Hoofdstuk 6
Onderworpenheid die lonend is
1. Waarom kunnen wij zeggen dat onderworpenheid aan bestaande regelingen wijs en nuttig is?
HET kan van wijsheid getuigen zich te onderwerpen of zich naar bestaande regelingen te schikken. Hoe aanlokkelijk het ook mag schijnen, totale onafhankelijkheid is niet wenselijk en ook niet realistisch. Niemand op aarde kan alles doen of alles weten. Evenals wij van lucht, zon, voedsel en water afhankelijk zijn om te kunnen leven, zijn wij ook op andere personen en op datgene wat zij voor ons kunnen doen, aangewezen, willen wij profijt van het leven trekken en ervan genieten.
2. Hoe dient het feit dat Jehovah de Opperste Soeverein is, ons leven te beïnvloeden?
2 Regelingen van regeringswege, de werkgever-werknemerverhouding, familiebanden, de omgang met de christelijke gemeente en alleen al het feit dat wij onder mensen leven — dat alles legt ons bepaalde plichten op. Wij zijn iets verschuldigd in ruil voor datgene wat wij van anderen ontvangen. Willen wij ons op juiste wijze van deze verantwoordelijkheden ten opzichte van mensen kunnen kwijten, dan moeten wij in de eerste plaats de positie van Jehovah God erkennen. Als Schepper is hij terecht de Opperste Soeverein, aan wie wij alles verschuldigd zijn. In een visioen hoorde de apostel Johannes hoe 24 ouderlingen uitriepen: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen” (Openbaring 4:11). Wanneer wij Jehovah op overeenkomstige wijze als de Allerhoogste willen erkennen, is het niet voldoende dit in woorden tot uitdrukking te brengen. In al onze betrekkingen kunnen wij tonen dat wij ons aan Gods wil met betrekking tot ons onderwerpen en Jezus Christus als onze Heer erkennen.
„TER WILLE VAN DE HEER”
3, 4. Wat zijn de ’menselijke scheppingen’ waaraan wij ons dienen te onderwerpen, en waarom kan men ze aldus aanduiden?
3 De apostel Petrus legde krachtig de nadruk op deze verheven zienswijze met betrekking tot de voornaamste reden voor onderworpenheid aan menselijke autoriteit. Hij schreef: „Onderwerpt u ter wille van de Heer aan iedere menselijke schepping: hetzij aan een koning, als zijnde superieur, of aan bestuurders, als door hem gezonden om boosdoeners straf toe te dienen maar hen die het goede doen te loven.” — 1 Petrus 2:13, 14.
4 De ’menselijke scheppingen’ waaraan wij ons dienen te onderwerpen, zijn de door mensen ingestelde regeringsautoriteiten. Het zijn ’menselijke scheppingen’ omdat niet God, maar mensen de posities hebben geschapen die koningen en lagere regeerders of bestuurders innemen. De Allerhoogste heeft slechts toegelaten dat zulke posities in het leven werden geroepen en hij tolereert ze, daar ze onder de huidige omstandigheden een nuttig doel dienen. Omdat regeringsautoriteiten door Gods toelating bestaan, komen personen die zich ertegen verzetten, in opstand tegen de „regeling van God”, want God heeft het nog niet passend geacht een eind aan deze voorziening te maken en ze door het hemelse koninkrijk van zijn Zoon te vervangen (Romeinen 13:1, 2). In de dagen van de apostel Petrus stelde de Romeinse keizer of caesar stadhouders aan om de aangelegenheden in de provincies van het rijk, onder andere in Judéa, te besturen. Deze stadhouders moesten voor het handhaven van wet en orde in het gebied waarover zij gezag oefenden, rechtstreeks verantwoording aan de keizer afleggen. Bij de vervulling van hun plichten ’dienden zij straf toe aan boosdoeners’ — rovers, ontvoerders, dieven en opruiers. Maar zij ’loofden ook hen die het goede deden’, dat wil zeggen, zij eerden rechtschapen personen door hen in het openbaar als achtenswaardige mensen te erkennen en hun persoon, eigendommen en rechten te beschermen.
5. Ter wille van wie dienen wij ons te onderwerpen, en waarom wordt hij terecht als „Heer” aangeduid?
5 Christenen worden er echter niet in de eerste plaats toe aangespoord zich te onderwerpen ten einde aan straf te ontkomen en zich ’lof’ te verwerven. In plaats daarvan doen zij het „ter wille van de Heer”. Deze Heer is Jezus Christus, want de apostel Petrus had hem reeds eerder als zodanig geïdentificeerd (1 Petrus 1:3). De Schrift spreekt over de Zoon van God als „Heer over zowel de doden als de levenden” (Romeinen 14:9). Hij bekleedt derhalve een positie die geen enkele menselijke regeerder ooit heeft ingenomen. Als ’Heer over de doden’ kan Jezus Christus hen voor zich doen verschijnen door hen tot leven op te wekken. De heerschappij van Jezus is echter niet beperkt tot zijn autoriteit over levende en dode mensen, maar strekt zich nog veel verder uit. Na zijn eigen opstanding zei de Zoon van God: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven” (Matthéüs 28:18). Daarom is het beslist verstandig dat wij ons aan menselijke regeerders onderwerpen ter wille van Degene die veel en veel grotere autoriteit heeft dan zij.
6, 7. Hoe onderwerpen wij ons aan menselijke regeerders „ter wille van de Heer”?
6 Wat wordt ermee bedoeld dat wij ons aan mensen in een hoge regeringspositie onderwerpen „ter wille van de Heer”? Dat wij Jezus Christus als onze Heer erkennen, dient de aandrijvende kracht te zijn voor het feit dat wij ons op de juiste wijze aan regeerders onderwerpen. De Zoon van God gaf in dit opzicht het volmaakte voorbeeld. Hij kwam niet in opstand tegen de eisen van de regeringsautoriteit en leerde dit ook niet aan anderen. In plaats daarvan gaf hij de aansporing: „Indien iemand die onder autoriteit staat, u prest een mijl met hem te gaan, ga dan twee mijlen met hem” (Matthéüs 5:41). ’Betaalt caesar terug wat van caesar is.’ — Matthéüs 22:21.
7 Soms kan een regering eisen dat haar onderdanen zich voor verscheidene doeleinden laten registreren of bepaalde bouwplannen of landbouwprojecten van een gemeenschap ondersteunen, misschien in verband met de bouw van wegen, dammen of scholen. (Vergelijk Lukas 2:1-3.) Bij al deze aangelegenheden kan natuurlijk het christelijke geweten niet uitgeschakeld worden. Wanneer er echter geen geschilpunt bij betrokken is waardoor het door de bijbel geoefende geweten geweld aangedaan zou worden, kan het tot de bevordering van het „goede nieuws” bijdragen wanneer een christen zoveel mogelijk zijn onderworpenheid en bereidheid tot medewerking toont. Het zou volkomen onjuist zijn tegen bepaalde projecten te ageren of regelrecht in opstand te komen tegen een regeringsautoriteit, ongeacht op welk niveau. De bijbel gebiedt „onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot elk goed werk”. Een strijdlustige, arrogante houding strookt niet met de leer en het voorbeeld van Gods Zoon. — Titus 3:1, 2.
„ALS SLAVEN VAN GOD”
8. Welk nut werpt een juiste onderworpenheid aan regeerders af?
8 Aantonend hoe een juiste onderworpenheid aan autoriteit de zaak van de ware aanbidding kan bevorderen, schrijft de apostel Petrus: „Want dit is de wil van God, dat gij door het goede te doen de onwetende praat van de onredelijke mensen moogt muilbanden” (1 Petrus 2:15). Christenen die doen wat regeerders als goed, fatsoenlijk of ordelievend beschouwen en terzelfder tijd een goed geweten voor het aangezicht van God bewaren, worden wellicht geprezen. Daardoor worden onwetende mensen die dienstknechten van de Allerhoogste er misschien ten onrechte van beschuldigen dat zij onhandelbaar, weerspannig tegen gezag, asociaal, opruiend of omverwerpend zijn, tot zwijgen gebracht. Prijzenswaardig gedrag blijkt derhalve de beste verdediging tegen het belasteren van de goede naam van een christen te zijn.
9, 10. Waarom is onze onderworpenheid aan regeringsautoriteit niet met de onderworpenheid van een kruiperige slaaf aan zijn meester te vergelijken?
9 Betekent de onderworpenheid van een christen aan regeerders echter kruiperige slavernij of volledige onderworpenheid? Het geïnspireerde antwoord luidt Neen. De apostel Petrus vervolgt: „Weest als vrije mensen, en gebruikt toch uw vrijheid niet als een voorwendsel voor zedelijke verdorvenheid maar als slaven van God.” — 1 Petrus 2:16.
10 Als christenen zijn wij vrijgemaakt van slavernij aan zonde en de dood (Johannes 8:31-36). De Zoon van God heeft ons zelfs bevrijd van de vrees voor een gewelddadige dood. Door deze vrees heeft Satan de Duivel mensen in slavernij kunnen houden en hen ertoe kunnen brengen dictatoriale bevelen op te volgen, zelfs al betekende dit voor hen tegen hun eigen geweten in te handelen (Hebreeën 2:14, 15). Daar wij echter vrije mensen zijn, kunnen wij ons geweten niet aan de bevelen en bedreigingen van een mens of groep van mensen onderwerpen. Wij onderwerpen ons vrijwillig aan regeerders, maar deze onderworpenheid wordt beperkt door de superieure geboden van de Opperste Soeverein, Jehovah God. Wij kunnen niet de kruiperige slaven van de een of andere mens worden en iemand onvoorwaardelijk gehoorzamen zonder Gods wet in aanmerking te nemen. Zoals de apostel Petrus verklaarde, zijn christenen „slaven van God”. Wij onderwerpen ons derhalve graag aan de wensen van de regeringsautoriteiten zolang er geen rechtstreeks conflict met onze aanbidding van de Allerhoogste is. Anders moeten wij het standpunt innemen dat Petrus en de andere apostelen voor het joodse hooggerechtshof tot uitdrukking brachten met de woorden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.
VRIJHEID MET BEPERKINGEN
11. Welke houding ten opzichte van regeringsautoriteit zou een misbruik van de christelijke vrijheid zijn?
11 Het zou echter verkeerd zijn als wij zo zouden leven alsof de regering geen autoriteit over ons had en als wij ons in aangelegenheden die niet in strijd zijn met Gods wet, tegen de regering zouden verzetten. Zo’n oneerbiedig gedrag zou een misbruik van onze christelijke vrijheid zijn. De vrijheid die wij genieten, wordt begrensd door het feit dat wij slaven van God zijn. Ze is geen vrijbrief om juiste beperkingen overboord te werpen, het slechte te doen of wetten die wij „lastig” vinden maar die ertoe bestemd zijn het leven en het milieu te beschermen, met minachting te behandelen. In plaats daarvan dienen wij door ons gedrag te tonen dat wij het goede doel waarvoor verkeersregels, voorschriften tegen milieuverontreiniging, jacht- en visverboden en dergelijke zijn uitgevaardigd, waarderen.
12. Waardoor wordt bepaald wat voor verplichtingen wij tegenover anderen hebben?
12 Ja, wij hebben verplichtingen tegenover anderen. De aard van deze plichten wordt beïnvloed door de speciale verhouding waarin wij tot Jehovah God en tot onze medemensen staan. De apostel Petrus zet deze verplichtingen uiteen en vermaant: „Eert alle soorten van mensen, hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders, vreest God, eert de koning.” — 1 Petrus 2:17.
13. (a) Waarom verdienen alle mensen eer? (b) Wat zijn wij onze geestelijke broeders verschuldigd? (c) Waardoor wordt bepaald wat voor eer wij aan mensen bewijzen? (d) Wat zijn wij alleen aan God verschuldigd?
13 Alle mensen zijn door God geschapen en met het kostbare bloed van Jezus Christus gekocht. Daarom bewijzen wij hun terecht eer en behandelen wij hen respectvol en onpartijdig (Handelingen 10:34, 35; 1 Timótheüs 2:5, 6). De gehele „gemeenschap van broeders” verdient echter veel meer dan slechts het formele respect dat de mensen in het algemeen toekomt. Aan onze broeders zijn wij bovendien diepe liefde en genegenheid verschuldigd. Voorts dient een aardse soeverein en ondergeschikte ambtsdragers weliswaar de eer te worden bewezen die hun positie vereist, maar alleen de Allerhoogste God verdient onze eerbiedige vrees en onze aanbidding. Dientengevolge mogen wij een mens slechts zoveel eer schenken als een gezonde achting voor Jehovah God en zijn geboden dit toelaat. Zo is er bijvoorbeeld niets op tegen om een regeerder met zijn titel aan te spreken, zolang deze titel hem geen eer toeschrijft die alleen God toekomt. Maar sterfelijke mensen zijn niet de redders van christenen en ook komen alle zegeningen niet door bemiddeling van hen (Psalm 146:3, 4; Jesaja 33:22; Handelingen 4:12; Filippenzen 2:9-11). Een ware christen spreekt mensen derhalve niet zo aan dat daardoor zijn eigen vrees voor God in twijfel wordt getrokken en regeerders ver boven datgene wat hun positie vereist, worden verhoogd.
VERDIENEN ALLE AMBTSDRAGERS EER?
14, 15. (a) Waarom heeft de morele reputatie van een regeerder of ambtsdrager geen invloed op het feit of een christen hem zal eren? (b) Wat kunnen wij uit de houding van de apostel Paulus tegenover ambtsdragers leren?
14 Met het oog op het bijbelse gebod om regeerders te eren, zouden sommige personen met betrekking tot een bepaalde ambtsdrager kunnen vragen: ’Hoe kan ik een corrupt mens respecteren of eren?’ Men dient echter in gedachte te houden dat niet de morele reputatie van de ambtsdrager de basis voor zulk een eerbetuiging is. Het is veeleer de autoriteit die hij vertegenwoordigt en uitoefent, die om een zeker respect vraagt. Als er geen achting voor rechtmatig ingestelde autoriteit bestond, zou er anarchie heersen, en dat zou schadelijk voor de maatschappij en ook voor christenen zijn.
15 De houding van de apostel Paulus tegenover ambtsdragers illustreert dat wat regeerders als persoon zijn, niets te maken heeft met de soort van eer die hun bewezen dient te worden. De geschiedschrijver Tacitus beschreef de Romeinse bestuurder Felix als een man die „dacht dat hij zich in zijn hoge positie elke schandelijkheid kon veroorloven” en die „in elke vorm van barbaarsheid en willekeur het recht van een koning in de geest van een slaaf uitoefende” (Annalen, XII, 54; Historiën, V, 9). Niettemin begon Paulus uit achting voor het ambt dat Felix bekleedde, zijn verdediging voor deze man respectvol met de woorden: „Daar ik zeer goed weet dat deze natie u reeds vele jaren als rechter heeft, spreek ik graag tot mijn verdediging over de dingen aangaande mijzelf” (Handelingen 24:10). Ondanks het feit dat koning Herodes Agrippa II in bloedschande leefde, betoonde Paulus hem gepaste eer door te zeggen: „Ik acht mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik betreffende alle dingen waarvan ik door joden word beschuldigd, op deze dag in uw tegenwoordigheid mijn verdediging moet houden, vooral omdat gij zeer goed op de hoogte zijt van alle gebruiken zowel als de twistpunten die er onder de joden zijn” (Handelingen 26:2, 3). En hoewel stadhouder Festus een afgodenaanbidder was, sprak Paulus hem toch met „Uwe Excellentie” aan. — Handelingen 26:25.
BELASTING BETALEN
16. Welke raad wordt christenen in Romeinen 13:7 gegeven?
16 Christenen dienen niet alleen mensen die autoriteit bekleden, de eer te bewijzen die hun wegens hun positie toekomt, maar God gebiedt hun ook om gewetensvol belasting te betalen. De Schrift vertelt ons: „Geeft aan allen wat hun toekomt, aan hem die vraagt om de belasting, de belasting; aan hem die vraagt om de schatting, de schatting; aan hem die vraagt om vrees [op grond van zijn autoriteit, met inbegrip van de macht over leven en dood], die vrees; aan hem die vraagt om eer, die eer” (Romeinen 13:7). Waarom is het juist belasting te betalen en eerlijke opgave van zijn inkomen te doen?
17. (a) Waarom dienen christenen het betalen van belasting net zo te beschouwen als het betalen van een schuld? (b) Waarom dienen christenen voorbeeldige belastingbetalers te zijn?
17 De regeringsautoriteiten bewijzen belangrijke diensten om de veiligheid, de zekerheid en het welzijn van hun onderdanen te waarborgen. Daartoe behoren de instandhouding van wegen, de voorziening voor de handhaving van de wet, scholen, gezondheidsdiensten, posterijen en dergelijke. Voor de bewezen diensten heeft de regering recht op vergoeding. Christenen beschouwen het betalen van belasting of schatting derhalve als het betalen van een schuld. Hoe de regeringsautoriteiten de ontvangen belasting daarna gebruiken, is niet de verantwoordelijkheid van de christen. Dat ambtsdragers misbruik maken van ontvangen belasting of schatting, geeft een christen niet het recht te weigeren zijn schuld te betalen. Onder de huidige regeling der dingen heeft hij de diensten van de regering nodig en daarom betaalt hij met een goed geweten wat er van hem wordt verlangd. Wanneer men een schuld aan iemand moet betalen, vervalt die schuld niet omdat de desbetreffende persoon geld doorgaans voor verkeerde doeleinden gebruikt. Evenzo wordt een christen niet vrijgesteld van zijn plicht om belasting en schatting te betalen, ongeacht wat de regering ermee doet. Hij dient de wettelijke vereisten op voorbeeldige wijze na te komen door zijn inkomen waarheidsgetrouw op te geven of aan te geven dat hij belastbare artikelen heeft gekocht. Wanneer hij dit gewetensvol doet, wordt vermeden dat er smaad op hem en de christelijke gemeente wordt geworpen. Ook wordt de ware aanbidding erdoor in een gunstig licht geplaatst, tot eer van God en Christus.
WERKGEVER-WERKNEMERVERHOUDING
18. Op welke huidige omstandigheid kunnen de schriftuurlijke beginselen die voor de verhouding tussen een meester en zijn slaaf golden, van toepassing worden gebracht?
18 De verhouding waarin een christen tot de regeringsautoriteit staat, is niet de enige verhouding die om een passende onderworpenheid vraagt. Op zijn werk bijvoorbeeld is hij misschien verantwoording verschuldigd aan een voorman of een chef. Destijds in de eerste eeuw G.T., toen in het Romeinse Rijk de slavernij gebruikelijk was, waren er vele christenen die als slaven of huisknechten werkten. In Gods Woord worden dan ook op passende wijze hun plichten tegenover hun meesters beschreven. Wij in deze tijd kunnen de beginselen die voor de verhouding tussen meester en slaaf golden, op de verhouding tussen werkgever en werknemer van toepassing brengen.
19. Welke raad gaf Petrus aan christelijke huisknechten?
19 Zijn raad tot huisknechten richtend, schreef de apostel Petrus:
„Huisknechten moeten met alle verschuldigde vrees aan hun eigenaars onderworpen zijn, niet alleen aan de goede en redelijke, maar ook aan hen die moeilijk te behagen zijn. Want indien iemand het, om het geweten tegenover God, uithoudt onder bedroevende dingen en onrechtvaardig lijdt, is dit iets wat aangenaam is. Want welke verdienste steekt erin indien gij wanneer gij zondigt en wordt geslagen, het verduurt? Indien gij echter wanneer gij het goede doet en lijdt, het verduurt, dát is aangenaam bij God.” — 1 Petrus 2:18-20.
20. (a) Hoe diende een huisknecht „met alle verschuldigde vrees” onderworpen te zijn? (b) Welke situaties hadden ertoe kunnen leiden dat een christelijke slaaf lijden moest ondergaan?
20 Wat was er voor het opvolgen van deze raad nodig? Terwijl een christen zich van zijn verantwoordelijkheden als slaaf kweet, moest hij een juiste vrees of achting voor zijn meester aan de dag leggen en de wens koesteren hem niet te mishagen. Deze vrees diende zelfs betoond te worden als de meester onattent, hardvochtig of onredelijk in zijn eisen was. Misschien was de meester wel iemand die aanmerkingen maakte op werk dat goed was verricht. Hij kan van zijn christelijke slaaf dingen hebben geëist die in strijd waren met Gods wet. Omdat de christelijke slaaf getrouw naar de stem van zijn godvruchtige geweten luisterde, moest hij misschien onrechtvaardig lijden ondergaan omdat hij weigerde te stelen of voor zijn meester te liegen. Ook bij andere gelegenheden kan de slaaf mishandeld en beschimpt zijn.
21. Welke goede resultaten kon het afwerpen wanneer een slaaf een slechte behandeling geduldig verdroeg?
21 In overeenstemming met Petrus’ raad zou een christelijke slaaf niet tegen zijn hardvochtige meester opstaan. Hij zou zijn werk gewetensvol blijven doen en een slechte behandeling geduldig verdragen. Deze handelwijze zou aangenaam zijn in Gods ogen, want hierdoor zou er geen slecht licht op het christendom worden geworpen. Anderen zouden kunnen zien dat de ware aanbidding een goede invloed op de slaaf had. Het zou hen ertoe kunnen bewegen het christendom te onderzoeken om erachter te komen hoe een mishandelde slaaf zo’n prijzenswaardige zelfbeheersing kon oefenen. Zou daarentegen een slaaf zijn meester benadelen en daarvoor streng worden gestraft, dan zou men er geen bijzondere verdienste in zien als hij de straf gedwee onderging.
22. Hoe dient een christelijke werknemer zich op zijn werk te gedragen?
22 In deze tijd zou een christen die op zijn werk aan een bijzonder beproevingsvolle situatie blootgesteld is, ergens anders kunnen gaan werken. Maar wellicht is dit niet altijd mogelijk. Misschien is hij contractueel gebonden of is hij gedwongen onder onwenselijke omstandigheden te blijven werken omdat er eenvoudig geen andere banen beschikbaar zijn. Zijn situatie komt dan vrijwel overeen met die van een huisknecht in de eerste eeuw G.T. die niet bij een onredelijke meester kon weggaan. Zolang een christen daarom bij iemand anders in dienst is, dient hij zijn uiterste best te doen om kwaliteitswerk te leveren, en geduldig en zonder te klagen eventuele onaangenaamheden te verdragen die niet door schriftuurlijke middelen uit de weg geruimd kunnen worden. Hij dient zijn werkgever ook met gepast respect te bejegenen.
JEZUS’ VOORBEELD — EEN AANMOEDIGING
23, 24. (a) Wiens voorbeeld kan ons aanmoedigen wanneer wij onrechtvaardig behandeld worden omdat wij het juiste doen? (b) Hoe werd hij behandeld, en hoe gedroeg hij zich?
23 Het is vanzelfsprekend voor niemand gemakkelijk om onrecht te verdragen. Gelukkig hebben wij echter een volmaakt model dat wij kunnen navolgen, namelijk onze Heer Jezus Christus. Zijn voorbeeld kan werkelijk een bron van aanmoediging zijn. De apostel Petrus vertroostte slecht behandelde christelijke slaven door op het voorbeeld van Jezus te wijzen, met de woorden:
„Gij werdt trouwens tot deze loopbaan geroepen, want ook Christus heeft voor u geleden, u een model nalatend opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden. Wanneer hij werd beschimpt, ging hij niet terugschimpen. Wanneer hij leed, ging hij niet dreigen, maar hij bleef zich toevertrouwen aan degene die rechtvaardig oordeelt.” — 1 Petrus 2:21-23.
24 De apostel herinnerde christelijke slaven er derhalve aan dat een van de redenen waarom zij geroepen waren om discipelen van de Zoon van God te zijn, was dat zij een soortgelijke geest aan de dag dienden te leggen als hij wanneer zij onrecht leden. Vooral op de laatste dag van zijn leven als mens op aarde moest Jezus Christus veel verduren. Hij werd geslagen, gestompt, bespuwd, met een zweep gegeseld (die waarschijnlijk voorzien was van stukjes lood of been of weerhaken om het vlees open te rijten) en ten slotte als de ergste misdadiger aan een paal genageld. Toch onderwierp hij zich aan al deze vernederingen, zonder de mannen die hem op zo’n ongerechtvaardigde wijze behandelden, ooit zelfs maar te beschimpen of te dreigen. Jezus Christus wist dat hij een onberispelijk leven had geleid, maar hij nam de zaken niet zelf in handen om zich te rechtvaardigen. Hij gaf zijn zaak over aan de Vader, in het vertrouwen dat zijn God en Vader een rechtvaardig oordeel ten behoeve van hem zou vellen. Ook wij kunnen er zeker van zijn dat de Almachtige nota neemt van alle onrechtvaardigheden die wij wellicht ondergaan. Hij zal recht verschaffen, mits wij geduldig onder lijden volharden. Als de zondeloze Zoon van God bereid was mishandeling te verduren, hebben wij als zijn volgelingen nog meer reden dit te doen, in het besef dat wij zondige schepselen zijn.
25. Hoe hebben wij voordeel getrokken van het lijden van Christus?
25 Het lijden dat Jezus Christus onderging, was in werkelijkheid in ons belang, en dat geeft ons nog meer reden hem na te volgen. Dit aspect wordt in de verdere woorden van de apostel Petrus beklemtoond:
„Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan het hout, opdat het voor ons met de zonden afgedaan zou zijn en wij voor rechtvaardigheid zouden leven. En ’door zijn striemen zijt gij gezond gemaakt’. Want gij waart verdwaald als schapen, maar nu zijt gij tot de herder en opziener van uw zielen teruggekeerd.” — 1 Petrus 2:24, 25.
26, 27. Welke uitwerking dient het op ons te hebben dat Christus voor ons heeft geleden?
26 Omdat wij zondaars zijn, verdienen wij de gave van het leven niet. De bijbel vertelt ons: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood” (Romeinen 6:23). Jezus Christus nam echter bereidwillig de straf voor onze zonden op zich en stierf als een schuldeloos, geduldig lam ten behoeve van ons een offerdood. Door de straf van een schandelijke dood aan een paal te ondergaan, maakte de Zoon van God het voor gelovige mensen mogelijk van zonde bevrijd te worden en voortaan een rechtvaardig leven te leiden. Wanneer wij bedenken hoe Jezus Christus voor ons heeft geleden, dienen wij ons er beslist toe bewogen te voelen diepe waardering te tonen voor wat hij voor ons heeft gedaan. Dit vereist dat wij Jezus op alle terreinen van het leven navolgen en dus ook bereid zijn om evenals hij ter wille van de rechtvaardigheid mishandeling te ondergaan. Mochten wij onrechtvaardig behandeld worden, dan doen wij er goed aan te denken aan het lijden dat onze Heer onderging.
27 Hierover na te denken, kan ons ervan doordringen hoe belangrijk het is ons naar Christus’ voorbeeld te richten, zodat wij het doel van zijn immense lijden voor ons niet missen. In onze zondige staat verkeerden wij in een beklagenswaardige toestand en waren wij als dwalende schapen zonder de leiding van een liefdevolle herder. Dit kwam doordat wij als zondaars vervreemd waren van onze Grote Herder, Jehovah God. Maar op basis van Jezus’ offer en ons geloof erin zijn wij met hem verzoend (Kolossenzen 1:21-23). Wij zijn derhalve onder de liefdevolle zorg, bescherming en leiding gekomen van de opziener van onze ziel, namelijk Jehovah God, en van zijn „opperherder”, Jezus Christus (1 Petrus 5:2-4). Derhalve zou werkelijk geen lijden ter wille van de rechtvaardigheid te zwaar te dragen kunnen zijn wanneer wij onze waardering willen tonen voor datgene wat Jezus Christus heeft gedaan. Hoeveel groter was het lijden dat Christus ten behoeve van ons onderging, dan elke mishandeling die wij wellicht ter wille van hem ondergaan!
ARBEIDSVERHOUDINGEN ONDER GELOVIGEN
28, 29. (a) Welke raad gaf de apostel Paulus aan christelijke slaven die voor een gelovige eigenaar werkten? (b) Waarom was deze raad nodig?
28 Niet alle christelijke slaven in de eerste eeuw G.T. hadden echter onredelijke meesters, door wie zij slecht behandeld werden. Wegens de destijds bestaande sociale toestanden hadden zelfs enkele christenen slaven in dienst. Wanneer zowel de slaaf als zijn meester discipelen van de Zoon van God waren, moesten beiden hun geestelijke verhouding in het juiste licht bezien. Tot slaven met gelovige eigenaars richtte de apostel Paulus de vermaning: „Laten bovendien zij die gelovige eigenaars hebben, niet op hen neerzien omdat zij broeders zijn. Integendeel, laten zij des te bereidwilliger slaven zijn, omdat zij die de voordelen van hun goede dienst ontvangen, gelovigen en geliefden zijn.” — 1 Timótheüs 6:2.
29 Waarom was deze raad nodig? De gelovige slaaf was een medeërfgenaam met Christus en stond derhalve in geestelijk opzicht op gelijke voet met zijn gelovige meester. Dientengevolge moest de slaaf zich ervoor hoeden tot de slotsom te komen dat deze gelijkheid in geestelijk opzicht de verhouding die er in werelds opzicht tussen hen bestond, alsook de autoriteit van zijn meester, teniet deed. Zo’n houding had er gemakkelijk toe kunnen leiden dat een slaaf zijn meester had uitgebuit en zich niet op de beste wijze van zijn plichten had gekweten. De raad van de apostel Paulus rekende af met eventuele verkeerde conclusies die slaven misschien op grond van hun broederlijke verhouding tot andere leden van de gemeente hadden getrokken. Juist omdat zij in zo’n verhouding tot hun meester stonden, hadden zij een nog krachtiger reden om zich op een voortreffelijke wijze van hun plichten te kwijten. Zij hadden het voorrecht iets voor een christelijke broeder te doen en dit had een bron van grote vreugde voor hen moeten zijn.
30. Waarom dient een christen in deze tijd zijn best te doen als hij onder het opzicht van een gelovige werkt?
30 Hetzelfde geldt in deze tijd. Wanneer een christen onder leiding van een gelovige superieur werkt of bij een gelovige in dienst is, dient hij zijn uiterste best te willen doen. Per slot van rekening is het zijn broeder die voordeel van zijn werk trekt. Als hij slecht werk zou leveren of zich niet zou inspannen, zou hij zijn broeder teleurstellen en een bron van ergernis voor hem zijn (Spreuken 10:26). Wat een gebrek aan genegenheid zou hij tonen jegens de broeder die hij verplicht is lief te hebben! — 1 Johannes 4:11.
31. Welke raad moesten christelijke meesters in gedachte houden?
31 Daarentegen moesten christelijke meesters of werkgevers niet uit het oog verliezen dat ook zij een meester hadden, Christus. Het besef dat zij rekenschap verschuldigd waren aan de Zoon van God diende van invloed te zijn op de wijze waarop zij hun slaven of werkers behandelden. De apostel Paulus schreef hierover: „Gij meesters, blijft wat rechtvaardig en wat billijk is jegens uw slaven betrachten, wetend dat ook gij een Meester hebt in de hemel.” — Kolossenzen 4:1.
32. Welke verantwoordelijkheid hebben wij tegenover gelovigen die wellicht voor ons werken of ons diensten bewijzen?
32 Voorts is het ook zo dat wanneer een christelijke broeder voor ons werkt of ons een bepaalde dienst bewijst, misschien als arts, advocaat, elektricien, timmerman, loodgieter of monteur, wij hem beslist een passende vergoeding dienen te geven. Het zou zeker niet juist zijn munt te slaan uit onze geestelijke verhouding door de betaling aan een christelijke broeder uit te stellen terwijl wij een groot deel van onze verdienste aan verkwistend vermaak, luxe of dure vakanties zouden uitgeven. Dienen wij onze geloofsbroeders in zakelijke aangelegenheden niet datgene te geven wat hun toekomt? Het is beslist fijn wanneer wij onze broeders daardoor kunnen helpen in hun levensonderhoud te voorzien. Als ons speciale welwillendheid wordt betoond, zullen wij dit terecht waarderen, waarbij wij beseffen dat onze geloofsbroeders niet verplicht zijn ons een speciale prijs te rekenen of ons boven anderen te begunstigen. In al deze aangelegenheden kunnen wij derhalve tonen dat wij alles zo willen doen dat wij ons hemelse Hoofd, Gods Zoon, behagen.
DE ONDERWORPENHEID VAN DE VROUW
33. (a) Welke vermaning wordt aan christelijke echtgenotes gegeven? (b) Waarom is in 1 Petrus 3:1 het woord „evenzo” betekenisvol?
33 Het huwelijk is nog een verhouding waarin onderworpenheid aan een hoofd wordt vereist. Daarom verbindt Petrus zijn bespreking over de onderworpenheid van de vrouw met zijn voorgaande vermaning om onder ongunstige omstandigheden onderworpen te zijn, door te beginnen met het Griekse woord dat „evenzo” betekent. Wij lezen:
„Evenzo gij vrouwen, weest aan uw eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van hun vrouw, omdat zij ooggetuigen zijn geweest van uw eerbare gedrag te zamen met diepe achting.” — 1 Petrus 3:1, 2.
34. Onder welke omstandigheid moeten vrouwen, zoals de apostel Petrus hen aanmoedigt, in onderworpenheid zijn, en waarom is dit wellicht niet gemakkelijk?
34 De hier genoemde omstandigheid waaronder christelijke vrouwen in onderworpenheid dienen te zijn, is zeer ongunstig. Wanneer een echtgenoot de beginselen van Gods Woord niet aanvaardt, kan het zijn dat hij het leven voor zijn christelijke vrouw heel moeilijk maakt door haar hardvochtig en onredelijk te behandelen. Maar dit ontheft haar niet van de plicht haar man als hoofd van het gezin te erkennen. Zolang hij daarom geen dingen van haar vraagt die in strijd zijn met Gods wet, dient een christelijke vrouw haar uiterste best te doen haar man te behagen.
35. Hoe zou een vrouw haar man „zonder een woord” kunnen winnen?
35 Zoals de apostel Petrus te kennen gaf, kan zij door haar voortreffelijke voorbeeld haar man wellicht helpen een gelovige te worden. Dat een vrouw haar man op deze wijze „zonder woord” wint, betekent echter niet dat zij nooit met hem over schriftuurlijke gedachten zou spreken, maar zij zou haar prijzenswaardige daden luider laten spreken dan woorden. Haar man zou dan kunnen zien dat het gedrag van zijn vrouw eerbaar is, dat zij rein in spreken en handelen is en diepe achting voor hem heeft.
36, 37. Waaraan dient een christelijke vrouw volgens Titus 2:3-5 aandacht te schenken om een voorbeeldige vrouw te zijn?
36 De apostel Paulus ging nog verder in op wat er van een christelijke vrouw wordt verwacht. In zijn brief aan Titus schreef hij:
„Evenzo moeten de bejaarde vrouwen eerbiedig in hun gedrag zijn, geen lasteraarsters, noch verslaafd aan veel wijn, het goede onderwijzende, opdat zij de jonge vrouwen tot bezinning mogen brengen hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben, gezond van verstand te zijn, eerbaar te zijn, thuis te werken, goed te zijn, zich aan hun eigen man te onderwerpen, zodat er niet schimpend over het woord van God wordt gesproken.” — Titus 2:3-5.
37 Volgens deze vermaning dient een vrouw er gewetensvol naar te streven door haar gedrag te tonen dat zij beseft dat haar gehele levenswandel door Jehovah God en de Heer Jezus Christus wordt gadegeslagen. Zij zal haar best doen haar tong te gebruiken om anderen op te bouwen en aan te moedigen, in plaats van haar toevlucht te nemen tot laster en schadelijk geroddel. Het is beslist gepast om matig te zijn in eten en drinken. Als echtgenote en moeder dient de christelijke vrouw voorbeeldig te zijn in het betonen van liefde. Zij dient erop toe te zien dat zij voedzame maaltijden bereidt en dat het huis schoon en gezellig is. Liefde voor haar man en haar kinderen houdt ook in dat zij bereid is de gezinsbelangen boven die van haarzelf te stellen. De echtgenoot dient niets te kunnen vinden waaruit blijkt dat zijn vrouw haar plichten ernstig veronachtzaamt. Maar hij moet kunnen zien dat zij, in vergelijking met ongelovige vrouwen, zich werkelijk voorbeeldig gedraagt.
EEN EVENWICHTIGE KIJK OP DE UITERLIJKE VERSCHIJNING
38. Welke raad in verband met versiering vinden wij in 1 Petrus 3:3, en hoe dienen wij deze raad te begrijpen?
38 Het is ook belangrijk dat de vrouw een evenwichtige kijk heeft op haar uiterlijke verschijning. De apostel Petrus legde er de nadruk op dat een christelijke echtgenote het niet als het belangrijkste diende te beschouwen zich door opvallende uiterlijke versiering aantrekkelijk te maken. Hij zei: „Uw versiering besta niet in het uiterlijke vlechten van het haar en het aandoen van gouden sieraden of het dragen van bovenklederen” (1 Petrus 3:3). In de eerste eeuw G.T. besteedden vrouwen er veel tijd en moeite aan hun lange haar tot opvallende kapsels te vlechten, bijvoorbeeld in de vorm van een harp, een trompet, een krans of een kroon. Bovendien tooiden zij zich met rijk versierde kleding en met vele gouden kettingen, ringen en armbanden. Voor een christelijke vrouw was het ongepast zo’n overdreven aandacht aan uiterlijke versiering te schenken, aangezien zij daardoor de indruk zou geven dat haar eigen persoon het belangrijkste in haar leven was, in plaats dat zij trachtte Jehovah God en de Heer Jezus Christus te behagen. Bovendien zijn vrouwen die graag willen opvallen of modebewust zijn, vaak trots, jaloers en verwaand, en dit kan hun geest en hart van kalmte beroven en tot frustratie en prikkelbaarheid leiden.
39. Waarom dient een vrouw haar uiterlijk niet te veronachtzamen?
39 Dit wil echter niet zeggen dat een christelijke echtgenote weinig aandacht aan haar uiterlijk dient te schenken. Toen de apostel Paulus soortgelijke raad gaf met betrekking tot opzichtige kleding, zei hij ook: „Evenzo wens ik dat de vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand” (1 Timótheüs 2:9). Een christelijke echtgenote dient er dus op te letten dat zij er in de ogen van haar echtgenoot niet onooglijk uitziet door met betrekking tot haar kleding, haardracht en verdere uiterlijk onverschillig te zijn. Bovendien zegt de bijbel dat de vrouw „de heerlijkheid van de man” is (1 Korinthiërs 11:7). Stellig strekt een luie, onverzorgde vrouw haar man niet tot eer of heerlijkheid. Zij haalt zijn aanzien in de ogen van anderen veeleer omlaag. En als de man op redelijke wijze zorg aan zijn eigen uiterlijk besteedt, kan de slordigheid van zijn vrouw een grote ergernis voor hem zijn. Derhalve is het zeer wenselijk dat een christelijke vrouw door haar kleding en door de wijze waarop zij zich siert, toont dat zij gezond oordeel bezit doordat zij datgene uitkiest wat bescheiden of welvoeglijk is en haar goed staat.
„DE STILLE EN ZACHTAARDIGE GEEST”
40. (a) Wat verleent een christelijke vrouw werkelijk schoonheid? (b) Waarmee dient „de stille en zachtaardige geest” niet verward te worden?
40 Niettemin ligt de ware schoonheid van een christelijke vrouw in datgene wat zij in haar hart is. De apostel Petrus gaf vrouwen daarom de wijze raad: „[Uw versiering] zij de verborgen persoon van het hart in de onverderfelijke tooi van de stille en zachtaardige geest, die van grote waarde is in de ogen van God” (1 Petrus 3:4). Deze „stille en zachtaardige geest” dient niet verward te worden met een vernisje van uiterlijke liefelijkheid. Een vrouw kan bijvoorbeeld een zachte stem hebben en door haar woorden wellicht te kennen geven dat zij zich zachtmoedig aan de wensen van het gezinshoofd onderwerpt. In haar hart kan zij er echter op uit zijn haar man te domineren doordat zij opstandig is, intrigeert en hem bedriegt.
41. Hoe zou een vrouw kunnen vaststellen of „de stille en zachtaardige geest” een deel van haar blijvende tooi is?
41 In het geval van een vrouw die werkelijk „de stille en zachtaardige geest” bezit, is deze nederige geest een weerspiegeling van haar ware persoonlijkheid. Hoe kan een vrouw vaststellen of deze „geest” een deel van haar blijvende tooi is? Zij zou zich kunnen afvragen: ’Wat doe ik als mijn man nu en dan onattent of onredelijk is of zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt? Val ik dan woedend tegen hem uit en maak ik hem heftige verwijten? Of probeer ik gewoonlijk innerlijk kalm te blijven en een openlijke confrontatie te vermijden?’ Een vrouw die een „stille en zachtaardige geest” heeft, is niet slechts uiterlijk kalm en vredig, maar innerlijk als een vuurspuwende berg, die elk ogenblik kan uitbarsten. Neen, ook onder onplezierige omstandigheden tracht zij zowel uiterlijk als innerlijk kalm en evenwichtig te blijven, zodat waarnemers diep onder de indruk zijn van de innerlijke kracht die zij toont en de vriendelijke wijze waarop zij zich gedraagt.
42. Wie had volgens 1 Petrus 3:5, 6 een „stille en zachtaardige geest”?
42 Zo’n „stille en zachtaardige geest” onderscheidde godvrezende vrouwen in voorchristelijke tijden. De apostel Petrus vestigde hierop de aandacht doordat hij schreef:
„Want zo versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die op God hoopten, zich aan hun eigen man onderwerpend, zoals Sara Abraham gehoorzaamde, hem ’heer’ noemend. En gij zijt haar kinderen geworden, mits gij het goede blijft doen en geen enkele oorzaak van verschrikking vreest.” — 1 Petrus 3:5, 6.
43. Waaruit blijkt dat Sara een ’heilige vrouw’ was die op God hoopte?
43 Als een van de „heilige vrouwen” uit voorchristelijke tijden stelde Sara haar hoop en vertrouwen op Jehovah. In tegenstelling tot Lots vrouw, die verlangend naar Sodom omkeek en derhalve omkwam, gaf Sara bereidwillig het comfort van de stad Ur op en bleef zij voor de rest van haar leven met haar man Abraham in tenten wonen. Te zamen met Abraham keek zij uit naar een blijvende woonplaats onder Gods heerschappij (Hebreeën 11:8-12). Sara hechtte beslist niet al te veel belang aan materiële bezittingen en comfort. Zij gaf er door haar levenswijze blijk van dat zij geestelijk gezind was. Sara besefte dat God haar ten tijde van de opstanding rijkelijk zou belonen. Insgelijks hebben christelijke vrouwen in deze tijd het tot hun voornaamste levensdoel gemaakt Jehovah God te behagen. — Vergelijk Spreuken 31:30.
44. Wat bewijst dat Sara diepe achting voor haar man had?
44 De mooie Sara had diepe achting voor haar man. Toen er onverwachts gasten kwamen, aarzelde Abraham niet tot zijn getrouwe metgezellin te zeggen: „Haast u! Neem drie sea-maten [22 liter] meelbloem, kneed het deeg en maak ronde koeken” (Genesis 18:6). Nog diezelfde dag sprak Sara bij zichzelf over Abraham als haar „heer”. Het feit dat zij dit niet ten aanhoren van anderen zei, toont duidelijk aan dat zij in haar hart aan haar man onderworpen was. — Genesis 18:12.
45. Waaruit blijkt dat Sara geen zwakke persoonlijkheid was?
45 Sara was echter geen zwakke persoonlijkheid. Toen zij bemerkte dat Ismaël, de zoon van de Egyptische slavin Hagar, „de spot dreef” met haar eigen zoon Isaäk, sprak zij met klem tot Abraham en zei: „Verjaag deze slavin en haar zoon, want de zoon van deze slavin zal geen erfgenaam zijn met mijn zoon, met Isaäk!” Dat Sara echter slechts een dringend verzoek tot Abraham richtte en niet op ongepaste wijze eisend of gebiedend optrad, blijkt uit het feit dat Jehovah Sara’s verzoek goedkeurde. De Almachtige bemerkte dat het verzoek in de juiste geest werd gedaan en gelastte Abraham aan haar verzoek te voldoen. — Genesis 21:9-12.
46, 47. (a) Hoe kan een vrouw die een vaste mening uit en initiatief neemt, tonen dat zij onderdanig is? (b) Wat dienen wij van een godvrezende vrouw te verwachten?
46 Evenzo behoeft een onderdanige christelijke vrouw niet „zonder ruggegraat” of een zwakke persoonlijkheid te zijn. Zij kan beslist wel haar vaste persoonlijke mening tot uitdrukking brengen en het initiatief nemen in het regelen van bepaalde aangelegenheden die van belang zijn voor het geluk van het gezin. Maar zij zal ernaar streven de wensen en gevoelens van haar man in aanmerking te nemen en zich daardoor laten leiden wanneer zij inkopen doet, het huis aankleedt of voor andere huishoudelijke aangelegenheden zorgt. Als zij er niet zeker van is hoe hij over een grote aankoop denkt of over iets wat zij wil gaan doen, kan zij problemen vermijden door er van tevoren met hem over te beraadslagen. Door te trachten zich op een godbehaaglijke wijze van haar vrouwelijke plichten te kwijten, zal zij ook haar man behagen en hem geen deugdelijke reden geven haar te kritiseren. Zo’n vrouw verwerft gewoonlijk een positie van eer en waardigheid in het gezin. Zij bevindt zich dan in dezelfde situatie als de bekwame vrouw die in Spreuken 31:11, 28 wordt beschreven: „In haar heeft het hart van haar eigenaar vertrouwen gesteld . . . Haar zonen zijn opgestaan en hebben haar vervolgens gelukkig geprezen; haar eigenaar staat op, en hij roemt haar.” Een echtgenoot die erop vertrouwt dat zijn vrouw verstandig zal handelen en het welzijn van het gezin niet in gevaar zal brengen, zal het niet nodig vinden een menigte regels op te stellen om onverstandige handelingen te beteugelen. Er zal eenvoudig een goede verstandhouding tussen hen bestaan. Het zal haar vreugde schenken om bij het behartigen van de gezinsaangelegenheden haar bekwaamheden en initiatief ten volle te gebruiken.
47 Om in de bijbelse betekenis een godvrezende vrouw te zijn, moet een christelijke echtgenote ijverig zijn en in staat zijn het initiatief te nemen om anderen te helpen. Zij zal dus geen vrouw zijn die als het ware in de schaduw van haar man staat. (Vergelijk Spreuken 31:13-22, 24, 27.) Dit blijkt uit de beschrijving van christelijke vrouwen die er in de eerste eeuw G.T. voor in aanmerking kwamen op een speciale lijst te worden geplaatst. Wij lezen: „Een weduwe worde op de lijst geplaatst wanneer zij niet minder dan zestig jaar is geworden, de vrouw van één man, van wie getuigenis wordt afgelegd omtrent voortreffelijke werken, of zij kinderen heeft grootgebracht, of zij vreemdelingen gastvrij heeft ontvangen, of zij de voeten van heiligen heeft gewassen, of zij verdrukten heeft bijgestaan, of zij ijverig is geweest in ieder goed werk” (1 Timótheüs 5:9, 10). Merk op dat haar bericht van voortreffelijke werken teruggaat tot de tijd dat zij „de vrouw van één man” was. Wij dienen een „stille en zachtaardige geest” derhalve niet met een gebrek aan initiatief en ijver te verwarren.
WELKE VOORDELEN HET AFWERPT DEZELFDE GEEST ALS CHRISTUS AAN DE DAG TE LEGGEN
48. Hoe kan een christelijke echtgenote meer op Gods Zoon lijken?
48 Daar Christus een „model” of voorbeeld voor al zijn discipelen is, zal een christelijke echtgenote zich erop willen toeleggen ook onder ongunstige omstandigheden meer op Christus te lijken (1 Petrus 2:21). Dit vereist dat zij in de beoordeling van haar woorden en daden eerlijk tegenover zichzelf is. Wanneer zij vervolgens gebedsvol het voorbeeld van Jezus Christus beschouwt en Jehovah God voortdurend om hulp van zijn geest vraagt ten einde een betere echtgenote te worden, zal zij zich steeds meer „de zin van Christus” eigen maken (1 Korinthiërs 2:16). Haar vooruitgang zal aan anderen openbaar worden. De reden hiervoor is dat hoe meer wij nadenken over de voortreffelijke hoedanigheden en prijzenswaardige daden van iemand die wij liefhebben, hoe meer wij op hem willen lijken.
49-51. (a) Waarom is het voor een vrouw altijd verstandig bijbelse beginselen toe te passen? (b) Welke voortreffelijke voordelen kan het afwerpen zich getrouw aan de Schrift te houden? (c) Welke „oorzaak van verschrikking” dient een christelijke vrouw niet te vrezen, en waarom niet?
49 Zelfs wanneer een echtgenoot onattent of onredelijk is of zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekt, kan zijn vrouw het vaste vertrouwen hebben dat het toepassen van bijbelse beginselen onder de gegeven omstandigheden de best mogelijke resultaten zal afwerpen. Er wordt weinig bereikt als een vrouw elke verkeerde beslissing van haar man tot een groot geschilpunt maakt en aldus de bijbelse raad om onderdanig te zijn, minacht. Mensen zijn geneigd zich te verdedigen, zelfs wanneer zij ongelijk hebben. Als een vrouw dus telkens wanneer haar man een slecht oordeel gebruikt, de zaak opblaast, kan zij precies het tegenovergestelde bewerken van wat zij beoogt. Hij zal dan misschien nog vastberadener negeren wat zij zegt om te bewijzen dat hij haar raad niet nodig heeft. Toont zij daarentegen begrip voor het feit dat wij als zondige mensen een verkeerd oordeel niet volledig kunnen vermijden, dan is hij wellicht veel eerder geneigd de volgende maal haar mening in aanmerking te nemen. Zijn trots zal dan niet zo gemakkelijk gekrenkt zijn.
50 Door haar echtgenoot op een vriendelijke, zachte wijze aan te moedigen, kan een christelijke vrouw hem ertoe bewegen ernstig over zijn houding na te denken en vervolgens veranderingen in zijn leven aan te brengen. Hoewel het een langzaam proces kan zijn, ontvangt een vrouw toch een onmiddellijke beloning. Wat dan wel? Zij vermijdt de enorme emotionele spanning, de bitterheid en de onaangename sfeer die een openlijke confrontatie met haar man met zich zou brengen. — Spreuken 14:29, 30.
51 Een vrouw die zich in haar spreken en in haar gedrag getrouw aan de Schrift houdt, zal haar ongelovige echtgenoot er wellicht niet altijd toe kunnen bewegen een christen te worden. Maar toch heeft zij de voldoening te weten dat haar handelwijze God welbehaaglijk is. De prijzenswaardige wijze waarop zij zich van haar verantwoordelijkheden als echtgenote en moeder kwijt, behoort tot het bericht van voortreffelijke werken dat zij voor zichzelf heeft opgebouwd en dat als een schat in de hemel wordt bewaard. Die schat zal een rijke oogst in de vorm van goddelijke zegeningen afwerpen (Matthéüs 6:20). Daar zij beseft dat het belangrijk is een goede verhouding tot God te bewaren, dient zij ’het goede te blijven doen’ en ’geen enkele oorzaak van verschrikking te vrezen’ — zoals bijvoorbeeld beschimping, bedreigingen of tegenstand die zij als een discipel van Jezus Christus te verduren kan krijgen. In plaats van te zwichten voor vrees en haar verhouding tot Jehovah en zijn Zoon op te geven, zou zij datgene wat zij ondergaat, als lijden om Christus’ wil kunnen beschouwen. Aldus betoont zij zich een dochter van de onderdanige Sara, een godvruchtige, gelovige vrouw.
„OVEREENKOMSTIG KENNIS”
52. Waarom is het betekenisvol dat Petrus het Griekse woord voor „evenzo” of „insgelijks” gebruikte toen hij christelijke echtgenoten raad gaf?
52 Evenals een echtgenote op grond van haar verhouding tot haar man bepaalde plichten heeft, zo heeft ook de echtgenoot plichten op grond van zijn verhouding tot zijn vrouw. De apostel Petrus herinnerde echtgenoten hieraan door het Griekse woord voor „evenzo” of „insgelijks” te gebruiken om zijn vermaning aan hen met zijn voorgaande raad aan echtgenotes te verbinden. Hij schrijft:
„Gij mannen, blijft insgelijks bij haar wonen overeenkomstig kennis, haar eer toekennend als aan een zwakker vat, het vrouwelijke, daar ook gij met hen erfgenamen zijt van de onverdiende gunst des levens, opdat uw gebeden niet worden verhinderd.” — 1 Petrus 3:7.
53. Waardoor dient bepaald te worden hoe een echtgenoot bij zijn vrouw woont?
53 Het is opmerkenswaardig dat de geïnspireerde apostel, zelf een gehuwd man, eerst de aandacht vestigt op het feit dat de wijze waarop een echtgenoot bij zijn vrouw woont of met haar te zamen leeft, bepaald dient te worden door „kennis” (Markus 1:30; 1 Korinthiërs 9:5). Een echtgenoot zal zijn vrouw beslist goed willen kennen — haar gevoelens, fysieke krachten, beperkingen, sympathieën en antipathieën. Maar wat nog belangrijker is, hij dient zijn verantwoordelijkheden als christelijke echtgenoot te kennen. Wanneer een echtgenoot zowel zijn vrouw als zijn eigen door God toegewezen rol kent, kan hij ’bij zijn vrouw blijven wonen overeenkomstig kennis’.
54. Wat vereist de uitoefening van het gezag als hoofd?
54 De Schrift toont dat de echtgenoot het hoofd van zijn vrouw is. Maar hij is geen absoluut hoofd, want hij moet zich in de behartiging van gezinsaangelegenheden aan Jezus Christus als hoofd onderwerpen. „Het hoofd van iedere man [is] de Christus”, zo vertelt de bijbel ons (1 Korinthiërs 11:3). „Mannen”, zo schreef de apostel Paulus, „blijft uw vrouw liefhebben, evenals ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd” (Efeziërs 5:25). Echtgenoten die zich van hun gezinsverplichtingen kwijten, kunnen dus een voorbeeld nemen aan de wijze waarop de Zoon van God de christelijke gemeente behandelt. Jezus Christus oefent zijn gezag als hoofd over de gemeente beslist niet op een tirannieke of wrede wijze uit. Hij gaf zijn leven zelfs voor de gemeente. Een echtgenoot kan zich op grond van zijn gezag als hoofd derhalve niet het recht aanmatigen over zijn vrouw te heersen en haar in een nederige, onwaardige positie te plaatsen. In plaats daarvan legt zijn gezag als hoofd hem de verantwoordelijkheid op zich liefdevol op te offeren en bereid te zijn de belangen van zijn vrouw en haar welzijn boven zijn eigen wensen en voorkeur te stellen.
55. Wat dienen christelijke echtgenoten te doen, aangezien Jezus Christus hun voorbeeld is?
55 Daar Jezus Christus het volmaakte voorbeeld voor echtgenoten is, doen zij er goed aan zich vertrouwd te maken met de wijze waarop hij met zijn discipelen omging. Nog belangrijker is echter dat zij bij het nakomen van hun gezinsverantwoordelijkheden ernaar streven het voorbeeld van de Zoon van God ook werkelijk te volgen. Beschouw slechts enkele van de vele dingen die Jezus Christus op aarde voor zijn discipelen deed.
56, 57. (a) Hoe toonde de Zoon van God oprechte belangstelling voor het geestelijke welzijn van zijn discipelen? (b) Wat zou een echtgenoot zich met het oog op Jezus’ voorbeeld kunnen afvragen?
56 De Zoon van God had oprechte belangstelling voor het geestelijke welzijn van zijn volgelingen. Zelfs wanneer zij belangrijke aangelegenheden niet zo gauw begrepen, werd hij niet ongeduldig met hen. Hij nam er de tijd voor om hun dingen duidelijk te maken en zorgde ervoor dat zij zijn leer werkelijk begrepen (Matthéüs 16:6-12; Johannes 16:16-30). Toen zij er nog steeds moeite mee hadden hun verhouding tot elkaar in het juiste licht te zien, herhaalde Jezus punten met betrekking tot de noodzaak anderen nederig te dienen (Markus 9:33-37; 10:42-44; Lukas 22:24-27). Op de laatste avond dat hij bij hen was, zette hij zijn onderwijs met betrekking tot nederigheid kracht bij door hun voeten te wassen en hun aldus een voorbeeld te stellen (Johannes 13:5-15). Jezus nam ook de beperkingen van zijn discipelen in aanmerking en gaf hun niet meer inlichtingen dan zij op dat moment konden bevatten. — Johannes 16:4, 12.
57 Een christelijke echtgenoot zou zich derhalve kunnen afvragen: ’Hoe bezorgd ben ik om het geestelijke welzijn van mijn vrouw en kinderen? Zie ik er werkelijk op toe dat zij bijbelse beginselen begrijpen? Als ik een verkeerde houding of verkeerde daden opmerk, maak ik dan duidelijk waarom ze verkeerd zijn en waarom veranderingen nodig zijn? Neem ik hun beperkingen in aanmerking en let ik erop dat ik niet te veel eis?’
58. Hoe zou een echtgenoot Jezus’ voorbeeld kunnen navolgen door de fysieke behoeften van zijn gezin in aanmerking te nemen?
58 De Zoon van God lette er ook op wat zijn discipelen van fysiek standpunt uit bezien nodig hadden. Toen de apostelen na een predikingstocht bij Jezus terugkwamen en verslag uitbrachten van hun activiteit, zei hij: „Komt, gij alleen, naar een eenzame plaats en rust wat uit” (Markus 6:31). Zo doet ook een echtgenoot er verstandig aan erop toe te zien dat zijn vrouw en kinderen gelegenheid hebben voor een verzetje van de dagelijkse levensroutine.
59, 60. (a) Hoe toont Jezus Christus dat hij zijn discipelen vertrouwt? (b) Hoe kan dit een echtgenoot helpen zijn gezag als hoofd op juiste wijze uit te oefenen?
59 Jezus Christus oefent zijn gezag als hoofd niet uit door de leden van de gemeente in een keurslijf van ingewikkelde reglementen te dwingen. Hij gaf hun de werkelijk belangrijke geboden en richtlijnen als basis opdat zij bij het oplossen van de levensproblemen de juiste beslissingen konden nemen. Zijn zelfopofferende liefde, gepaard aan zijn vertrouwen in zijn discipelen, „dringt” hen in feite een soortgelijke liefde aan de dag te leggen en hun uiterste best te doen om hem te behagen. — 2 Korinthiërs 5:14, 15; vergelijk 1 Timótheüs 1:12; 1 Johannes 5:2, 3.
60 Evenzo kan een echtgenoot door vertrouwen in zijn vrouw te tonen, veel tot een gelukkig huwelijk bijdragen. Een vrouw die weinig vrijheid wordt gelaten om bij het zich kwijten van haar verantwoordelijkheden haar eigen initiatief te ontplooien, zal vlug de vreugde in haar werk verliezen. Zij zal zich in de aanwending van haar kennis, talenten en bekwaamheden beknot voelen, en dat zal haar frustreren. Wanneer haar man daarentegen bepaalde belangrijke aangelegenheden aan haar gezonde oordeel overlaat, zal zij er vreugde in scheppen alles zo te doen als haar man het graag ziet.
„HAAR EER TOEKENNEND ALS AAN EEN ZWAKKER VAT”
61-63. (a) Wat zegt de Schrift over de wijze waarop een echtgenoot zijn vrouw dient te behandelen? (b) Wat moet een echtgenoot vermijden, wil hij zijn vrouw werkelijk een eerbare plaats toekennen? (c) Waartoe dient een echtgenoot bereid te zijn wanneer het om belangrijke gezinsaangelegenheden gaat? (d) Waarom is het niet voldoende slechts het gesproken woord in aanmerking te nemen wanneer het erom gaat uiteindelijke beslissingen te nemen?
61 Wanneer een echtgenoot bij zijn vrouw woont overeenkomstig de kennis die hij van haar als persoon heeft en overeenkomstig de kennis die hij met betrekking tot zijn schriftuurlijke verantwoordelijkheden ten opzichte van haar heeft, zal hij haar ook eer toekennen „als aan een zwakker vat, het vrouwelijke”. Omdat een vrouw door haar lichaamsgesteldheid meer aan fysieke beperkingen onderhevig is dan doorgaans met mannen het geval is, is zij een „zwakker vat”. Maar zij dient een eerbare of waardige plaats in het gezin in te nemen. De volgende woorden van de apostel Paulus tonen hoe een man eer aan zijn vrouw kan toekennen: „Aldus behoren mannen hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief, want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Christus met de gemeente doet.” — Efeziërs 5:28, 29.
62 Echtgenoten zullen in het algemeen hun eigen prestaties niet kleineren, zich niet als onbekwaam voordoen, zichzelf niet wreed behandelen en zich ook niet de nodige rust en ontspanning ontzeggen. Zij willen niet voor „nietsnut” doorgaan, maar willen bij anderen graag in goed aanzien staan. Wanneer een echtgenoot werkelijk een christen is, zal hij niet alle zwakheden van zijn vrouw aan de kaak stellen, haar kleineren of haar anderszins vernederen of verlagen. Hij zal zijn vrouw met dezelfde waardigheid en consideratie bejegenen die hij voor zichzelf wenst. Hij zal haar het gevoel geven dat zij gewenst is, gewaardeerd wordt en nodig is.
63 Wil een vrouw een eerbare positie in het gezin innemen, dan moet haar man bereid zijn gezinsaangelegenheden kalm en redelijk met haar te bespreken en ook naar haar gedachten en ideeën vragen. De vrouw moet zich vrij kunnen uiten en ervan overtuigd zijn dat haar man haar mening met betrekking tot belangrijke aangelegenheden niet zonder meer van de hand zal wijzen, maar er gepaste aandacht aan zal schenken. (Vergelijk Rechters 13:21 tot 23; 1 Samuël 25:23-34; Spreuken 1:5, 6, 8, 9.) Een echtgenoot zal behalve het gesproken woord echter nog meer dingen in aanmerking nemen. De toon van de stem, de gezichtsuitdrukking of gebrek aan enthousiasme of spontaniteit kunnen diepe innerlijke gevoelens verraden. (Vergelijk Spreuken 15:13.) Een man die zijn vrouw werkelijk kent, zal zulke dingen niet negeren en blindelings met iets doorgaan wat aanleiding tot onnodige ergernis zou kunnen geven.
64. Wanneer dient een echtgenoot niet aan de wensen van zijn vrouw toe te geven, en waarom is dit nuttig?
64 Natuurlijk zal de man als hoofd van het gezin niet aan de wensen van zijn vrouw toegeven als hij er vast van overtuigd is dat dit schadelijk zou zijn voor de belangen van het gezin als geheel. (Vergelijk Numeri 30:6-8.) Hij beseft dat hij volgens de Schrift verplicht is aan datgene vast te houden wat hij in alle oprechtheid voor juist houdt, wat de emotionele reactie van zijn vrouw ook mag zijn. Zou de man tegen beter weten in aan de wensen van zijn vrouw voldoen, dan zou hij God onteren, die de man als gezinshoofd heeft aangesteld. En als het gezin later in moeilijkheden zou komen, zou hij verbitterd op zijn vrouw kunnen worden. Houdt hij daarentegen vast aan datgene wat volgens hem beslist juist is, dan zal dit het gezin ten goede komen. Als hij zijn beslissing gebedsvol en in overeenstemming met schriftuurlijke beginselen neemt, zal zijn vrouw wellicht toch inzien dat hij een verstandige beslissing heeft genomen en achteraf blij zijn dat haar man voet bij stuk heeft gehouden. Dit zal haar achting voor hem vergroten en zowel tot haar eigen geluk als dat van het hele gezin bijdragen.
EEN GEESTELIJKE REDEN
65. Welke geestelijke reden heeft een christelijke echtgenoot om bij zijn gelovige vrouw te wonen „overeenkomstig kennis”?
65 Er is een dwingende reden waarom een christelijke echtgenoot bij zijn gelovige vrouw dient te wonen „overeenkomstig kennis” en haar eer dient te schenken. Het is namelijk niet slechts om de vrede in het gezin te bevorderen. De christelijke apostel Petrus wees zijn medegelovigen op een nog belangrijkere reden. Hij gaf te kennen dat echtgenoten te zamen ’met hun vrouw erfgenamen zijn van de onverdiende gunst des levens’. Op grond van zijn offerandelijke dood opende Jezus Christus voor zowel mannen als vrouwen de gelegenheid om van de veroordeling van zonde en de dood bevrijd te worden en eeuwig leven te verwerven. Een echtgenote kan dus net zo goed als haar man in de gunst van God en Christus staan. De echtgenoot heeft dus een ernstige reden erop toe te zien dat hij zijn vrouw niet behandelt als was zij inferieur en had zij in Gods ogen minder waarde dan hij.
66. Waarom heeft het ernstige geestelijke schade tot gevolg wanneer huwelijksaangelegenheden niet in overeenstemming met de bijbel behandeld worden?
66 Wanneer huwelijksaangelegenheden niet behandeld worden overeenkomstig de wijze waarop Jezus Christus met zijn gemeente handelt, heeft dit een schadelijke uitwerking op de geestelijke toestand van zowel de man als de vrouw. Ja, hun ’gebeden zouden verhinderd kunnen worden’. In een gezin waar men geneigd is ruzie te maken, aanstoot te nemen, een wrok te koesteren en hardvochtig en onredelijk te handelen, is het moeilijk God in gebed te naderen. Daar de desbetreffenden zich in hun hart veroordeeld voelen, hebben zij geen vrijmoedigheid van spreken tegenover God (1 Johannes 3:21). Bovendien heeft Jehovah God vereisten vastgesteld voor het verhoren van gebeden. Naar personen die onbarmhartig zijn en niet bereid zijn de overtredingen van anderen te vergeven, zal hij niet luisteren wanneer zij om hulp bidden (Matthéüs 18:21-35). Hij zal slechts degenen verhoren die ernaar streven hun leven in overeenstemming te brengen met zijn geboden (1 Johannes 3:22). Noch echtgenoten noch echtgenotes die in gebreke blijven in hun huwelijk het voorbeeld van Jezus Christus na te volgen, kunnen bij de oplossing van hun problemen Gods hulp verwachten. Getrouwe gehoorzaamheid aan de schriftuurlijke vermaning daarentegen waarborgt Gods goedkeuring en zegen. Dit is beslist een voortreffelijke beloning voor de onderwerping aan het gezag van Gods Zoon.
ONDERWERPING IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
67. Welke geest dient er volgens Matthéüs 23:8-11 in de christelijke gemeente te heersen?
67 Ook in de christelijke gemeente is het zeer belangrijk Christus als hoofd te erkennen. Deze erkenning zal van invloed zijn op de houding en het gedrag van de afzonderlijke leden tegenover elkaar. Volgens Jezus’ eigen woorden moest zijn gemeente een broederschap zijn. Hij zei tot zijn discipelen: „Gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw vader, want één is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus. De grootste onder u moet echter uw dienaar zijn.” — Matthéüs 23:8-11.
68, 69. (a) Welke vrijheden dient men zich niet te veroorloven, aangezien de gemeente een broederschap is? (b) Wat moest Timótheüs in zijn omgang met leden van de gemeente in gedachte houden?
68 Niemand dient derhalve in de gemeente de baas te spelen. Degenen die in de gemeente als ouderlingen en leraren optreden, dienen veeleer hun Meester, Christus, na te volgen door hun broeders nederig als slaven te dienen. Daar de gemeente echter een broederschap is die bestaat uit jong en oud, zowel mannen als vrouwen, hebben de afzonderlijke leden niet het recht zich vrijheden te veroorloven die in strijd zouden zijn met het natuurlijke gevoel van fatsoen. De apostel Paulus gaf Timótheüs de raad: „Kritiseer een oudere man niet streng. Integendeel, spreek hem met aandrang toe als een vader, jongere mannen als broeders, oudere vrouwen als moeders, jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid.” — 1 Timótheüs 5:1, 2.
69 Toen de apostel deze woorden schreef, was Timótheüs waarschijnlijk in de dertig. Hoewel hij als een aangestelde ouderling dienst deed, werd hij vermaand in gedachte te houden dat hij nog betrekkelijk jong was. Als een oudere man terechtgewezen moest worden, diende Timótheüs niet hard tegen hem op te treden, maar respectvol een beroep op hem te doen als een zoon die voor zijn vader staat. (Vergelijk de respectvolle wijze waarop Jakob door zijn zonen werd behandeld, zoals staat opgetekend in Genesis 43:2-10.) Ook oudere vrouwen moest de consideratie en vriendelijkheid worden betoond die een moeder toekwam. Zelfs tegenover jonge mannen mocht Timótheüs zich geen vrijheden veroorloven, maar hij moest hen als geliefde vleselijke broers behandelen. Wegens de sterke aantrekkingskracht die mannen tegenover het andere geslacht voelen, was het zeer passend dat Timótheüs vermaand werd jonge vrouwen als zijn eigen vleselijke „zusters met alle eerbaarheid” te behandelen. Dit betekende dat hij in de omgang met jonge christelijke vrouwen in zijn gedachten, woorden en daden eerbaar, zuiver of rein moest zijn.
70. (a) Waarom is voor het juiste gedrag in de gemeente een geest van onderworpenheid nodig? (b) Wat kan iemand helpen zo’n geest te bewaren?
70 In onze verhouding tot andere leden van de gemeente moeten wij een geest van nederigheid aan de dag leggen om op onze plaats te blijven en geen inbreuk te maken op het natuurlijke gevoel van welvoeglijkheid en fatsoen. De apostel Petrus gaf derhalve terecht de vermaning: „Gij jongeren, weest onderworpen aan de ouderen” (1 Petrus 5:5). Jonge mannen dienen ernaar te streven met oudere mannen samen te werken, vooral met de aangestelde ouderlingen van de gemeente. Het zou beslist ongepast zijn wanneer een jonge man op zo’n wijze met oudere mannen zou spreken of omgaan als hij dit nooit ten aanzien van zijn eigen vleselijke vader zou durven. Wat zou een jonge man echter kunnen doen om een geest van onderworpenheid te bewaren? Hij kan het nuttig vinden over de prijzenswaardige hoedanigheden van oudere broeders en hun bericht van getrouwe dienst na te denken. Dit kan hem helpen zijn liefde en waardering voor hen te verdiepen. — Vergelijk Hebreeën 13:7, 17.
71. Wat wordt ermee bedoeld dat wij ons „met ootmoedigheid des geestes” dienen te omgorden?
71 Natuurlijk waren het niet alleen de jonge mannen die door Petrus werden vermaand om aan de oudere mannen onderworpen te zijn. Hij schreef verder: „Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar.” De Griekse uitdrukking voor ’omgordt u met ootmoedigheid des geestes’ houdt de gedachte in dat men die ootmoedigheid des geestes als het ware aan zich vastknoopt. Die „ootmoedigheid des geestes” moest als een schort of kleed zijn dat een slaaf zich ombindt. Petrus moedigde dus aan tot een geest van dienstvaardigheid. Hoe voortreffelijk is het wanneer wij jegens allen in de gemeente een respectvolle en eerbiedige houding aan de dag leggen en hun de waardigheid verlenen die zij verdienen! Zo’n handelwijze draagt Jehovah’s zegen en gunst weg, want Petrus voegt eraan toe: „God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.” — 1 Petrus 5:5.
72. Welke beloningen werpt het af zich op de juiste wijze te onderwerpen?
72 Wanneer wij de onderworpenheid betonen waartoe wij door de Heilige Schrift worden aangemoedigd, zullen wij beslist rijkelijk worden beloond. Het zal een slechte situatie nooit verergeren, maar wij zullen een goed geweten voor God en de mensen hebben. Wie zich aan regeringsautoriteiten, werkgevers, superieuren of een ongelovige echtgenoot onderwerpt, kan een voortreffelijk getuigenis geven met betrekking tot de waarde van het ware christendom en kan anderen misschien helpen discipelen van Gods Zoon te worden en eeuwig leven te verwerven. In ons eigen geval kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah God ons rijkelijk zal belonen omdat wij de handelwijze hebben gevolgd die in zijn ogen welbehaaglijk is. Ja, juiste onderworpenheid aan autoriteit is een belangrijk onderdeel van de beste levensweg.