Stabiliteit en duurzaamheid
„Aangezien wij daarom een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, laten wij voortgaan onverdiende goedgunstigheid te hebben, door middel waarvan wij op aanvaardbare wijze heilige dienst voor God kunnen verrichten met godvruchtige vrees en ontzag.” — Hebr. 12:28, NW.
1. Hoe, en in wie, heeft God een vast fundament verschaft waardoor wij hoop kunnen hebben?
ALLE rechtgeaarde personen hebben datgene wat betrouwbaar en waarachtig is, lief. Onze voorgaande studie heeft ons getoond dat wij een blijvend en onafgebroken vertrouwen kunnen stellen op de onveranderlijke God en op zijn Zoon, ’Jezus Christus, die gisteren en heden, en in alle eeuwigheid, dezelfde is’ (Mal. 3:6; Hebr. 13:8, NW). Dit bevredigt ons innige verlangen in deze onzekere wereld naar iets stabiels en duurzaams waarop wij een vaste hoop kunnen bouwen die „als een anker voor de ziel, zowel betrouwbaar als vast,” zal zijn (Hebr. 6:19, NW). Die hoop is, volgens Gods voornemen en van welk gezichtspunt wij het ook bezien, zoals juist is besproken, geconcentreerd in Christus. Hij is de ’fundament-hoeksteen’ in de glorierijke hemelse organisatie, Zion, kostbaar in Gods ogen en kostbaar in de ogen van iedere ware gelovige, „en hij die zijn geloof er op grondt, zal geenszins teleurgesteld worden.” Zoals Paulus het onder woorden brengt: „Want ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door bemiddeling van hem [Christus Jezus].” — 1 Petr. 2:6, 7; 2 Kor. 1:20, NW.
2. Op welke wijze dient de „hoeksteen van het fundament” als een aanmoediging, maar op welke waarschuwing moet ook acht worden geslagen?
2 De bovenaangehaalde woorden van Petrus zijn, zoals hij zegt, bedoeld als een aanmoediging om u op te wekken opdat gij „alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen.” Laten wij terzelfder tijd acht slaan op de waarschuwing die wordt gegeven, want de apostel toont in hetzelfde verband dat sommigen over die identieke steen struikelen. Waarom struikelen zij? Let goed op het antwoord. „Zij struikelen omdat zij ongelovig ongehoorzaam zijn aan het woord” (1 Petr. 2:8, 9, NW). Zoals reeds hiervoor tot uitdrukking werd gebracht (§17), kunnen wij de belangrijkheid van Gods gesproken woord, dat later te boek werd gesteld en in de Schrift, het geschreven Woord, werd opgenomen, niet onderschatten. Dat Woord kan tot onze rijkste zegen en aanmoediging zijn, een onaantastbaar fundament waarop wij een sterk geloof en een waarachtige hoop kunnen bouwen, gepaard gaande met de vreugden van naarstige, heilige dienst; of, ’na het goede woord van God en krachten van het komende samenstel van dingen te hebben gesmaakt,’ kunnen wij het ons veroorloven traag te worden in geloof en actie, wat onvermijdelijk tot een terugdeinzen en een afvallen leidt, doordat wij eerst ongelovig worden, en vervolgens ongehoorzaam aan de boodschap van het evangelie, terwijl wij struikelen over dezelfde dingen die wij eens met zulk een vreugde en enthousiasme aanvaardden. Wij hebben het vertrouwen dat wij net zo kunnen besluiten als Paulus: „Wij nu zijn niet van het soort dat terugdeinst, wat vernietiging tot gevolg heeft, maar van het soort, dat geloof heeft, wat het in het leven behouden van de ziel tot gevolg heeft.” — Hebr. 6:5; 10:38, 39, NW.
3. Hoe onthult de profetie het doel dat door de „beproefde steen” wordt gediend met betrekking tot oordeel, en op welke speciale tijd?
3 Wat dit alles zoveel te belangrijker en dringender maakt, in al hun aspecten, is het feit dat wij in de dag des oordeels, „de laatste dagen” van dit goddeloze samenstel van dingen leven, en dat ’het de bestemde tijd is waarin het oordeel bij het huis Gods begint’ (2 Tim. 3:1; 1 Petr. 4:17, NW). Zoals door het verband waarin Jesaja 28:16 staat, wordt aangetoond, is juist het doel waarom de hoeksteen van het fundament in Zion wordt gelegd, dat er onmiddellijk een diepgaand oordeel voltrokken kan worden, gebaseerd op de afmetingen en hoeken van die „beproefde steen.” Merk op wat direct daarop volgt: „En Ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugen-schuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen” (Jes. 28:17, NBG). Dit wil zoveel zeggen als de ondergang voor de fundamenten van de oude wereld, haar instellingen en bouwers, met inbegrip van haar god, Satan, de Duivel. Het leggen van de „beproefde steen” geschiedde in de vervulling in het klein, bij de eerste komst, toen Jezus drie en een half jaar nadat hij bij de Jordaan met Gods geest was gezalfd, Jeruzalem binnenreed en zich als koning aanbood. Zo is het ook met het volledig leggen van deze zelfde steen bij de tweede komst. Aan het einde van de „tijden der heidenen” in 1914 (n. Chr.) kreeg Christus, als vervulling van Psalm 110:2-4, de autoriteit om als koning en priester zijn werkzaamheden te beginnen, en drie en een half jaar later, in 1918, bood hij zich aan al degenen die beleden zijn volk te zijn, als koning aan. (Zie voor een volledige bespreking van Jesaja 28, onze uitgave van 15 december 1951.)
4. Naar welke nauw verwante passage verwees Paulus, en wat wordt daardoor aangetoond?
4 Nog een belangwekkende en nadrukkelijke verwijzing is de verklaring van de apostel Paulus: „Toch blijft het vaste fundament van God staan, hebbende dit zegel: ’Jehovah kent degenen die hem toebehoren,’ en, ’Een ieder die de naam van Jehovah noemt, late onrechtvaardigheid varen’” (2 Tim. 2:19, NW). Dit toont eveneens aan, dat wanneer God zijn diepgaande oordelen instelt, er door wordt geopenbaard waar iedere persoon staat. De omstandigheid die de apostel er toe bracht dit commentaar te leveren, ontstond in werkelijkheid doordat hij twee mannen bij name noemde die ’van de waarheid waren afgeweken’ en die aan de kaak gesteld moesten worden zodat men wist wat zij werkelijk waren (2 Tim. 2:16-18, NW). En deze zelfde les wordt nog nadrukkelijker gemaakt wanneer wij terugkijken naar de verwijsplaats in Numeri 16:5 en het verband waarin deze tekst staat, waaruit Paulus de eerste van de twee bovengenoemde aanhalingen deed. Wordt het ons niet met nadruk onder de aandacht gebracht hoe belangrijk en dringend het is zowel de aanmoediging als de waarschuwing uit die vroegere verklaring van de apostel te putten: „Doet uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die niets heeft waarover hij zich behoeft te schamen, terwijl gij het woord der waarheid goed hanteert”? (2 Tim. 2:15, NW) Gelieve op te merken, dat wij niet alleen nauwlettend moeten luisteren naar Gods Woord en het moeten geloven, maar ook moeten leren hoe wij het goed kunnen hanteren wanneer wij anderen er mede bedienen en het aan anderen prediken met geheiligde handen en een geheiligd hart.
5. Hoe dienen de twee aanhalingen in 2 Timotheüs 2:19 als een „zegel”?
5 Misschien vraagt gij u af hoe de twee aanhalingen in 2 Timotheüs 2:19 als een „zegel” dienen voor het „vaste fundament van God.” Waar het om gaat, is, dat geen mens Jehovah kan bedriegen, hoezeer hij ook anderen kan bedriegen, of zelfs zichzelf. Zoals wij hebben geleerd, wordt de hoofdorganisatie van God Zion genoemd, de hemelse organisatie waarvan Christus Jezus de hoeksteen is, die tot het uiterste werd beproefd en getoetst. Paulus toont aan dat alle anderen die zonen van God worden, zonder uitzondering op dezelfde wijze worden getoetst en streng onderricht (Hebr. 12:4-11, NW). Hoever het Satan ook is toegestaan te gaan, zo zelfs dat hij heeft getracht het gehele geschilpunt te verduisteren door ’onkruid onder de tarwe te zaaien,’ toch wordt het wanneer de bestemde tijd voor het begin van Gods oordeel komt, zoals die in werkelijkheid reeds is gekomen, overduidelijk gemaakt dat Jehovah ’degenen die hem toebehoren, kent’ tot op de allerlaatste (Matth. 13:25, NW). Er bestaat dus niet de geringste kans dat iemand een plaats vindt in Zion, welke is gevestigd op haar fundament Jezus Christus, of de vrijheid van de stad geniet, tenzij hij metterdaad en in waarheid ’ongerechtigheid heeft laten varen’ en heeft bewezen dat hij zich aan God heeft opgedragen, terwijl hij er behagen in schept zijn wil te doen omdat zijn wet in zijn hart is. De vervulling van de twee bovengenoemde aanhalingen bevestigt dus absoluut, of bekrachtigt (verzegelt), de grootste grondwaarheid, dat het wettelijke en ’vaste fundament van God blijft staan.’
DE ONWETTELIJKE FUNDAMENTEN VAN DE OUDE WERELD
6. Door welk contrast op te merken, kunnen wij een levendiger waardering krijgen voor de nieuwe wereld?
6 Aangezien de natuur ons leert dat wij een levendiger begrip van iets verkrijgen op grond van contrast, zoals bijvoorbeeld de heerlijke warme dagen van de lente na de donkere, koude dagen van de winter, geloven wij dat wij eveneens onze waardering voor de wettelijke fundamenten van de nieuwe wereld kunnen vergroten door in het kort eens te kijken naar de onwettelijke fundamenten van de oude wereld. Ja, laten wij eens tot de kern van de zaak doordringen zoals in Gods Woord wordt onthuld, ongeacht of vele geestelijken van de Christenheid zeggen dat het alles een mythe, of slechts een allegorie, is. En wij zullen wederom trachten er voordeel van te trekken door de methode van advocaten te volgen en laten wij zeggen dat er twee kwesties ter beantwoording voor ons liggen. De ene is een feitenkwestie, de andere is een wetskwestie. Wat zijn de feiten in deze zaak?
7. Waar en hoe worden Satans oorspronkelijke positie en afdwaling beschreven?
7 Er wordt ons in Ezechiëls profetie verteld dat degene die later als Satan, „de god van dit samenstel van dingen,” werd geïdentificeerd, oorspronkelijk volmaakt was geschapen en een verantwoordelijke positie van beschermheer over de aardse schepping bekleedde. Er wordt daar gezegd: „Gij waart in Eden, Gods hof; . . . Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub.” Vervolgens wordt er in gezegd: „Gij waart volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen zijt, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is” (2 Kor. 4:4, NW; Ezech. 28:13-15). Vervolgens vertelt de profetie van Jesaja ons welke vorm deze uitdrukking van ongerechtigheid duizenden jaren later, toen Babylon de derde wereldmacht werd, in Satans (Lucifers) geest en hart aannam: „En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; . . . ik zal den Allerhoogste gelijk worden [evenaren, Ro]” (Jes. 14:13, 14). Dit zijn de eerste feiten. Wat is nu het wettelijke aspect?
8. Welke betekenis wordt door het woord „ongerechtigheid” tot uitdrukking gebracht? en welke tegenstelling wordt er in verband hiermede gezien tussen Satan en Jezus?
8 Het woord „ongerechtigheid” in Ezechiël 28:15 is veelbetekenend. De gedachte van verdorvenheid, zich opzettelijk afkeren van dat wat juist is, ligt er in opgesloten, ook de gedachte van goddeloosheid, dat wil zeggen, datgene wat tegengesteld is aan morele of goddelijke wetten. Tegenover Satan staat Jezus, van wie was voorzegd: „Gij hebt gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid.” Paulus’ aanhaling hiervan luidt echter: „Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat.” (Ps. 45:8; Hebr. 1:9, NW. Zie ook Diaglott en Voorhoeve, voetnoot.) Gods duidelijk omschreven wet, of gedragsregel, is dat alle schepselen van ganser harte gehoorzaamheid dienen te bewijzen in een geest van loyale toewijding aan hem als hun weldadige Schepper, zoals aldoor is toegelicht door het voorbeeld van Gods eniggeboren Zoon, die later bij zijn geboorte te Bethlehem Jezus werd genoemd (Spr. 8:22, 30). Maar in de scherpste tegenstelling hiermede gebruikte Satan zijn volmaakte vrije wil, een van de meest op prijs gestelde bezittingen van ieder met verstand begaafd schepsel, en, in plaats dat hij een getrouwe en zich aan de wet houdende dienaar in Gods regeling was, die loyaal zijn deel bijdroeg door die eerste rechtvaardige wereld in de juiste richting te leiden doordat hij alle aanbidding en gehoorzaamheid aan Jehovah deed toekomen, ging hij nu de tegenovergestelde en onwettelijke loopbaan volgen. Door die trotse, opstandige en uitdagende loopbaan te volgen, trachtte hij de aanbidding en dienst van de mens naar zichzelf toe te keren, en hij werd de aanstichter van alles wat wetteloos is. Hij werd volkomen onbetrouwbaar en geheel ontrouw aan zijn heilige, toevertrouwde ambt.
9. Hoe plaatste Satan Eva en haar echtgenoot voor een soortgelijke verzoeking, en met welk resultaat?
9 Laten wij nu nagaan hoe Satan het eerste volmaakte mensenpaar voor dezelfde verzoeking plaatste, terwijl wij nota nemen van zowel de feiten als de wet. Het bericht in Genesis 3 vertelt hoe eerst Eva en vervolgens Adam hun volmaakte vrijheid van keuze gebruikten en het idee, niet langer afhankelijk te zijn van onderworpenheid aan Jehovah en zijn wetten, opzettelijk als iets aanlokkelijks in overweging namen. Zij wilden het recht bezitten om hun leven op hun wijze te leiden, en hun eigen wetgevers te zijn. God gaf één eenvoudig gebod waardoor de gehoorzaamheid van de mens op de proef gesteld zou worden. Zij mochten niet eten van de vruchten van een bepaalde boom. Zij hadden overal om zich heen verscheidenheid in overvloed en er bestond niet de minste noodzaak naar die boom toe te gaan. Zij werden er ook duidelijk van in kennis gesteld wat de straf op ongehoorzaamheid zou zijn, namelijk, de dood, de volledige afsnijding van het leven (let wel, geen bewaring van het leven in eeuwige pijniging). Merk op dat het allereerste wat Satan deed, toen hij Eva aansprak, terwijl hij de slang als mondstuk gebruikte, was, de betrouwbaarheid van Gods gesproken woord in twijfel trekken. Satan zeide tot Eva, in eigen woorden weergegeven: ’Heeft God gezegd dat gij stellig zult sterven indien gij ongehoorzaam zijt? God heeft u de waarheid niet verteld. Gij zult stellig niet sterven, want God weet, alhoewel hij het u niet heeft verteld, dat ten dage dat gij van de verboden vruchten eet, uw ogen geopend zullen worden en gij zelf als God zult zijn, en gij zult goed en kwaad kennen, dat wil zeggen, in staat zijn voor u zelf te beslissen wat juist en wat verkeerd is’ (Gen. 3:1-5). En werden hun ogen geopend? Ja, maar niet voor datgene wat zij hadden verwacht. Hun ogen werden geopend voor het verschrikkelijke besef van hun schuldgevoel. Zij waren zich er ten zeerste van bewust dat zij hun Schepper in hun ongelukkige en naakte toestand niet onder de ogen durfden te komen. Uit vrije wil waagden zij het er op, evenals Satan, dezelfde onwettelijke weg van ongehoorzaamheid en trotse onafhankelijkheid in te slaan, en met hetzelfde resultaat dat zij schuldig werden bevonden aan wetteloosheid en de dood waardig werden bevonden.
10. Hoe wordt door dit overzicht licht geworpen op de tegenwoordige wereldtoestand en geest van de wereld?
10 Wordt door dit overzicht van de grondoorzaak der moeilijkheid niet zeer veel licht geworpen op de tegenwoordige wereldtoestand en de overheersende geest? Bemerken wij niet dat de natiën over de gehele aarde er meer dan ooit op staan dat zij onafhankelijke souvereine rechten bezitten? En is het niet waar, en worden er niet dikwijls opmerkingen over gemaakt, dat er in deze tijd onder de mensen in het algemeen meer verregaande zelfzucht bestaat dan zelfs een geslacht terug? Wordt de geliefkoosde verontschuldiging waarmede men weigert aandacht aan de boodschap van de Bijbel te besteden, in deze tijd niet dikwijls in de volgende woorden tot uitdrukking gebracht: ’Ik heb niets van die Bijbelse lectuur nodig. Met mij is het in orde. Ik ga niet zo heel vaak naar de kerk, maar ik geloof in een fatsoenlijk leven leiden, en nooit iemand kwaad doen. Dat is mijn religie, en ik zie niet in hoe er van mij verwacht kan worden nog meer te doen’? Ja, dezelfde onafhankelijke geest als de eerste ouders der menselijke familie, namelijk, het recht om uw leven op uw wijze te leiden zonder inmenging van wie maar ook. Er zijn stellig overvloedige aanwijzingen voor dat de gehele bouw van het „tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen” niet in overeenstemming met God is, ongeacht wat het ook moge belijden, en dat de fundamenten er van onwettelijk en volkomen uit de lijn zijn, en daarom de vernietiging tegemoetgaan. Zoals Jezus zeide, kan deze wereld „worden vergeleken met een dwaas mens, die zijn huis op het zand heeft gebouwd. En de regen stroomde neer en de stortvloeden kwamen en de winden woeien en sloegen tegen dat huis en het stortte in en zijn ineenstorting was groot.” Als samenvatting wordt de aangelegenheid zeer krachtig voor ons tot uitdrukking gebracht in de volgende profetie: „Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken. Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten [zij die daarin wonen, worden schuldig bevonden]; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over.” — Gal. 1:4; Matth. 7:26, 27, NW; Jes. 24:5, 6, NBG; AS.
BELEIDVOLLE KONINKRIJKSBOUWERS
11. Waarom is deze moeilijke tijd een grootse en gelukkig tijd voor Gods toegewijde volk?
11 Wanneer wij ons afwenden van dat duistere beeld, hoe diep worden wij dan doordrongen van de onverdiende goedgunstigheid van onze God welke hij overvloedig jegens ons betoont. Dezelfde tekenen die veroorzaken dat de mensen „mat worden uit vrees” wanneer zij zien dat zulke profetieën als die welke zojuist zijn genoemd, hun vervulling naderen, maken dat wij ons verheugen, zoals Jezus zeide: „Maar wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u rechtop en heft uw hoofden op, omdat uw bevrijding naderbijkomt. . . . wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dat het koninkrijk Gods nabij is” (Luk. 21:26-31, NW). Het is inderdaad een grootse en gelukkige tijd voor hen wier ogen worden geopend voor de waarheid en die zien dat zij bevoorrecht zijn de stappen te doen welke hen in staat stellen tezamen met Gods toegewijde volk een aandeel te hebben aan de heilige Koninkrijksdienst onder leiding van zijn organisatie, Zion. Zij ontvangen niet alleen de vreugde die voortvloeit uit een geloven in en begrijpen van Gods gesproken en geschreven Woord, maar, als Jehovah’s getuigen, zijn zij gemachtigd zijn woorden te spreken en bekend te maken, zoals prachtig tot uitdrukking wordt gebracht in die verzekering gevende belofte: „Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt, Ik, die den hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijn mijn volk” (Jes. 51:16, NBG). Zulk een belofte wordt onze wettelijke erfenis.
12. Tot welk hoogtepunt komt Paulus in zijn brief aan de Hebreeën, terwijl hij welk thema volgt?
12 Wanneer Paulus het hoogtepunt van zijn lange brief aan de Hebreeën bereikt, neemt ook hij het thema van het opgerichte Koninkrijk op. „Gij zijt een berg Zion genaderd en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem,” zo schrijft hij. Dan waarschuwt hij wederom, terwijl hij de nadruk legt op het hoogst belangrijke gesproken woord van God: „Ziet dat gij hem niet smeekt niet te spreken.” In werkelijkheid is Gods gesproken woord het steeds terugkerende thema dat de apostel in zijn gehele brief, van de openingswoorden af, gebruikt. Ten slotte komen wij aan zijn aanmoedigendste woord, dat toch niet zonder waarschuwing is, wanneer hij schrijft: „Aangezien wij daarom een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, laten wij voortgaan onverdiende goedgunstigheid te hebben, door middel waarvan wij op aanvaardbare wijze heilige dienst voor God kunnen verrichten met godvruchtige vrees en ontzag.” En dit is niet alleen ter aanmoediging van hen die de hemelse hoop hebben, want alle schapen die in deze tijd door de Koning, Christus Jezus, „aan zijn rechterhand” worden geplaatst, worden uitgenodigd ’het koninkrijk te beërven dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.’ — Hebr. 12:22, 25, 28; Matth. 25:34, NW.
13. Wat moeten wij zorgvuldig vermijden, wanneer wij op het ene fundament bouwen?
13 Laat een ieder van ons er op toezien dat hij naarstig en beleidvol op de ’fundament-hoeksteen’ van het Koninkrijk bouwt (1 Kor. 3:11-13, NW). Loop enerzijds niet vooruit op Jehovah en zijn organisatie door voor u zelf te beslissen op welke wijze gij aanvaardbare, heilige dienst kunt verrichten, want gij zult in gevaar verkeren ultra vires te handelen, zoals de advocaten dat noemen, dat wil zeggen, uw wettelijke rechten te buiten te gaan. Wordt daarentegen ook niet traag en ongeregeld in uw Koninkrijksdienst. Op die manier zult gij nimmer iets bouwen wat de moeite waard is, want „door luiheid zakt de zoldering in, en door traagheid van handen wordt het huis lek.” Neen, ’talmt niet in hetgeen gij moet doen, maar zijt vurig van geest.’ — Pred. 10:18, Belg. PB; Rom. 12:11, NW.
14. Wat is het belangrijkste woord dat wij aan Jehovah kunnen geven?
14 Tot besluit vragen wij u de volgende zienswijze te beschouwen. Jehovah heeft zijn hoogst belangrijke woord van belofte tot onderpand gegeven. Verkrijgt gij, wanneer gij er mede voortgaat meer over de waarheid te vernemen door een studie van zijn Woord, niet een levendiger begrip van de verbazingwekkende omvang van de voorziening die hij tot welzijn van ons heeft getroffen? Heeft dat u er niet toe geleid gehoor te geven aan zijn uitnodiging: „Mijn zoon! geef mij uw hart”? (Spr. 23:26) Het is uw voorrecht aan deze uitnodiging gehoor te geven door uw woord van belofte tot onderpand te geven doordat gij een opdrachtsgelofte aflegt. Voor zover het u persoonlijk betreft, dit is het belangrijkste woord dat gij kunt geven. Houd uw woord! Kom het na! Leef in overeenstemming er mede!
15. Wat is van onze zijde absoluut noodzakelijk ten einde Gods zegen te ontvangen?
15 Verontschuldigt u niet door te zeggen dat gij geen hoop hebt een deel van het zaad van Abraham te zijn, met het vooruitzicht tezamen met Christus te delen in de hemelse troon. Verlangt gij er niet ten zeerste naar Gods zegen te genieten? Welnu, gij zult in het geheel geen zegen ontvangen, noch als een deel van Abrahams zaad noch als een deel van „alle geslachten van de bodem,” tenzij gij hetzelfde soort van geloof en dezelfde bereidwillige gehoorzaamheid aan de dag legt als Abraham, in een geest van ware toewijding en aanbidding. Laat u niet misleiden of afschrikken door de Duivel, die rondgaat „als een brullende leeuw, die tracht de een of ander te verslinden. Maar neemt uw standpunt in tegen hem, vast in het geloof.” — Gen. 12:3, NW; 1 Petr. 5:8, 9, NW.
16, 17. Welk laatste beroep wordt gedaan, en welke grootse aanmoediging wordt ons gegeven opdat wij er gunstig op reageren?
16 Wij doen daarom het sterkst mogelijke beroep op u om gelijk vader Abraham te zijn en tot aan het einde het juiste soort van naarstigheid aan de dag te leggen, terwijl gij de volle verzekerdheid der hoop hebt de zegeningen te beërven welke uit de stad stromen die werkelijke, solide, wettelijke fundamenten heeft. Die zegeningen wenken u nu. Luister!
17 „En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vorige hemel en de vorige aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer. Ik zag ook de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, nederdalend van God uit de hemel en gereedgemaakt als een bruid die voor haar echtgenoot is gesierd. Daarop hoorde ik een luide stem van de troon zeggen: ’Zie! de tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volk zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal meer zijn. De vorige dingen zijn voorbijgegaan.’ En degene die op de troon was gezeten, zeide: ’Zie! ik maak alle dingen nieuw.’ Ook zegt hij: ’Schrijf, want deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig.’” — Openb. 21:1-5, NW.