De verantwoordelijkheid van een christen jegens anderen
1. Wat dient iedere christen te doen?
TIMOTHEÜS was een van Paulus’ trouwste metgezellen in de bediening. Tezamen hebben zij een grote zendingsactiviteit aan de dag gelegd. Tijdens hun verblijf te Korinthe zond Paulus zijn brief aan de christenen te Rome. Hij vertelde hun onder andere dat ’wij die sterk zijn, de zwakheden behoren te dragen van hen die niet sterk zijn, en niet ons zelf te behagen. Een ieder van ons behage zijn naaste in wat zijn opbouw ten goede komt. Want ook Christus heeft zich zelf niet behaagd.’ Paulus nam zijn deel van de christelijke verantwoordelijkheid jegens anderen op zich, en door voorbeeld en vermaning doordrong hij er anderen die zich aan God hadden opgedragen, van dat zij hetzelfde behoorden te doen. Hetzelfde gevoelen spreekt uit de brief van Paulus (en Timotheüs) aan de Filippenzen: Bezit „dezelfde liefde . . ., in ziel samengevoegd zijnde, de ene gedachte in de geest houdend, niets doende uit naijver of uit egoïsme, maar met nederigheid des geestes beschouwend dat de anderen aan u superieur zijn, terwijl gij niet alleen uit persoonlijk belang op uw eigen zaken ziet, maar tevens uit persoonlijk belang op die van anderen.” Slechts dan wordt er waar christendom in praktijk gebracht wanneer de belangen van anderen worden behartigd en de mededienstknechten in onze omgeving worden opgebouwd in goddelijke dienst. Christus heeft zich zelf niet behaagd en willen wij bewijzen zijn volgelingen te zijn, dan moeten ook wij van liefde stralende, naar buiten gerichte mensen zijn. — Rom. 15:1-3; Fil. 2:2-4; Joh. 13:34, 35, NW.
2. Had Jehovah vóór Christus’ tijd regelingen getroffen om anderen te helpen?
2 Niet dat dit godvruchtige gedrag — de belangen van anderen in de aanbidding van God te dienen — toen iets nieuws was. Lang voor Christus’ tijd gaf Jehovah de zonen van Levi een dienst als een heilig toevertrouwd pand. Aäron en de anderen in zijn gezin waren voor meer dan alleen maar voor hun eigen aanbidding van Jehovah verantwoordelijk. Zij dienden de belangen van geheel Israël, doordat zij de zuivere aanbidding van Jehovah opbouwden en handhaafden, en zich tegenover Jehovah moesten verantwoorden hoe zij alles gedaan hadden. — Numeri 18.
3. Is het christelijk zich van de anderen af te zonderen?
3 Zij die Jehovah God aanbidden, zonderen zich niet af in hoog in de bergen gelegen kloosters. Geregeld komen zij bijeen om hem in gemeenteverband te aanbidden en tot welzijn van anderen op georganiseerde wijze het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Aldus kunnen zij elkaars zwakheden dragen en behagen zij niet slechts zich zelf. Wanneer christenen zo met elkaar omgaan, rust de zegen van de Koning op hen, want „waar twee of drie zijn samengekomen in mijn naam, ben ik in hun midden,” maar het is tevens praktisch, omdat men elkaar kan helpen sterk te blijven en de aanvallen van de vijand af te weren. Zou er bovendien iemand struikelen, dan staan de anderen gereed hem op te richten. — Matth. 18:20, NW; Pred. 4:9-12.
4. Wat doet een christen met het geleerde, en hoe brengt dit vrucht voort?
4 De waarheid behoort Jehovah toe. Ze is ons als een toevertrouwd pand overhandigd om in het welzijn van anderen gebruikt te worden, en wij moeten verantwoording afleggen aan de hemelse Eigenaar en Bron aller waarheid, Jehovah. Wij allen dienen haar met anderen te delen, of wij er nu veel of weinig van af weten. Wat wij weten, moeten wij doorgeven. Een christen is verplicht anderen te onderwijzen in wat hij heeft geleerd en op te bouwen in de bediening, zoals Paulus aan Timotheüs schreef: „Vertrouw hetgeen gij van mij hebt gehoord met ondersteuning van vele getuigen, toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn anderen te onderwijzen.” Wanneer een christen eenmaal een begin heeft gemaakt met leren en vermanen, moet hij er mee voortgaan. Jehovah heeft het zo geregeld dat hij aldus in deze laatste dagen van Satans heerschappij steeds meer op wereldomvattende schaal geloofd wordt en dat het goede nieuws van het Koninkrijk steeds intensiever aangekondigd zal worden. Jehovah verwacht van iemand die tot een kennis der waarheid komt, dat hij anderen opleidt in de weg der ware aanbidding. Wanneer elk één of meer anderen helpt, bloeit de theocratische organisatie, de Nieuwe-Wereldmaatschappij, overal. Aldus zijn er in de laatste tien jaren meer dan een half miljoen nieuwe getuigen van Jehovah aan de rijen van de Nieuwe-Wereldmaatschappij toegevoegd, wat Jehovah aangenaam is. — 2 Tim. 2:2, NW.
5. Hoe stroken vergaderingen met de verantwoordelijkheid van een christen jegens anderen?
5 Er zijn thans over de gehele wereld 16.240 gemeenten van Jehovah’s getuigen, een toename van meer dan 1500 in één jaar. Daarin worden geregelde bijbelstudies en vergaderingen gehouden om de christelijke dienst te bespreken. Via deze vergaderingen wordt de waarheid aan personen toevertrouwd die voldoende bekwaam gemaakt worden om anderen te onderwijzen. In geestelijk opzicht is Christus Jezus in hun midden. Jehovah heeft in deze gelegenheid voorzien, om zijn dienstknechten voortdurend op te bouwen, om welke reden ook elk ten volle dient te beseffen waarom hij aanwezig dient te zijn. Allen kunnen er leren, en terzelfder tijd kan elk een ander helpen door „zonder te wankelen vast [te] houden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, . . . En laten wij op elkander letten ten einde tot liefde en juiste werken aan te sporen, het vergaderen niet nalaten, zoals sommigen de gewoonte hebben, maar elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” Elke vergadering sticht. O ja, het kan zo af en toe wel eens gebeuren dat men iemand tegenkomt die zich onafhankelijk voelt en die zich verontschuldigt omdat hij niet aan een vergadering deelneemt. Paulus zei dat er sommige van deze mensen zouden komen. Soms vormt hun trots een belemmering, omdat men denkt dat men te ver gevorderd is om er aan deel te nemen. Dit is echter zelfzuchtig, want elk moet iemand helpen, en wanneer iemand veel weet, dient hij bereid te zijn de zwakheden van hen die niet zo sterk zijn, te dragen en niet slechts zich zelf te behagen. Men is dan in de gelegenheid om anderen tot liefde en juiste werken aan te sporen. Wellicht voelt iemand zich beledigd over de raad welke hem op de school der theocratische bediening wordt gegeven en blijft hij daardoor weg, in plaats dat hij zich daardoor in de ogen van anderen onderscheidt als een gevorderde veteraan die er reeds vele jaren predikingsdienst op heeft zitten, want die schijn zou hij graag willen wekken, toont hij gebrek aan rijpheid, en erger nog, geeft hij blijk van onverschilligheid en gebrek aan liefde voor de gehele gemeenschap van broeders. Hij wenst niet zijn deel op zich te nemen van de verantwoordelijkheid welke een christen jegens anderen draagt. — Hebr. 10:23-25, NW.
6. Waardoor toont iemand een juist soort van bedienaar van het evangelie te zijn?
6 Ook buiten de gemeentevergaderingen zijn er nog vele gelegenheden om anderen op te bouwen. De sterkeren kunnen de minder rijpen vóór de gemeentevergaderingen helpen bij de voorbereiding van hun studies of toewijzingen op de school der theocratische bediening. Soms hebben christenen zo met elkaar een gezellig avondje en zij kunnen daar de gelegenheid aangrijpen om over geestelijke zaken te spreken in plaats van te roddelen en over onnutte dingen te praten. De waarheid bestaat uit gezonde woorden, maar mijd wat misleidend, schadelijk of onwaarachtig is. Vooral wanneer enkelen de waarheid verlaten en misleidende uitspraken doen, is het de plicht van een rijpe christen zich grondig voor te bereiden, zodat hij valse leerstellingen kan weerleggen en hen die niet zo sterk zijn en argeloos voor de dwaling zouden kunnen zwichten, geestelijk kan sterken. Wij kunnen onze medechristenen helpen door het opbouwende uit Gods Woord der waarheid met hen te bespreken; de Schrift bevat de beste raad ter wereld. „Door de broeders deze raadgevingen te geven, zult gij een juist soort van dienaar van Christus Jezus zijn, gevoed met de woorden des geloofs en der juiste leer, waaraan gij u nauwgezet hebt gehouden.” Denk niet dat slechts de opzieners in de gemeente raad behoeven te geven, doch wees er op voorbereid ook zelf enkele van de zwakheden van anderen te dragen en goede raad te geven, maar let wel, schriftuurlijke raad. — Ef. 4:29; 1 Tim. 4:1, 6, NW.
7. Wat voor soort van gesprekken dient men in gezelschap van anderen te vermijden?
7 Daar de bedienaar van het evangelie toegerust is om anderen te helpen zich aan de juiste leer te houden, zal hij evenals Timotheüs „zekere personen [kunnen vertellen] geen andere leer te onderwijzen, noch aandacht te schenken aan onjuiste verhalen en geslachtsregisters, die ten slotte op niets uitlopen, maar die veeleer vragen ter navorsing verschaffen, in plaats dat iets door God wordt uitgedeeld in verband met geloof.” Groepjes getuigen van Jehovah moeten het nooit tot onnutte besprekingen of speculaties laten komen, want dit is zinneloos. Goede voorbeelden hiervan zijn de ras- en nationalistische geschillen, welke overal ter wereld zo gemakkelijk de vlammen van verdeeldheid doen oplaaien. Een christelijke bedienaar van het evangelie heeft niet de opdracht gekregen de in de wereld voorkomende problemen recht te zetten, en trouwens zelfs door al zijn prediken kan hij het rassenvraagstuk nergens ter wereld oplossen. Eveneens is het vruchteloos te trachten te bewijzen dat de ene natie beter is dan de andere, waardoor men misschien in een politieke strijd wordt betrokken. Alle nadenkende personen is het duidelijk dat alle natiën een deel van Satans rijk zijn en dat de problemen waarmee de mensheid worstelt, slechts door de nieuwe wereld van Jehovah’s schepping opgelost kunnen worden. Door het goede nieuws van het koninkrijk Gods te prediken, gaat een bedienaar van het evangelie praktisch te werk en brengt hij het meeste goed tot stand. Hij helpt de mensen in het geloof te groeien en een duidelijk beeld van Jehovah’s voornemens voor ogen te hebben, terwijl hij zich zelf terzelfder tijd vele moeilijkheden bespaart. Door zich te trainen in godvruchtige toewijding en de juiste leer bekend te maken, bewaakt een bedienaar van het evangelie het hem toevertrouwde pand en raakt niet verwikkeld in een strijd „over woorden, iets wat in het geheel geen nut heeft, omdat zij die luisteren, er door ten val worden gebracht.” — 1 Tim. 1:3, 4; 2 Tim. 2:14, NW.
ELKAAR OPLEIDEN
8. Hoe heeft Jehovah voorzieningen getroffen voor het opleiden van zijn bedienaren van het evangelie?
8 Bij de juiste leer blijven, is slechts een onzer verantwoordelijkheden jegens anderen. Ons voornaamste werk is de bediening. Er wordt een beroep op ons gedaan, ons hiervoor zeer energiek in te spannen. Elk van ons tracht voortdurend zijn bediening ten volle te volbrengen en heeft daarbij Jehovah’s hulp nodig, welke hij ook geeft. Als nog nooit tevoren in de tegenwoordige tijd heeft hij voorzieningen getroffen voor een wereldomvattend opleidingsprogramma, in het kader waarvan alle bedienaren van het evangelie die met een gemeente van Jehovah’s getuigen verbonden zijn, elkaar behulpzaam zijn. Op allen, niet slechts op de opzieners, rust de verantwoordelijkheid hun naasten vol liefde te helpen tot rijpheid in Gods dienst voort te gaan. Dit geschiedt georganiseerd. In vroege christelijke tijden hadden niet slechts de apostelen een aandeel in de opleiding van bedienaren van het evangelie, want Christus „heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als zendelingen, sommigen als herders en leraars, met het oog op het opleiden der heiligen tot het bedieningswerk.” Allen waren bij het opleidingswerk betrokken en dit leidde tot eenheid in geloof en organisatie; dit was Jehovah aangenaam. Eenheid brengt resultaten voort. Sommigen geven er de voorkeur aan altijd alleen te zijn en treffen doelbewust regelingen om op de zondagochtenden of wanneer er ook maar groepjes tezamen werken, bijbelstudies te houden. Door geen enkel aanwijsbaar schriftuurlijk voorbeeld worden zij echter in hun handelwijze ondersteund. De apostel Paulus en de zendeling Timotheüs stelden juist alles in het werk om anderen op te leiden. Elke christen behoort aldus de zwakheden van anderen te dragen en niet slechts zich zelf te behagen. Bouwt allen in de gemeente op. — 1 Kor. 14:12; Ef. 4:11, 12; 1 Thess. 5:11, NW.
9. (a) Welk programma, waarmede Jezus is begonnen, wordt thans over de gehele wereld voortgezet? (b) Waarom dient iedere bedienaar van het evangelie er voordeel van te trekken?
9 Jezus zond enkele vroege bedienaren van het evangelie twee aan twee uit. Het ligt voor de hand dat dit niet alleen maar om de gezelligheid werd gedaan of om elkaar gezelschap te houden. Zij hadden echter meer ervaring nodig in het prediken van huis tot huis en van dorp tot dorp, en zo kon de een de ander helpen. Zij maakten geen bezwaren tegen Jezus’ regeling, doch waren dankbaar voor deze zo liefderijk getroffen voorziening. Stellig had toen niemand iets aan te merken op een werk waarbij nuttige raad werd gegeven over hoe men de mensen kon aanspreken of de tegenwerpingen tegen het goede werk op tactvolle wijze kon ontzenuwen. Elke prediker van het goede nieuws heeft thans de raad van anderen nodig en heeft er ook voordeel van. De kringdienaren in de theocratische organisatie bezoeken de gemeenten geregeld en werken met velen van huis tot huis om allen te helpen bekwamere bedienaren van het evangelie te worden. Voordat zij naar een andere gemeente vertrekken, treffen zij regelingen dat de gemeenteleden elkaar in de velddienst helpen. Sinds dit opleidingsprogramma in 1953 werd ingesteld, zijn er flinke vorderingen gemaakt in het op bekwame wijze gebruiken van de bijbel bij het houden van toespraakjes aan de deur. Het is een deel van de verantwoordelijkheid van elke christen jegens anderen om een aandeel te hebben aan dit opleidingsprogramma voor het algemeen welzijn van de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Wat doet u in dit opleidingsprogramma? Zou u zich door Paulus of Timotheüs nuttige raad laten geven wanneer zij nu nog op aarde waren? — Luk. 10:1.
DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE GEMEENTEN
10. Aan wie worden nog meer verantwoordelijkheden gegeven, en hoe worden zij aangesteld?
10 Behalve dat de bereidwillige dienaar Timotheüs krachtig de nadruk legde op de zuivere leer en er op toezag dat de broeders de juiste opleiding ontvingen, vereisten ook vele organisatorische aangelegenheden zijn aandacht. De rijpe bedienaar van het evangelie neemt bereidwillig organisatorische verantwoordelijkheden op zich. Ten einde de theocratische organisatie goed te kunnen dienen, moest Timotheüs op de hoogte blijven met de laatste instructies van het besturende lichaam. Onder Paulus’ leiding had Timotheüs een aandeel aan het opleggen van handen, dat wil zeggen dat hij personen in theocratische posities aanstelde, hetgeen thans het Genootschap ook doet. Er mochten echter alleen de juiste soort van bedienaren van het evangelie in de gemeente worden aangesteld, en daarom moest men alles zorgvuldig in overweging nemen: „Leg nimmer iemand haastig de handen op.” Voordat iemand in de gemeente als dienaar aangesteld kon worden, moest hij aan de vereisten voldoen. In 1 Timotheüs 3:1-13 legde Paulus deze vereisten vast, en tot op heden zijn ze de maatstaf voor de aanstelling van dienaren in de gemeenten, daar het Genootschap zich ook in dit opzicht van zijn verantwoordelijkheid kwijt. Elke aangestelde dienaar dient er grondig mee op de hoogte te zijn. In deze tijd draagt het Genootschap aan enkele bedienaren van het evangelie, zoals bijkantoordienaren, autoriteit over om volgens de schriftuurlijke raad en niet overhaast theocratische aanstellingen te doen. Zij die weer anderen aanstellen, moeten voorbeelden zijn van hen die evenals Timotheüs aan de vereisten voor dienaars voldoen. — 1 Tim. 5:22, NW.
11, 12. (a) Hoe en waarom houden de dienaren de organisatie rein? (b) Welke samenwerking wordt er verwacht van allen die er mee verbonden zijn?
11 Timotheüs had zich daarmee echter nog niet van al zijn verantwoordelijkheden gekweten. God schept behagen in een reine organisatie. Er diende voortdurend gewaakt te worden opdat de organisatie niet verdorven wordt. Een verkeerd gedrag kon niet door de vingers of over het hoofd worden gezien. Een opziener moet ’personen die zonde bedrijven, voor alle toeschouwers berispen, opdat ook de overigen bevreesd mogen zijn.’ Stellig was het geen aangename taak in een gemeente zonde te moeten bestrijden en berispingen te moeten uitdelen, doch een dienstknecht van God kan deze verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven. Paulus had echter ook instructies gegeven dat er pas een berisping gegeven zou worden, nadat er een verhoor was geweest: „Neem geen beschuldiging tegen een oudere man aan, dan op het bewijs van twee of drie getuigen.” De opziener was, ook al was er door de loop der jaren een nauwe vriendschap ontstaan of was de overtreder een gezinslid, toch verplicht er op toe te zien dat Jehovah’s wet werd geëerbiedigd en ’er niets gedaan werd overeenkomstig een neiging tot vooringenomenheid.’ Geen dienaar noch een andere christen mag degene die een kwade daad begaat, in bescherming nemen tegen verdiende straf en toch nog verwachten Jehovah’s zegen te ontvangen. De kwestie is niet dat men zich in de persoonlijke aangelegenheden van een ander wil mengen, doch dat er geen voorspoed zal zijn wanneer er onreinheid in een gemeente of land wordt toegestaan. Bedenk dat Achan uit het midden van Israël weggedaan moest worden alvorens er weer voorspoed kon zijn en de overwinning behaald kon worden. Neem dus ter wille van de organisatie en de redding van degene die de verkeerde weg is opgegaan, nimmer iemand die verkeerd handelt in bescherming, ook al is hij een intieme vriend of een gezinslid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van iedere christen, de organisatie rein te houden. — 1 Tim. 5:19-21; Joz. 7:25, NW.
12 Wanneer een dienaar zich met organisatorische aangelegenheden bezighoudt, kan hij personen tegenkomen die de theocratische instructies van de Almachtige God niet wensen op te volgen. Hij moet zich dan in bedwang houden en tactvol, vriendelijk, met geduld, lankmoedig en met kunst van onderwijzen optreden. „Een slaaf des Heren behoeft . . . niet te strijden, maar moet tactvol zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, zich onder het kwade in bedwang houdend, met zachtaardigheid onderrichtend degenen die niet gunstig gezind zijn.” Het is niet gemakkelijk om met hen die moeilijkheden veroorzaken om te gaan, doch bedienaren van het evangelie moeten, wanneer Jehovah hen hiertoe roept, ook deze lading verantwoordelijkheid op zich nemen. — 2 Tim. 2:24, 25, NW.
13. Wat is, zoals uit het voorbeeld van Timotheüs blijkt, de juiste houding van christenen die tegenwoordig in de theocratische organisatie dienen?
13 Doordat de jongeman Timotheüs door zijn studie van Gods Woord hetwelk hem door Paulus was gegeven, veel wijsheid had opgedaan, wist hij dat de ouderen in de gemeente waarmee hij in contact kwam, met respect bejegend moesten worden. Zij zijn het waardig deze achting van allen te ontvangen, omdat velen hunner zich letterlijk lichamelijk hebben afgesloofd in Jehovah’s dienst. In hun oudere jaren verdienen zij de achting van de jongeren; vooral wanneer zij nog steeds goed de leiding in de dienst nemen. „Dat de oudere mannen die op juiste wijze de leiding hebben, een dubbele eer waardig gerekend worden, vooral hen die hard werken wat spreken en leren betreft. Kritiseer een oudere man niet streng. Behandel hem daarentegen als een vader, jongere mannen als broeders, oudere vrouwen als moeders, jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid.” Doordat Paulus hem dit schreef, nam Timotheüs’ begrip hierover toe. De jongeren in de Nieuwe-Wereldmaatschappij moeten leren achting te hebben voor de theocratische organisatie en voor de oudere broeders en zusters daarbinnen. Allen, dienen onberispelijk en in ongeveinsde, oprechte christelijke liefde met elkaar om te gaan. — 1 Tim. 5:1, 2, 17, NW.
14. Waaruit nog meer blijkt dat Timotheüs zijn theocratische verantwoordelijkheid aanvaardde?
14 Er rustte op Timotheüs’ schouders nog een plicht in verband met de christelijke gemeente, want hij moest toelichten wat de plaats van de vrouw in de gemeente was en er op toezien dat elk de hem toekomende plaats in de organisatie bleef behouden. Eveneens moest hij zorg dragen voor de belangen van de weduwen in de gemeente en er op letten dat er voor hen voorzieningen werden getroffen. Hij moest bepalen wie er voor ondersteuning van de gemeente in aanmerking kwamen. Thans dienen bedienaren van het evangelie evenzo een juiste gemeenteorganisatie in stand te houden. Allen die hiervoor in aanmerking komen, die behoeftig of ziek zijn, zullen door de gemeenteleden worden opgezocht en de gemeente zal aandacht aan hun schenken. De verkondigers moeten deze verantwoordelijkheid niet ontwijken. — 1 Tim. 2:11; 5:5, NW.
ZENDINGSASPECTEN
15. (a) Is iemands dienstbericht het belangrijkste? (b) Hoe moeten wij onze natuurlijke bekwaamheden bezien en ze gebruiken om anderen te helpen?
15 Jehovah’s getuigen houden een bericht bij van de tijd welke er aan de velddienst wordt besteed. Het persoonlijke velddienstbericht is voor elke verkondiger van het goede nieuws belangrijk; dit betekent evenwel niet dat hij zijn verantwoordelijkheid jegens zijn broeders van zich dient af te schuiven, alleen om zelf maar met een goed velddienstbericht voor de dag te kunnen komen, waarop hij wellicht in het openbaar trots zou kunnen zijn. Ook al moeten volle-tijd-bedienaren van het evangelie een minimumaantal uren in de velddienst staan, toch wordt er van hen verwacht dat zij nog meer dan dit doen. Er rusten op een christen vele plichten en verplichtingen welke niets uit te staan hebben met de velddienst, zoals het bezoeken van zieke gemeenteleden, het vertroosten van in verdrukking verkerende leden en vervolgens het bezoeken van de vergaderingen. Men dient zich echter ook tot welzijn van de anderen op vele dingen voor te bereiden, doordat men een toewijzing krijgt om een openbare lezing uit te spreken of een aandeel te hebben aan een dienstvergadering. Alhoewel de daaraan bestede tijd niet gerapporteerd mag worden, dient dit even belangrijk te zijn als elke andere toewijzing en even grondig gedaan te worden. In sommige landen hebben de mensen slechts zeer weinig onderwijs genoten en kunnen er velen niet lezen. Wanneer dezen belangstelling voor de waarheid gaan koesteren, moet iemand speciale aandacht aan hen besteden en trachten hen te helpen bij het leren lezen en schrijven. Daarom geven Jehovah’s getuigen in vele landen daarin les en Jehovah’s zegen heeft er op gerust. Enkelen die eens niet konden lezen, zijn thans volle-tijd-dienaren. Elk die er enige moeite voor doet, kan de bijbel leren lezen en op de vergaderingen eigen aantekeningen leren opschrijven, doch er is tijd en geduld voor nodig, en iemand die daarbij hulp biedt. Wanneer er tien anderen door één geholpen kunnen worden tot rijpheid in de dienst te geraken, zullen zij met zijn elven Jehovah veel meer loven dan slechts die ene alleen; het is daarom belangrijk niet slechts op ons zelf acht te slaan, maar ook op anderen. Wij moeten om de organisatie denken. Zo kunnen wij bijvoorbeeld onze broeders en zusters behulpzaam zijn bij wettelijke zaken wanneer zij ter wille van de waarheid worden gearresteerd. Wij zijn verplicht onze natuurlijke bekwaamheden in Jehovah’s dienst te gebruiken en onze broeders en zusters te helpen in plaats dat wij er iets voor ons zelf mee verwerven. Het verlangen dient er niet door in ons te ontwaken om beter te schijnen dan anderen, doch wij behoren onze natuurlijke bekwaamheden, wat die ook mogen zijn, veeleer te beschouwen als een pand dat God ons heeft toevertrouwd, terwijl op ons de verplichting rust alles waarover wij beschikken, in zijn dienst te gebruiken. — 1 Thess. 3:2, 3, NW.
16. (a) Hoe is Timotheüs’ geestesgesteldheid een voortreffelijk voorbeeld voor ons? (b) Wat verdroeg Paulus ter wille van de gemeenten?
16 Anderen te helpen kost ons gewoonlijk onze tijd en energie, omdat wij ons moeten geven. De toegewijde Timotheüs gaf ook hierin weer een prachtig voorbeeld, want Paulus zei over hem tot de Filippenzen: „Binnenkort hoop ik in de Here Jezus Timotheüs tot u te zenden, opdat ik een blijmoedige ziel moge zijn wanneer ik een en ander in verband met u verneem. Want ik heb niemand anders met een aard gelijk de zijne, die oprecht zal zorgen voor hetgeen u betreft. Want alle anderen zoeken hun eigen belangen, niet die van Christus Jezus. Gij weet echter dat hij het bewijs heeft geleverd, dat hij, gelijk een kind met zijn vader, met mij heeft gezwoegd ter bevordering van het goede nieuws.” Paulus zou meer soortgelijke mensen hebben kunnen gebruiken, want aan hen heeft de theocratische organisatie altijd behoefte gehad. Dat Timotheüs zo vaak last van zijn maag had, moet het gevolg zijn geweest van zijn zendingsreizen, waardoor hij vaak besmet water dronk en op ongeregelde tijden onvoldoende voedsel tot zich nam; doch daar dit zendingswerk zijn toewijzing was, offerde hij zich bereidwillig op voor anderen en in het belang van de organisatie als een geheel. Nog sterker was dit in Paulus’ geval zo, wat wel blijkt uit de volgende woorden: „Ik [heb] vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik doorgebracht op zee; dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van struikrovers, in gevaren van mijn eigen geslacht, in gevaren van de natiën, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders, in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid. Behalve die dingen, welke van uitwendige aard zijn, overvalt mij nog van dag tot dag de zorg voor alle gemeenten.” Paulus was geen avonturier, maar deed dit alles ter wille van hen die hij bediende. Alhoewel hij alle reden zou hebben om wegens al het ondergane lijden of wegens alle ontberingen, in zich zelf gekeerd te worden, ging toch zijn voornaamste zorg uit naar het sterken van alle gemeenten om hen voor struikelen te behoeden. Hij was ter wille van Jehovah’s eer en de bediening, aan zijn broeders toegewijd. Jehovah heeft hem voor deze liefde rijkelijk gezegend. — Hand. 19:22; 1 Kor. 4:17; Fil. 2:19-22; 1 Tim. 5:23; 2 Kor. 11:24-28, NW.
17. Hoe geven vele volle-tijd-dienaren in de tegenwoordige organisatie van christenen blijk van dezelfde zendingsgeest als Paulus en Timotheüs?
17 Heeft u wel eens één der dingen ondergaan welke Paulus te doorstaan had, omdat u andere christenen of mensen van goede wil van dienst wilde zijn? Bezit u de ware, liefdevolle zendingsgeest waardoor u dit niet zwaar zou vallen? Heel waarschijnlijk heeft u dit persoonlijk niet allemaal te verduren gehad, doch uw medechristenen over de gehele wereld wel. Zendelingen die van de Wachttoren Bijbelschool Gilead zijn afgestudeerd, hebben één doel voor ogen gehad, namelijk, in afgelegen landen de bediening ter hand te nemen, dikwijls onder totaal vreemde en primitieve omstandigheden. Vele kring- en districtsdienaren hebben in de dienst eveneens vele gevaren geriskeerd. Vaak hebben zij hun gezondheid in de waagschaal gesteld, door in landen te werken waar de hygiënische maatstaven niet al te hoog waren en zij hebben te lijden gehad van tropische ziekten, waardoor enkelen zelfs het leven er bij zijn ingeschoten. Sommigen hebben temidden van opstanden en gewelddaad geleefd, terwijl zij zelfs met geweld werden geëvacueerd uit gebieden waar de oorlog woedde. Zij moesten het zonder slaap, goed voedsel en zuiver drinkwater stellen, waardoor zij evenals Timotheüs maagstoornissen hebben opgelopen. Zij hebben in de oerwouden in de hutten van inboorlingen geslapen en zijn door koorts overbrengende insekten gestoken. Sommigen zijn gearresteerd of gedeporteerd toen er tegenstand tegen de bediening ontstond. Anderen doorstaan het weer aan de Noordpool en brengen ongeacht kou of gevaar de waarheid naar de daar in het noorden verspreid wonende mensen. Tot op heden gaan er zelfs velen gebukt onder de gevolgen van de jaren die zij in de zendingsdienst doorgebracht hebben, doch zij hebben niet geklaagd en zullen zich evenmin als Paulus en Timotheüs terugtrekken. Op hen rust dezelfde geest van Jehovah en zij hebben dezelfde consideratie voor de behoeften van anderen, waarvoor zij ook dezelfde rijke zegen van Jehovah zullen ontvangen. Zulke getrouwe zendelingen verdienen het door anderen aangemoedigd te worden, en brieven van hun medechristenen uit de landen die zij hebben achtergelaten, vormen voor hen zulk een aanmoediging. Zendelingen zijn druk bezig en hebben wellicht niet altijd de tijd zulke brieven te beantwoorden, doch een woord van vreugde en het verhalen van enkele ervaringen in een brief zullen altijd gewaardeerd worden en dit kan uit liefde worden gedaan, zonder iets terug te verwachten. De zendelingen hebben geleerd dat er meer vreugde schuilt in geven dan in ontvangen, en allen die hen aanmoedigen, zullen dezelfde vreugde ervaren. — Fil. 2:17; 4:10-16; Hand. 20:34, 35; 1 Kor. 16:10, 11; Hebr. 13:12, NW.
LOYAAL EN ZICH NIET SCHAMEND
18. Waarom neemt een ware christen zijn deel op zich in lijden en de smaadheden?
18 In deze laatste dagen van Satans samenstel van dingen ondervinden zij die de bediening van Christus Jezus opgenomen hebben, hetzij als zendeling of in de omgeving van hun huis, veel smaad. Dit behoort evenzeer tot onze bediening als destijds tot die van Paulus, die uitriep: „Daarom ga ik voort alles te verdragen ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij de redding die in eendracht met Christus Jezus is, mogen verkrijgen . . . indien wij voortgaan te volharden, zullen wij ook tezamen als koningen regeren.” Ook wij dienen bereid te zijn te lijden om anderen te kunnen dienen. Vele van onze broeders en zusters, onder andere de apostel Paulus toen hij de tweede brief aan Timotheüs schreef, zijn om hun rechtschapenheid in de gevangenis geworpen. Het is een grote eer verbonden te mogen zijn met getrouwe broeders en zusters die voor de rechtvaardige beginselen van Gods Woord en voor rechtvaardigheid opkomen, ook al smaden goddeloze communistische vervolgers, religieuze leiders of boosaardige mensen ons. Satan zou maar wat graag willen dat wij zo ontmoedigd werden, dat wij de bediening de rug toekeerden, hij zou ons er toe willen bewegen de smaad te ontlopen welke ons wordt aangedaan wanneer wij met de vervolgde broeders verbonden zijn. Wij zullen ons echter niet door deze satanische strik laten vangen. „Want God heeft ons geen geest van lafhartigheid gegeven, maar die van kracht, liefde en een gezond verstand. Word daarom niet beschaamd voor het getuigenis omtrent onze heer, noch voor mij, een gevangene om zijnentwil, doch neem uw aandeel op u in het lijden van kwaad ter wille van het goede nieuws, naar de kracht van God.” Wij schamen ons er niet voor in tijden van vervolging getuigen van Jehovah te zijn en trekken ons niet terug van onze broeders en zusters om zo smaad te ontlopen. Wat telt, is welke positie wij bij Jehovah innemen en niet bij mensen. Indien wij om ons geloof naar de gevangenis moeten gaan, kunnen wij blijven prediken, maar dan onder de gevangenen. Nadat wij zijn vrijgelaten, zullen wij onze broeders en zusters weer kunnen dienen, en hierin heeft Timotheüs ons het goede voorbeeld gesteld. Wij zijn er trots op metgezellen te mogen zijn van de vervolgde Christus Jezus, de apostel Paulus en de duizenden broeders en zusters die in deze boze dagen over de gehele wereld in de gevangenis zijn geworpen. Ook wij dienen voor onze christelijke naam en de bediening te waken en vast besloten te zijn dit met Jehovah’s hulp te doen, wat voor smaad ons wellicht ook aangedaan zal worden en hoe vaak wij wellicht gevangen gezet zullen worden. — 2 Tim. 2:10, 12; 1:7, 8, 12, 16; Hebr. 13:23, NW.
19. Hoe is het voorbeeld van Paulus ons thans tot richtsnoer in tijden van vervolging en van verraad in dictatoriale landen?
19 Wij zullen onverschrokken en onversaagd voorwaarts gaan, ook al houden enigen onder het vuur der vervolging op met de bediening. Wij zullen doorzetten. Paulus vertelde Timotheüs dat enkele ’mannen van de waarheid afgeweken waren.’ „Alle mensen in de provincie Azië hebben zich van mij afgekeerd.” Paulus wist wat het wilde zeggen door valse broeders kwaad te worden aangedaan, maar toch richtte het zijn geloof en vertrouwen in Jehovah niet te gronde en evenmin ging hij er langzamer om werken in zijn dienst voor Jehovah. Hoe licht had hij niet terneergeslagen kunnen worden toen hij in de gevangenis te Rome zat en velen, die zich in gunstiger tijden met hem hadden verbonden, het geloof de rug toekeerden. Hij wist dat onze ware Vriend altijd aan zijn zijde stond: „Achtereenvolgens verlieten zij mij allen — moge het hun niet aangerekend worden — maar de Here stond mij bij en gaf mij kracht, opdat door mij de prediking volledig volbracht zou worden en alle natiën het zouden horen.” Alhoewel sommigen afvielen, werd het grote predikingswerk van het goede nieuws toch volbracht. Paulus had Timotheüs, Onesiforus, Prisca, Aquila, Lukas, Titus, Crescens en nog vele anderen die met hem in de dienst waren verenigd, en hij verheugde zich daarover. Hoe verheugen wij ons dat er in deze tijd vele duizenden aan de Nieuwe-Wereldmaatschappij zijn toegevoegd! Alhoewel is gebleken dat enkelen valse broeders en verraders zijn geweest, zoals in Rusland, Tsjecho-Slowakije en Polen, zijn vele anderen getrouw. Ook al wordt het werk in zulke landen tijdelijk, of zes maanden lang, onderbroken, dan nog lossen de getrouwe bedienaren van het evangelie die zich aan God hebben opgedragen, hun belofte in en blijven het goede nieuws vertellen totdat zij hun vergaderingen wederom kunnen reorganiseren en het contact met anderen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij kunnen hervatten. Op ons rust de verantwoordelijkheid voort te gaan. Bedenk dat alhoewel de prediking na Jezus’ dood een korte tijd werd onderbroken, Jehovah’s geest op Pinksteren aangaf wat er gedaan moest worden en dit thans eveneens doet. Wij verheugen ons en zijn Jehovah dankbaar dat hij ons zovele getrouwe en gelukkige metgezellen in de dienst heeft gegeven. — 2 Tim. 2:18; 1:15; 4:11, 16, 17, 19, 20, NW.
20. Welk voordeel werpt het voor ons af te beschouwen hoe Paulus en Timotheüs zich van de verantwoordelijkheden in verband met de bediening kweten?
20 Door een bestudering van het bericht dat Paulus en Timotheüs als volgelingen van Christus Jezus hebben opgesteld bij het zich kwijten van de verantwoordelijkheden in verband met de bediening en het bewijzen van diensten aan anderen, dienen wij allen de bediening thans des te meer te waarderen. Ze is een kostbare schat. Zijn dienstknechten, die zich aan zijn dienst hebben opgedragen, bewaken thans als groep over de gehele wereld dit toevertrouwde pand in de tegenwoordigheid van onze God. Wanneer iemand zich aan God heeft opgedragen, is dit iets werkelijks en blijvends. Wij dienen er thans ernst mee te maken, en evenals Paulus en Timotheüs gewillig en bereid te zijn datgene te doen wat ons op grond van het toevertrouwde pand gevraagd wordt te verrichten. Hecht aan elke u ten deel vallende gelegenheid om theocratische dienst te verrichten, de hoogste waarde. Jehovah verwacht dat wij iets doen met de schat welke ons is toevertrouwd. — 2 Kor. 4:5-7, NW.
21. Welke verantwoordelijkheid komt er thans op elke dienstknecht die zich aan Jehovah heeft opgedragen, te rusten nu de Nieuwe-Wereldmaatschappij zo snel groeit?
21 Onder leiding van de Koning Christus Jezus is een ieder van ons de een of andere verantwoordelijkheid gegeven. Wij staan als rentmeesters van Jehovah’s goederen in een nauwe en intieme verhouding tot Christus en God. Er wordt van ons verwacht dat wij datgene wat ons is toevertrouwd, doen toenemen. Dan zullen wij meer voorrechten en verantwoordelijkheden krijgen, welke met vreugde worden aanvaard. Wij zijn een deel van een wereldomvattende organisatie van personen die Jehovah loven. Deze Nieuwe-Wereldmaatschappij groeit thans zeer snel. Uit elk land en uit alle rangen en standen der maatschappij komen elke maand duizenden nieuwe lovers voort. Zij hebben een rijpere persoon nodig die hen kan helpen. Wat doen wij dan? Zijn wij toegerust om hun geestelijke raad en vertroosting te geven? Bedienen wij hen, onze eigen verlangens terzijde stellend? Ondersteunen wij de Nieuwe-Wereldmaatschappij ten volle, onze nieuwe broeders en zusters een goed voorbeeld gevend? Als nooit tevoren in de geschiedenis van Jehovah’s dienstknechten bestaat er thans behoefte aan rijpe broeders en zusters die de leiding willen nemen in de bediening en anderen op de weg der ware aanbidding willen helpen. De „andere schapen” komen gelijk wolken duiven binnen. Wie zal hen helpen? Hierop kan slechts één antwoord gegeven worden: Wij zullen dit, onder leiding van de Koning. Er is nog zeer veel werk te doen en aan ons is het toevertrouwde pand gegeven. Laten wij er blijk van geven dat wij rentmeesters zijn die het waardig zijn. Onze daden zullen spreken en vertellen wat wij doen. „Dat men ons schatte als ondergeschikten van Christus en rentmeesters van de heilige geheimen Gods. Waarnaar . . . in rentmeesters wordt uitgezien, is, dat het een man is die getrouw wordt bevonden.” — Luk. 19:13, 25, 26; 1 Kor. 4:1, 2; Kol. 1:24-29, NW.
22. Op welke manier kunnen wij er het beste blijk van geven dat wij het ons door Jehovah toevertrouwde pand waarderen?
22 Wij hebben geen recht op wat Jehovah ons gegeven heeft. Voor heel veel dingen kunnen wij hem nederig danken. „Hij heeft ons gered . . . niet wegens onze werken, maar wegens zijn eigen voornemen en onverdiende goedgunstigheid. Deze werd ons in verband met Christus Jezus vóór ver in het verleden liggende tijden gegeven.” Laten wij, evenals op dit ogenblik, altijd dankbaar zijn voor de onverdiende goedgunstigheid die ons is betoond, en voor het prachtige, aan ons toevertrouwde pand. Laten wij waardering tonen voor het vertrouwen dat Jehovah in ons stelt, en voor de eer welke hij ons heeft toegemeten door ons betrouwbaar te achten en ons de bediening toe te wijzen. Het is niet de tijd om slechts ons zelf te behagen, doch om druk bezig te blijven in de bediening. Aanvaard, niet omdat u er toe wordt gedwongen, maar bereidwillig, uit liefde, consideratie en gretig verantwoordelijkheden en werp alles terzijde waardoor de anderen niet opgebouwd worden. „Alles is wettig, maar niet alles bouwt op. Dat een ieder niet zijn eigen voordeel blijve zoeken, maar dat van de ander.” — 2 Tim. 1:9; 1 Petr. 5:2, 3; 1 Kor. 10:23, 24, NW.