Vragen van lezers
● Wat bedoelde de apostel Paulus toen hij aan de Korinthiërs schreef: „Alle dingen behoren u toe”? — B. B., Engeland.
In wezen bedoelde hij dat alle dingen die God heeft gemaakt of tot stand heeft gebracht, christenen ter beschikking staan, om tot nut van hen te dienen.
De woorden in kwestie komen in de laatste drie verzen van Eén Korinthiërs hoofdstuk drie tweemaal voor. Wij lezen: „Niemand beroeme zich daarom op mensen; want alle dingen behoren u toe, of het nu Paulus is of Apóllos of Céfas of de wereld of leven of dood of tegenwoordige of toekomende dingen, alle dingen behoren u toe, gij op uw beurt behoort Christus toe; Christus op zijn beurt behoort God toe.’ — 1 Kor. 3:21-23.
In 2 Korinthiërs 4:15 schreef de apostel evenzo: ’Want alle dingen zijn ter wille van u.’ Hier sprak Paulus over alle inspanningen die hij en zijn metgezellen zich ten behoeve van de gemeente Korinthe hadden getroost en het lijden dat zij ter wille van hen hadden ondergaan.
De situatie in Korinthe was zo dat sommigen van de christenen vleselijk waren geworden in hun denken, niet geestelijk (1 Kor. 3:1-4). Zij waren bepaalde leidinggevende mannen zoals Apóllos, Céfas (Petrus) of Paulus gaan begunstigen en gaan denken dat zij volgelingen van deze mannen waren, of bij hen behoorden. Dit veroorzaakte onenigheid (1 Kor. 1:10-13). De gemeente diende te beseffen dat al deze mannen „één” waren, met andere woorden, dat allen eensgezind voor hetzelfde doel samenwerkten om de gemeente als geheel geestelijk op te bouwen. In werkelijkheid behoorden al deze mannen de gemeente toe, als een gave van God voor hun welzijn. — 1 Kor. 3:5-8; Ef. 4:8-12.
Paulus legde er de nadruk op dat de gemeente een tempel van de levende God vormde, waarin God door geest woont. Zich beroemen op vooraanstaande mannen was daarom dwaas en degenen die dit deden, haalden hun eigen positie als leden van die tempel omlaag. — 1 Kor. 3:16-19.
Paulus schreef aan de gemeente te Rome: ’Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben, hen die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn’ (Rom. 8:28, 29). Christenen dienen dit te beseffen en niet toe te laten dat zij gaan ’behoren’ bij of de volgelingen of dienstknechten worden van een mens of een groep van mensen, of de wereld of de dingen in de wereld. — 1 Kor. 7:23.
De „wereld” behoort dientengevolge deze door de geest verwekte christenen in die zin toe dat de dingen die onder de mensheid tot stand zijn gebracht ten gebruike van Gods volk zijn. De bijbel zegt bijvoorbeeld ten aanzien van de „superieure autoriteiten”, de politieke regeerders van de wereld: „Ze [de autoriteit] is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent.” Zij zijn „Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen” (Rom. 13:1-4, 6). Zulke autoriteiten dienen de belangen van christenen als zij orde en wet handhaven, zodat de christen „een kalm en rustig leven [mag] blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst”. — 1 Tim. 2:1, 2.
Christenen kunnen bijgevolg het vervoerswezen, de posterijen, de politie en alle andere wettige dingen gebruiken om een behoorlijk leven te leiden en het goede nieuws te prediken, alsof ze u ’toebehoren’. Later vermaant Paulus echter als waarschuwing dat „zij die van de wereld gebruik maken, [dienen te zijn] als zij die er niet ten volle gebruik van maken” (1 Kor. 7:31). Al dergelijke dingen dienen alleen gebruikt te worden voor zover ze de christelijke belangen dienen.
Het „leven” behoort de christen toe omdat het een gave van God is die in dienst van God kan worden gebruikt. „Godvruchtige toewijding”, zo werd tot Timótheüs gezegd, houdt „een belofte [in] voor het tegenwoordige en het toekomende leven” (1 Tim. 4:8). Het leven dat de christen thans leidt is, hoewel er vervolgingen zijn, veel beter dan een leven zonder God en zonder hoop. Hij leidt niet een leven van ijdelheid doch een leven dat doel heeft.
De ’dood’ behoort de christen toe, hoewel hij de dood niet zoekt. De gezalfde, door de geest verwekte christen, met hoop op hemels leven, weet dat hij moet sterven ten einde in de geest tot de hemel te worden opgewekt om bij Christus te zijn. Op deze wijze zal hij over de dood zegevieren. — 1 Kor. 15:35, 36, 42, 54-57.
De ’tegenwoordige” dingen — gebeurtenissen, toestanden en situaties in dit huidige samenstel van dingen — kunnen door God worden gemanoeuvreerd zodat ze de christen niet in zijn rechtschapenheid zullen kunnen overweldigen. Christenen kunnen ook alles wat God in hun bezit laat komen tot eer van Hem gebruiken. En de „toekomende dingen” in hun dienst voor God, in de hemel of op aarde, zullen stellig tot hun vreugde, opbouwing en eeuwig welzijn zijn.
Wat daarom het ’toebehoren’ betreft, christenen behoren geen mens of iets in deze wereld toe. Zij behoren Christus toe, die hen met zijn bloed heeft gekocht (Joh. 6:51; 1 Petr. 1:18, 19). Gezalfde christenen bestaan om hun Hoofd, Christus, aan wie alle dingen onderworpen zullen worden, heerlijkheid te brengen (1 Kor. 11:3; 15:27; Kol. 1:18). Door dit te doen, brengen zij God heerlijkheid, aan wie Christus toebehoort.