Onze dringende tijd onder ogen zien
OP EEN zondagmorgen, tegen het eind van maart, viel er in Brooklyn een gestadige motregen. In een bepaalde wijk ging een getuige van Jehovah een flatgebouw binnen. Nadat hij op de deur van een flat had geklopt, werd hij begroet door een huisvrouw die van haar verontwaardiging blijk gaf zodra zij zag wie hij was. „Neen! Jullie nou alweer! En jullie waren hier twee weken geleden nog! Waarom moeten jullie zo vaak komen?”
„Wilt u dat werkelijk weten?” vroeg de Getuige met een warme, vriendelijke glimlach. „Er zijn veel mensen die hetzelfde vragen. Als u mij een paar minuten geeft, zal ik uw vraag graag beantwoorden.” De vriendelijke glimlach deed het, want de vrouw zei: „In orde.” Wat hier nu volgt, vormt de kern van zijn betoog.
HET EINDE VAN DE OUDE WERELD NABIJ
De getuigen van Jehovah zijn christelijke predikers. Zij hebben Jehovah God lief en hebben zich eraan opgedragen Gods wil te doen en in Jezus Christus’ voetstappen te treden. God lief te hebben betekent dat men zijn geboden houdt, waaronder ook de opdracht valt: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd.” Merk op dat de christelijke bediening iets dringends is; dit was altijd reeds zo, maar thans is het wel in het bijzonder het geval. — 2 Tim. 4:2, NW.
De bijbelse profetieën tonen aan dat wij in het einde van dit oude samenstel van dingen leven. De vervulling van Jezus’ grote profetie in Matthéüs 24 wijst hier wel speciaal op. Hierdoor wordt getoond dat het geslacht dat getuige is geweest van de gebeurtenissen die sinds 1914 hebben plaatsgevonden — wereldoorlogen, hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen, toenemende wetteloosheid en de prediking van dit goede nieuws van Gods koninkrijk — ook het einde van alle goddeloosheid zal meemaken. Armageddon, de strijd van de grote dag van God de Almachtige, staat voor de deur. Het zal de grootste catastrofe zijn waardoor deze aarde ooit is geteisterd, groter nog dan de vloed in Noachs tijd. Dit wereldse geslacht heeft dus niet lang meer te leven, en hoe korter de resterende tijd is, hoe dringender de Getuigen de waarschuwing laten horen en op de weg tot ontkoming wijzen. — Openb. 16:14, 16, NW.
Jezus vergeleek deze tijd ook met die van Lot: „Zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op den dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel uit den hemel en verdelgde hen allen.” Lot liet zijn schoonzoons een dringende waarschuwing horen, en ook de engelen van God drongen er sterk bij Lot en zijn gezin op aan snel uit de stad weg te trekken. Zij hadden geen tijd te verliezen; uitstel zou hun het leven hebben gekost. Deze tijd is net zo dringend. — Luk. 17:28, 29; Gen. 19:12-22.
Deze oude wereld of dit samenstel van dingen, niet de aarde zelf, is wegens haar goddeloosheid tot de ondergang gedoemd. Er bestaat daarom geen enkele twijfel over dat wij thans in de tijd leven waarop Paulus’ profetische woorden duiden: „Weet dit echter, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, . . . zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede”, enzovoorts. Daar wij in deze kritieke „laatste dagen” leven, komen de Getuigen steeds weer bij de mensen aan de deur om de waarschuwing te laten horen: „Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.” — 2 Tim. 3:1-5, NW; Openb. 18:4.
Jezus bracht dit dringende aspect ook tot uitdrukking, en wel in zijn grote profetie: „Wanneer gij daarom het walglijke ding dat verwoesting veroorzaakt in het oog krijgt, als waarvan door bemiddeling van de profeet Daniël is gesproken, staande in een heilige plaats, . . . laat dan hen die in Judéa zijn, naar de bergen beginnen te vluchten. Laat de man die op het dak is, niet naar beneden komen om de goederen uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet naar het huis terugkeren om zijn bovenkleed op te nemen.” Wat is dat walglijke ding? Jezus gaf hiertoe de sleutel, toen hij zei: „Wat hoog is onder mensen is iets walglijks in Gods ogen.” Op het ogenblik vormt de organisatie der Verenigde Naties iets dergelijks onder de mensen; en daar ze als ’s mensen enige hoop wordt hooggehouden, terwijl in werkelijkheid Gods koninkrijk de enige hoop is, kan er worden gezegd, dat ze staat waar ze niet behoort te staan, in de heilige plaats, en dat ze daarom in Gods ogen walglijk is. Jezus’ bovenaangehaalde dringende woorden zijn derhalve op onze tijd van toepassing. — Matth. 24:15-18; Luk. 16:15; Mark. 13:14, NW.
Precies zoals menselijke regeringen thans dringende stormwaarschuwingen laten horen, zendt Gods regering, zijn koninkrijk, door bemiddeling van haar aardse vertegenwoordigers, de christelijke getuigen van Jehovah, dringende waarschuwingen uit betreffende de snel naderende grote storm van Armageddon. Door de mensen steeds weer te bezoeken, zien de Getuigen onze dringende tijd onder de ogen.
DE DIENST TEN VOLLE VERRICHTEN
Dit waarschuwingswerk is niet alleen dringend met het oog op de tijd waarin wij leven, maar moet ook als gevolg van de belangrijkheid ervan grondig worden verricht; er zijn levens bij betrokken (2 Tim. 4:5). Dit betekent dat er herhaalde bezoeken moeten worden afgelegd. In de eerste plaats is het namelijk zo dat de omstandigheden veranderen. Vandaag is de bewoner niet thuis, de volgende keer wellicht wel. Vandaag heeft hij het te druk om te luisteren, maar de volgende keer is hij wel in de gelegenheid. Vandaag komt een bepaald lid van het gezin aan de deur, de volgende keer een ander; en de Getuigen stellen er niet alleen belang in om elk huis in hun gebied te bereiken, maar ook, indien mogelijk, om met iedere volwassene in elk huis in contact te komen. Dikwijls zijn gezinnen ten aanzien van religie verdeeld, en daarom kan één lid van het gezin niet altijd voor het gehele gezin spreken. Bovendien wordt er ook voortdurend verhuisd, zodat de Getuigen er nooit zeker van kunnen zijn wie zij aan een bepaalde deur zullen ontmoeten.
Niet alleen de omstandigheden veranderen, maar ook de mensen zelf. Ook dit moet in aanmerking worden genomen, indien de Getuigen onze dringende tijd onder de ogen willen zien en hun dienst ten volle willen verrichten. Zo kan iemand door een kleine moeilijkheid uit zijn humeur zijn gebracht, waardoor hij beslist geen zin heeft om over religie of iets anders te spreken, ongeacht wie er aan zijn deur komt; dit wil echter absoluut niet zeggen dat hij er een volgende keer net zo tegenover staat. Of wanneer iemand er vorige maand in het geheel geen belangstelling voor had om over godsdienst te praten, betekent dit nog niet dat hij er een maand later precies zo over denkt. Sinds de laatste keer dat deze man door een Getuige werd bezocht, kan hij wel een pijnlijke ervaring hebben opgedaan, of anderszins iets hebben geleerd waardoor hij nu nederig in plaats van trots, hongerig en zich bewust van zijn geestelijke nooddruft in plaats van zelfvoldaan is. Misschien is nu voor hem net het juiste ogenblik aangebroken om de Koninkrijksboodschap te horen. — Pred. 3:1; Matth. 5:3, NW.
Voorts tracht een Getuige elke keer dat hij bij iemand aan de deur komt, als het ware een paar waarheidszaadjes, een paar druppeltjes geestelijk water achter te laten. In vele gevallen heeft dit een aangroeiend effect, zodat er ten slotte vruchten worden afgeworpen. Bovendien klinkt de boodschap van de Getuigen vele personen vreemd in de oren en zien zij niet in hoe dringend deze is. Alleen door haar steeds weer te horen, gaan zij de boodschap langzamerhand begrijpen.
Dit is evenwel nog niet alles. Ten einde alle latente belangstelling wakker te roepen en zo doeltreffend mogelijk te zijn, houden de Getuigen steeds weer andere toespraakjes aan de deuren en zijn ook hun lectuuraanbiedingen iedere keer verschillend. Voor bepaalde personen zal het ene bijbelse thema aantrekkelijk zijn en belangstelling opwekken, voor anderen iets anders; sommigen interesseren zich voor boeken, anderen voor tijdschriften. En de lectuur bevat voortdurend nieuwe inlichtingen, terwijl reeds vroeger gepubliceerde punten nu op een andere wijze worden benaderd, hetgeen de Getuigen nog verdere redenen verschaft om zo vaak bij de mensen aan de deur te komen. Dit is in overeenstemming met het beginsel dat door een van de meest vooraanstaande christelijke predikers, de apostel Paulus, is uiteengezet: „Voor allen ben ik van alles geworden, om met alle middelen enigen te redden.” — 1 Kor. 9:19-23, PC.
Al deze verscheidenheid in omstandigheden, in mensen zelf en in de gepredikte boodschap vormt voor de Getuigen absoluut genoeg reden om onze dringende tijd onder de ogen te zien door de mensen steeds weer thuis op te zoeken.
WAT WORDT BEREIKT
De geldigheid van alle voorgaande redenen waarom de Getuigen zo dikwijls bij de mensen aan de deur komen, wordt nog bekrachtigd door de vier fundamentele dingen die zij bereiken. In de eerste plaats maken zij Jehovah’s naam bekend en eren en verhogen zij deze naam overeenkomstig het profetische bevel: „Brengt gijlieden Jehovah dank! Roept zijn naam aan. Maakt zijn daden onder de volkeren bekend. Vermeldt dat zijn naam verhoogd moet worden.” — Jes. 12:4, NW.
Ten tweede worden de goddelozen door de herhaalde bezoeken van de Getuigen ruimschoots gewaarschuwd. Jehovah God waarschuwt de goddelozen altijd voordat hij ten aanzien van hen zijn oordelen ten uitvoer brengt. Net zoals God in vroeger tijden zijn boodschappers naar het volk Israël bleef zenden, laat hij ook thans door zijn Getuigen de waarschuwing weerklinken. Wanneer Armageddon uitbreekt, zullen alle goddelozen weten waarom zij worden vernietigd. — 2 Kron. 36:15; Ezech. 35:9.
Een derde fundamenteel resultaat van dit veelvuldig bezoeken van de mensen is, dat een grote schare van mensen van goede wil uit alle natiën — bijna een miljoen personen tot dusver — haar standpunt voor Jehovah heeft ingenomen en ernaar vooruit mag zien op de dag van Gods toorn verborgen te worden. Daar de Getuigen overvloedig hebben gezaaid, oogsten zij ook overvloedig. — Zef. 2:3; 2 Kor. 9:6; Openb. 7:9.
Op de vierde plaats stellen de Getuigen, door de mensen trouw steeds weer op te zoeken, hun eigen redding zeker, want „met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding”. Ja, zij redden daardoor zowel zichzelf als hun hoorders. — Rom. 10:10, NW; 1 Tim. 4:16.
Wie durft er dus nog te zeggen dat de christelijke getuigen van Jehovah geen dringende redenen hebben om zo vaak naar de huizen der mensen toe te gaan?