„Volbreng uw bediening ten volle”
„Ik gelast u plechtig voor het aangezicht van God en Christus Jezus, die de levenden en de doden zal oordelen, . . . volbreng uw bediening ten volle.” — 2 TIMÓTHEÜS 4:1, 5.
1. Welke verhouding bestond er tussen Paulus en Timótheüs?
TOEN de apostel Paulus zijn tweede brief aan Timótheüs schreef, had hij al zo’n dertig jaar lang zijn doel als een bedienaar van God nagestreefd. Hij had vele zegeningen van Jehovah ontvangen (2 Tim. 1:2). Paulus had Timótheüs uitgekozen om nauw met hem samen te werken bij het bedienen van de gemeenten die hij op zijn reizen bezocht. Jarenlang verheugden zij zich samen in een succesvolle bediening. — Hand. 16:1-5.
2. Wat is de betekenis van Paulus’ woorden in 2 Timótheüs 4:6-8?
2 De tijd was nu aangebroken dat er een einde kwam aan Paulus’ bediening. Hij schreef: „Ik word reeds als een drankoffer uitgegoten en de bestemde tijd voor mijn vrijmaking is aanstaande. Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard. Van nu af is voor mij weggelegd de kroon van rechtvaardigheid, die de Heer, de rechtvaardige rechter, mij op die dag als beloning zal geven, doch niet alleen aan mij, maar ook aan allen die zijn manifestatie hebben liefgehad” (2 Tim. 4:6-8). Hierin lag opgesloten dat Paulus verwachtte spoedig te zullen sterven. Men neemt aan dat Paulus ter dood is gebracht tijdens de vervolging onder Nero in 66 G.T. Welke gedachten zouden door Paulus’ geest zijn gegaan toen hij de dood onder de ogen zag? Misschien deze: Heb ik mijn dienst wel goed verricht? Heb ik mijn bediening tot een succesvol einde gebracht? Ja, Paulus kon vol overtuiging zeggen dat hij dat inderdaad had gedaan! Zijn geloof was erg sterk en hij vertrouwde erop dat hij de prijs van de roeping naar boven zou verwerven. Wat een voldoening moet hij hebben gesmaakt dat hij zich nimmer van zijn toewijzing had laten afbrengen!
3. Wat voor goeds kon Paulus voor Timótheüs doen voordat hij stierf?
3 Er restte Paulus nog een klein beetje tijd om iets goeds te doen. Wat voor goeds kon Paulus voor Timótheüs doen voordat hij in de dood zou ontslapen? Onder inspiratie gaf hij belangrijke raad. Wij lezen zijn gedachten en woorden in het boek Twee Timótheüs. Dit zijn de laatste tot de bijbel behorende woorden van zijn hand, die eveneens tot nut van ons zijn opgetekend.
4. Waartoe spoorde Paulus Timótheüs aan?
4 Timótheüs had zijn taak in de bediening nog niet beëindigd, en daarom schreef Paulus: „Ik gelast u plechtig voor het aangezicht van God en Christus Jezus, die de levenden en de doden zal oordelen, en krachtens zijn manifestatie en zijn koninkrijk: predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd, wijs terecht, berisp, vermaan, met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen. Want er zal een tijdsperiode komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren zullen bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen, en zij zullen hun oren van de waarheid afwenden en daarentegen tot onware verhalen worden gekeerd. Houd gij echter in alle dingen uw zinnen bij elkaar, lijd kwaad, doe het werk van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Tim. 4:1-5.
5. Waarom is Paulus’ raad van speciaal belang voor ons?
5 Die voortreffelijke raad moet veel nut voor Timótheüs hebben afgeworpen, maar zullen ook wij er ons voordeel mee doen? Wij leven in „de laatste dagen” waarover Paulus schreef. Veel mensen in deze tijd hebben ’een vorm van godvruchtige toewijding maar blijken de kracht ervan niet te bezitten’ (2 Tim. 3:1-5). Zulke personen zijn geneigd alleen naar „leraren” te luisteren die hun oren zullen kittelen. Toch hebben ware christenen, naast de prediking van het woord binnen de gemeente, ook de plicht tot alle mensen in het openbaar te prediken en naar degenen te zoeken die gunstig op „het woord” zullen reageren. Deze raad is heden ten dage dus toepasselijk voor christelijke getuigen van Jehovah.
Hoe de bediening ten volle te volbrengen
6. (a) Waarom dienen wij ’het woord te prediken’? (b) Wat voor nut heeft het aandacht te schenken aan de wijze waarop wij onze bediening verrichten?
6 De bediening heeft allerlei facetten en de bedienaar heeft heel wat te doen. Allereerst moet hij, zoals Paulus opmerkt, ’het woord prediken’. Dit is het woord dat Jehovah heeft verkozen aan zijn dienstknechten te openbaren. Het is het woord der waarheid waarover Jezus sprak. Jehovah maakt bekend wat op een bepaald tijdstip zijn boodschap voor de mensheid is doordat hij zijn getuigen op aarde zijn zijde van de strijdvraag laat belichten. Jehovah laat altijd een waarschuwingsboodschap horen voordat hij tot handelen overgaat (2 Kron. 36:15, 16; Jes. 42:9; 43:12; Jona 3:2-4). Zijn boodschap zal degenen die ernaar luisteren ten goede komen; zij kunnen veiligheid vinden. Zij die er geen acht op slaan, moeten de gevolgen dragen wanneer Jehovah tot handelen overgaat en zijn oordeel voltrekt. Zij moeten hun eigen verantwoordelijkheid dragen (Hand. 20:20, 21, 26, 27). Toch doet een bedienaar van God er verstandig aan de volgende woorden in praktijk te brengen: „Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs. Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren.” — 1 Tim. 4:16.
7. Waarom is het een dringend werk, ook al schijnen de omstandigheden ongunstig?
7 De omstandigheden waaronder het predikingswerk wordt verricht, zijn niet overal gelijk, maar het werk moet doorgaan. „Houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd”, schreef Paulus. De boodschap kan leven betekenen voor mensen. In welke omstandigheden een getrouwe bedienaar dan ook verkeert, toch beschouwt hij de boodschap als dringend en zoekt hij wegen om het woord te laten horen, ook al wordt het predikingswerk tegengestaan. Dit blijkt ons duidelijk uit het voorbeeld van Jezus en het verslag in het bijbelboek Handelingen.
8. (a) Waardoor kan de bedienaar worden geholpen het woord te prediken? (b) Waarom kan terechtwijzen een onderdeel van de bediening zijn?
8 Wil een bedienaar het woord kunnen prediken, hetzij binnen of buiten de gemeente, dan moet hij vertrouwd zijn met het Woord van God door er een studie van te maken. In zijn streven het goed te begrijpen, moet hij tijd opzij zetten voor studie, overdenking en meditatie. De prediking moet gestoeld zijn op een goed begrip van de waarheidsleer. Paulus schreef aan Titus dat de opziener ’stevig moet vasthouden aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen’ (Tit. 1:9). Gods Woord dient als middel tot terechtwijzing voor degenen die afgeweken zijn van Jehovah’s vereisten; het corrigeert de overtreder voor zijn eigen bestwil. Dit hoort allemaal bij het ten volle volbrengen van de bediening.
Vermaningen noodzakelijk
9. Waarom zijn christelijke vermaningen noodzakelijk?
9 Soms zijn vermaningen noodzakelijk voor degenen die misschien niet alles doen wat zij moeten doen of die te kort schieten in waardering en ijver voor Jehovah’s aanbidding. Christelijke vermaningen worden ten zeerste op prijs gesteld door hen die liefde voor Jehovah hebben. Zij horen graag wat Jehovah zegt en beschouwen het als voedzaam geestelijk voedsel (Jes. 55:3; Hebr. 12:5, 6). Wij bewijzen onze medewerkers — en ook anderen die ertoe neigen Jehovah te aanbidden — derhalve een goede dienst wanneer wij hen aan de hand van Gods Woord vermanen. Paulus zelf gaf veel vermaningen. — Rom. 15:30; 16:17; 1 Kor. 1:10, 11; 1 Tim. 4:13; 6:11, 12; Hebr. 10:24.
10. Waarom is lankmoedigheid vereist in verband met het geven van vermaningen?
10 Een opgedragen bedienaar moet ook weten hoe hij de vrucht van Gods geest moet aankweken. Te proberen degenen te vermanen die wat traag reageren, kan veel geduld en volharding vergen. Enkelen zouden zelfs weinig waardering kunnen tonen voor de pogingen die worden gedaan om hen te vermanen en aan te moedigen. Toch moet het gedaan worden, in het bijzonder door alle christelijke ouderlingen. Daarbij komt de kunst van onderwijzen om de hoek kijken. Hoe meer iemand Jehovah’s Woord gebruikt, hoe bedrevener hij erin wordt. Wanneer een onderwijzer een leerling leert kennen, dient hij in staat te zijn kennis aan hem over te dragen. Paulus geeft in 1 Thessalonicenzen 5:14 een goede beschrijving van de juiste methode: „Wij [vermanen] u, broeders, wijst de wanordelijken terecht, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen.”
Keer afvalligen de rug toe
11. Wat dient onze houding met betrekking tot afvalligen te zijn?
11 Paulus wilde dat Timótheüs zijn evenwicht zou kunnen bewaren, of in alles zijn zinnen bij elkaar zou kunnen houden. Hij moest oppassen dat hij niet zo werd als degenen die de gezonde leer niet verdroegen en hun oren van de waarheid afwendden. De ware bedienaar van God in deze tijd laat zich bij zijn werkzaamheden niet door overmatige bezorgdheid en ongerustheid overmannen wanneer hij bemerkt dat sommigen zich afkeren van het Woord van God en de gezonde leer die het bevat. Wij zijn van tevoren gewaarschuwd dat er afvalligen zullen zijn en personen die alleen maar hun oren willen laten kittelen. De in 2 Johannes 9-11, 1 Korinthiërs 5:11-13 en 2 Timótheüs 3:5 opgetekende raad laat geen ruimte voor omgang met personen die zich van de waarheid afwenden. Ook kopen of lezen wij hun geschriften niet. Er zijn vele anderen die graag de waarheid horen en als christenen gaan wij met die personen om. — 1 Tim. 6:20, 21.
12. Waarom neemt de christelijke bedienaar dit vastberaden standpunt in?
12 Paulus zei: „Goddeloze mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger voortgaan, terwijl zij misleiden en worden misleid” (2 Tim. 3:13). In het licht van die van tevoren gegeven waarschuwing laat de christelijke bedienaar zich niets gelegen liggen aan zulke personen. Hij slaat acht op de goede raad van de apostel: „Blijft gij echter in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, wetend van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus. De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk” (2 Tim. 3:14-17). Geregelde studie van het Woord van God is een zegen voor degenen die ernaar streven hun bediening te volbrengen.
Zegeningen door omgang met andere christenen
13. Hoe strekte het Timótheüs tot voordeel dat hij met Paulus had samengewerkt in de bediening, en hoe kan het ons tot voordeel strekken?
13 Het was een ware zegen voor Timótheüs dat hij Paulus jarenlang had kunnen vergezellen en daardoor had kunnen gadeslaan hoe een getrouwe, rijpe bedienaar van God zich gedraagt. Paulus gebruikte hun ervaringen als een goede herinnering voor Timótheüs: „Gij hebt mij nauwgezet gevolgd in mijn leer, mijn levenswandel, mijn voornemen, mijn geloof, mijn lankmoedigheid, mijn liefde, mijn volharding, mijn vervolgingen, mijn lijden, de soort van dingen die mij zijn overkomen in Antiochië, in Ikónium, in Lystra, de soort van vervolgingen die ik heb doorstaan; en toch heeft de Heer mij uit alle bevrijd. Trouwens, allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden” (2 Tim. 3:10-12). Ofschoon wij in deze tijd geen rechtstreeks contact met Paulus hebben, kan het uitgebreide, in de bijbel opgetekende verslag van de manier waarop hij werkte, ook ons helpen.
14. Waarom moeten wij erop voorbereid zijn kwaad te lijden?
14 Paulus vertelde niet alleen dat hij zelf vervolgingen en lijden had ondergaan, maar gaf ook elke christelijke bedienaar de raad bereid te zijn kwaad te lijden (2 Tim. 4:5). Vaak is de een of andere vorm van vervolging onvermijdelijk wanneer wij onze bediening ten volle volbrengen. Het is een voorrecht onder beproevingen onze rechtschapenheid te handhaven en Jehovah’s hart blij te maken (Spr. 27:11). Er kan een getuigenis tot Jehovah’s lof uit voortvloeien!
Het werk van een evangelieprediker
15. Waarom moeten wij, ten einde onze bediening ten volle te volbrengen, een aandeel aan het evangelisatiewerk hebben?
15 Het prediken van het evangelie neemt een groot deel van de tijd van de getrouwe christelijke bedienaar in beslag. Jezus zei: „Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Mark. 13:10). Hij maakte duidelijk dat het einde pas zal komen wanneer het goede nieuws in voldoende mate gepredikt is. Paulus had het voorrecht het goede nieuws aan veel gelovigen in het gehele Romeinse Rijk bekend te maken. Dit had tot resultaat dat er nieuwe gemeenten werden gevormd en dat er opzieners werden aangesteld. Die namen op hun beurt met hun christelijke broeders en zusters aan het evangelisatiewerk deel en daardoor verbreidde het predikingswerk zich wijd en zijd. Veel van het werk wordt gedaan zoals Paulus het beschreef, door „in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20). In die tijd werden er goede resultaten bereikt en ook in deze tijd, nu de christelijke prediking over de gehele wereld wordt verricht, zijn er voortreffelijke resultaten. — Joh. 14:12.
16. Waaruit blijkt dat velen Paulus’ raad in 2 Timótheüs 4:5 toepassen?
16 Velen grijpen vol geloof gelegenheden aan om hun activiteiten in het evangelisatiewerk uit te breiden. Duizenden zijn het zendingsveld ingegaan en honderdduizenden hebben een aandeel aan de een of andere vorm van pioniersdienst. In 205 landen zijn thans meer dan 2.650.000 personen die in ruim 46.000 gemeenten als evangeliepredikers dienst verrichten en de aantallen stijgen. Deze wonderbaarlijke dingen vormen het bewijs dat Jehovah’s opgedragen dienstknechten zich toegewijd van de hun door God gegeven opdracht kwijten en hun bediening ’ten volle volbrengen’.
Het werk volbrengen
17. Wat ziet Jehovah zijn dienstknechten graag doen met betrekking tot het werk dat hun in deze tijd toegewezen is?
17 Jehovah heeft zijn gezalfden aan een bediening toegewezen en de „grote schare” werkt zij aan zij met hen samen. In Ezechiël hoofdstuk 9 wordt het werk profetisch vergeleken met het zetten van een kenteken op het voorhoofd van degenen die zuchten en kermen. Uit die profetie weten wij dat de tijd zal komen dat de man met de schrijversinkthoorn zal zeggen: „Ik heb gedaan juist zoals gij mij geboden hebt.” Jehovah is ingenomen met zijn dienstknechten wanneer zij hun werk zo verrichten als hij het hun gebiedt. — Ezech. 9:4, 11; Gen. 6:22; 1 Kor. 4:2.
18, 19. Wat zijn enkele manieren waarop wij thans Paulus’ vermaning in 2 Timótheüs 4:1-5 kunnen toepassen?
18 Wanneer wij zien hoe de toestanden in de wereld zich precies zo ontwikkelen als in de profetieën over deze laatste dagen is voorzegd, ontkomen wij niet aan het gevoel dat het ons toegewezen predikingswerk dringend is. Er zijn levens bij betrokken. Het inzamelen vindt plaats en het is nu de tijd dat Jehovah het bespoedigt (Jes. 60:22). Welke verantwoordelijkheid wij als een opgedragen dienstknecht van Jehovah ook mogen dragen, laten wij ons ervan kwijten ten einde hem volledig te behagen (Kol. 1:10; 3:23, 24). Laten wij onze aandacht gericht houden op het werk dat ons is opgedragen en trachten het volledig te volbrengen. Betreft het taken in de Koninkrijkszaal, verricht het werk dan grondig. Gaat het om het ondersteunen van de activiteiten van een gemeenteboekstudiegroep, werk er dan nauw mee samen en moedig elkaar aan. Zorg er als pionier of zendeling voor hard te werken om de gestelde quotums voor die dienst te bereiken. — Rom. 12:6-9.
19 Laten wij ons ook afvragen: Kan ik nog meer doen om hulp te bieden aan andere christenen, vooral aan de nieuwelingen in de gemeente, zodat ik hen kan opbouwen? Wanneer het een onderdeel van onze bediening is een ouderling in de gemeente te zijn, weet dan hoe het „kleinvee” eruitziet en zorg goed voor allen die met de gemeente verbonden zijn. Schenk aandacht aan hen, zodat niemand inactief of onvruchtbaar wordt met betrekking tot de nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus Christus (2 Petr. 1:5-8). Laten wij bovenal klaar wakker zijn ten aanzien van ons aandeel aan het evangelisatiewerk, opdat wij ’onze bediening ten volle volbrengen’.
Herinnert u zich dit?
□ In welke situatie verkeerde Paulus toen hij Twee Timótheüs schreef?
□ Waarom is het uitermate belangrijk het woord te prediken?
□ Waarom zijn vermaningen belangrijk?
□ Hoe dienen valse leraren bejegend te worden?
□ Waarom is de evangelieprediking zo belangrijk in deze tijd?
[Illustraties op blz. 26, 27]
Paulus’ tweede brief aan Timótheüs hielp hem ’zijn bediening ten volle te volbrengen’