18 De tegenstander kan in de gemeente invloed van manlijke zijde aanwenden als een hedendaagse Bileam-kracht. Hij kan zich ten einde het verderf te bewerken van hen die tot Gods volk behoren, ook van invloed van vrouwelijke zijde bedienen. Jezus verwees in zijn boodschappen aan de zeven gemeenten in Azië naar deze invloed van vrouwelijke zijde. Invloed van vrouwelijke zijde is iets wat hij een gemeente in deze tijd kan aanrekenen, evenals hij dit destijds de gemeente van Thyatira aanrekende, zeggende: „Niettemin reken ik u wel aan, dat gij die vrouw Izebel, die zich een profetes noemt, tolereert, en zij leert en misleidt mijn slaven hoererij te bedrijven en afgodenoffers te eten. En ik heb haar tijd gegeven zich te bekeren, maar zij wil zich niet van haar hoererij bekeren. Zie! ik sta op het punt haar op een krankbed te werpen, en hen die hoererij met haar bedrijven, in grote verdrukking, tenzij zij zich van haar daden bekeren. En haar kinderen zal ik met een dodelijke plaag doden, zodat alle gemeenten zullen weten dat ik het ben die de geheimste gedachten en de harten onderzoekt, en ik zal u een ieder afzonderlijk overeenkomstig uw daden geven.” — Openb. 2:20-23, NW.
19. Wie tracht Satan te gebruiken tot het aanwenden van een dergelijke verderfelijke invloed?
19 Izebel was een Baälaanbidster die de koningin werd van koning Achab van Israël. Zij speelde de baas over hem en wendde haar invloed aan om het tienstammen koninkrijk tot onzedelijke Baälaanbidding te drijven. Haar invloed had hetzelfde gevolg als het voorstel dat Bileam aan koning Balak deed en dat er op was gericht de Israëlieten te verderven. De tegenstander kan zich dus van beide geslachten bedienen om de verzoeking te veroorzaken. Zijn doel is niet slechts enkele personen in het verderf te storten maar veeleer de gehele organisatie te verderven en zowel de organisatie als de God er van smaad aan te doen en aldus bij oprechte personen een vooroordeel er tegen te doen ontstaan.
20. Waarom dienen wij er voor te waken, niet teruggesleept te worden in verdorvenheid?
20 Het is thans in elk opzicht noodzakelijk dat wij er om bidden en er voor waken, niet door onzedelijkheid in verzoeking te worden gebracht, vooral thans, nu wij zo dicht bij de nieuwe wereld zijn. Indien wij aan de poel van verdorvenheid dezer wereld zijn ontkomen, waarom zouden wij ons er dan weer in terug laten slepen onder valse, betoverende beweegredenen van „vrije liefde” en van gemakkelijke vergeving die ons voor onze zonden van onzedelijkheid door een barmhartige God zal worden geschonken. Laat u niet overhalen door beloften waarin u vrijheid van gedrag wordt voorgespiegeld. Het betekent slavernij aan verdorvenheid, die op vernietiging uitloopt. In deze zelfde bespreking legt Petrus hierop de nadruk en zegt: „Terwijl zij hun vrijheid beloven, zijn zij zelf slaven der verdorvenheid. Want al wie door een ander wordt overwonnen, wordt door deze tot slaaf gemaakt. Indien zij, na door een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus aan de verontreinigingen van de wereld te zijn ontkomen, opnieuw in deze zelfde dingen worden verwikkeld en worden overwonnen, zijn de laatste toestanden stellig slechter voor hen geworden dan de eerste. Want het zou beter voor hen zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig te hebben gekend dan zich na het nauwkeurig te hebben gekend, af te wenden van het heilige gebod dat hun werd overgeleverd. Hun is overkomen wat een ware spreuk zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de zeug die werd gewassen, tot het rollen in de modder.’” — 2 Petr. 2:19-22, NW.