Hoofdstuk 22
Een internationaal feest in het Paradijs
1. Welke uitwerking zal het op Jehovah’s aanbidders op aarde hebben als zij hem op „die dag” de overwinning zien behalen?
GLORIERIJK in de annalen van de universele geschiedenis zal de dag zijn waarop Jehovah’s Theocratie over alle vijandige natiën van de aarde zegeviert. Alle beschermde aanbidders van Jehovah zullen van top tot teen tintelen van vreugdevolle opwinding als zij zien hoe deze universele Theocraat in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon de meest grootse overwinning behaalt. — Openb. 16:13-16.
2. (a) Welk gebruik zal er worden gemaakt van de stoffelijke goederen die na die zegevierende oorlog zijn achtergebleven? (b) Welke laatste belofte betreffende de aarde uitte Jezus toen hij op aarde een offerandelijke dood stierf?
2 Alle stoffelijke goederen die de overlevenden van de oorlog na de vernietiging van hun internationale vijanden zullen bijeenbrengen, zullen in de dienst van de God-Koning Jehovah gebruikt worden. Niets van de verwoeste oorlogsuitrusting zal als relikwie bewaard worden (Jes. 2:2-4). Het zal een tijd voor opbouw zijn, niet voor verwoesting. De letterlijke aarde zal ongetwijfeld van de „militaire dienst” van de vijanden van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk te lijden hebben gehad. Hoewel de zelfzuchtige verdervers van de aarde zelf ten verderve zullen zijn gebracht, zullen vele gevolgen van de verderfelijke handelwijze die zij tot aan het einde van de beslissende oorlog hebben gevolgd, nog aanwezig zijn (Openb. 11:18). Nu begint de vrede van de duizendjarige regering van de Messías over de gehele mensheid. Welke geschiktere tijd zou er kunnen zijn om de aarde tot de „vier hoeken” ervan te herstellen en van een slagveld in een paradijs te veranderen? Voordat de Messías als volmaakt mens op aarde een offerandelijke dood stierf, uitte hij een laatste belofte; hij zei dat het Paradijs op Gods voetbank, de aarde, hersteld zou worden.
3. Wat zei Jezus tot de stervende boosdoener die geloof in Jezus’ koningschap tot uitdrukking bracht?
3 Toen de stervende boosdoener geloof tot uitdrukking bracht in het koningschap van Jezus als rechtvaardig mens, door te zeggen: „Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt”, antwoordde deze toekomstige Koning: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” — Luk. 23:39-43.
4. (a) Wat zal het Lam Jezus Christus, nadat hij de overwinning op zijn beestachtige vijanden heeft behaald, voor het domein van zijn onderdanen en ook voor die welwillende boosdoener doen? (b) Wie kunnen derhalve eveneens verwachten met leven in het Paradijs beloond te worden?
4 Door de strijd die het Lam Jezus Christus tegen de symbolische „tien horens” van het scharlakengekleurde wilde beest heeft gevoerd, is hij in het onbetwiste bezit van het koninkrijk over de gehele aarde gekomen (Openb. 17:12-14; 19:11-21). De bestemde tijd is aangebroken om het aardse domein van zijn onderdanen te verfraaien en als de oorspronkelijke Hof van Eden te maken en de reeds lang gestorven boosdoener er een plaats in te geven door hem uit de doden op te wekken. Indien die boosdoener, enkel wegens zijn uiting van geloof en welwillendheid, onder het Messiaanse koninkrijk in het Paradijs zal leven, zal de „grote schare” van zijn loyale discipelen, die de komende „grote verdrukking” overleven, zeer beslist deze liefdevolle beloning van leven ontvangen. — Openb. 7:9-17.
5. (a) Wat voor soort van paradijs hebben de aanvallende natiën getracht te verderven, maar welk succes hebben ze gehad? (b) Wie van de overlevenden van de oorlog zullen zich in het aardse Paradijs blijven verheugen?
5 Het herstel van het aardse Paradijs zal niet in een dag tot stand zijn gebracht, maar de aardse onderdanen van het theocratische koninkrijk van de Christus zullen daaraan moeten werken. Maar hun ware, onbesmette aanbidding van Jehovah God zal reeds kunnen floreren voordat dit herstel van het Paradijs is voltooid. Zij zullen niet tot die tijd hoeven te wachten om zich in een geestelijk Paradijs te verheugen (2 Kor. 12:4). De vijanden die de aarde tot aan het einde van de oorlog tegen het „hemelse Jeruzalem” hebben verdorven, hebben getracht het geestelijke Paradijs van het gezalfde overblijfsel in hun door God geschonken staat op aarde te verderven. Maar ondanks al hun vervolging en gewelddadige tegenstand zijn zij hier niet in geslaagd. De vijanden zijn er niet in geslaagd het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” aanbidders van Jehovah uit dat geestelijke Paradijs te verdrijven. Vandaar dat het geestelijke Paradijs te zamen met hen door de „grote verdrukking” heen tot in Jehovah’s nieuwe samenstel van dingen is blijven bestaan. Wanneer de leden van het gezalfde overblijfsel daarna hun aardse toewijzing beëindigen, zullen zij de vervulling van de goddelijke belofte in Openbaring 2:7 ontvangen. Maar de „grote schare” zal op aarde blijven en het aardse Paradijs beërven. — Ps. 37:11, 37-40; Spr. 2:21, 22.
6. (a) Wat is een noodzakelijk vereiste voor een geestelijk Paradijs op aarde, en waarom zal het nieuwe samenstel dit kenmerk vanaf het begin bezitten? (b) Welk historische voorbeeld hebben het in leven gebleven overblijfsel en de „grote schare” om in de nieuwe ordening Jehovah’s aanbidding op de eerste plaats te stellen?
6 Een geestelijk Paradijs is alleen mogelijk wanneer het samengaat met de zuivere schriftuurlijke aanbidding van de ene levende en ware God. Het nieuwe samenstel van dingen zal dat kenmerk vanaf het allereerste begin bezitten. Waarom zou de Grote Theocraat, de God-Koning Jehovah, niet wegens zijn glorierijke overwinning ten behoeve van zijn universele soevereiniteit, als gevolg waarvan ook zijn aanbidders op aarde voor eeuwig van de ontheocratische organisatie van de Duivel worden bevrijd, worden vereerd en aanbeden? De patriarch Noach heeft in dit opzicht voor de overlevenden van de „grote verdrukking” een precedent verschaft. Nadat de wereldomvattende vloed was geëindigd en God Noach en zijn gezin gebood de ark des behouds te verlaten, ging Noach er direct toe over een slachtoffer aan de God van hun redding te offeren. Dit behaagde Jehovah en hierdoor verwierven Noach en zijn gezin de goddelijke zegen (Gen. 8:15 tot 9:1). Dit voortreffelijke voorbeeld zal door het in leven gebleven gezalfde overblijfsel en de „grote schare” mede-overlevenden worden nagevolgd. Wanneer Babylon de Grote en alle met haar verbonden tegenstanders van de ware aanbidding zijn vernietigd, zullen het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” meer reden hebben dan ooit om Jehovah’s aanbidding in de nieuwe ordening op de eerste plaats te stellen.
7. Met welk Paradijs zullen degenen die op aarde uit de doden worden opgewekt, hun leven in overeenstemming moeten brengen, en waarheen zullen zij voor aanbidding moeten opgaan om een nimmer afnemende vreugde te ontvangen?
7 Hoe zou het anders kunnen dan dat het geestelijke Paradijs met grotere schoonheid en grandeur zal bloeien dan ooit tevoren? Alle leden van de mensheid voor wie de Messías is gestorven en die hij uit de herinneringsgraven van de doden te voorschijn roept, zullen hun leven met dat geestelijke Paradijs in overeenstemming moeten brengen (Joh. 5:28, 29). Zij zullen Jehovah’s aanbidding op de eerste plaats in hun leven moeten stellen. Zij zullen de bijbelse waarheid moeten aanvaarden en de vruchten van Gods heilige geest moeten aankweken (Gal. 5:22, 23). Als zij werkelijk eeuwig leven in het aardse Paradijs willen verwerven, zullen zij tot de aanbidding van de hemelse Theocraat, de God-Koning, in zijn geestelijke tempel moeten opgaan. Door dit te doen zal een grenzeloze vreugde, die nimmer zal afnemen, hun deel zijn. Over dit goddelijke vereiste voor zulke uit de doden opgewekte personen wordt in Zacharia’s slotzinnen gesproken. Degenen over wie hij spreekt, gingen niet vóór de aanval op Jeruzalem naar Jehovah’s tempel op. Zij beelden dus geen overlevenden van Har–mágedon af. Zij verschijnen nadien door middel van een opstanding op aarde.
8. Wat zal er met degenen gebeuren die niet uit Egypte en andere natiën opgaan om Jehovah te aanbidden en het loofhuttenfeest te vieren?
8 „En het moet geschieden, wat een ieder aangaat die overblijft uit alle natiën die tegen Jeruzalem optrekken, dat zij ook van jaar tot jaar moeten opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, Jehovah der legerscharen, en om het loofhuttenfeest te vieren. En het moet geschieden dat, wat een ieder aangaat die uit de families der aarde niet opgaat naar Jeruzalem om zich voor de Koning, Jehovah der legerscharen, neer te buigen, ja, over hen geen stortregen zal komen. En indien de familie van Egýpte niet opgaat en niet werkelijk binnengaat, zal er ook over hen geen zijn. De gesel zal komen waarmee Jehovah de natiën geselt die niet opgaan om het loofhuttenfeest te vieren. Ja, dit zal de straf voor de zonde van Egypte blijken te zijn en voor de zonde van alle natiën die niet opgaan om het loofhuttenfeest te vieren.
9. Wat zal er op die dag op de bellen van de paarden staan, en wat zal er met de kookpotten in het land gebeuren, en wie zullen er niet langer in de tempel worden aangetroffen?
9 Op die dag zal er op de bellen van het paard blijken te staan: ’Heiligheid behoort Jehovah toe!’ En de kookpotten met wijde opening in het huis van Jehovah moeten worden als de schalen vóór het altaar. En elke kookpot met wijde opening in Jeruzalem en in Juda moet iets heiligs worden dat Jehovah der legerscharen toebehoort, en al degenen die slachtoffers brengen, moeten binnenkomen en daarvan nemen en moeten daarin koken. En op die dag zal er geen Kanaäniet meer in het huis van Jehovah der legerscharen blijken te zijn.” — Zach. 14:16-21.
NATIËN AANGERADEN AAN HET FEEST DEEL TE NEMEN
10. Hoe zal de overwinning die Jehovah op de internationale aanvallende strijdkrachten behaalt, van invloed zijn op de houding van de natiën die deze strijdkrachten hebben verschaft, en waarom zullen ze geen passieve tegenstand tegen Hem willen riskeren?
10 Wij kunnen ons voorstellen hoe, in het profetische beeld, Jehovah’s luisterrijke overwinning op de internationale legers die Jeruzalem aanvielen, van invloed zou zijn op de achtergebleven bevolking van de natiën die zulke legers hadden verschaft. Zijn overwinning zou hun op pijnlijke wijze aantonen dat Jehovah de enige levende en ware God is en dat Hij onoverwinlijk is. En als Hij hun gecombineerde legers op zo’n verbazingwekkende wijze had verslagen, wat zou hij dan niet met betrekking tot hen kunnen doen als zij van tegenstand jegens hem blijk zouden blijven geven en hem niet erkenden? Wat zou hij met hen doen als zij niet naar Jeruzalem opgingen en zich niet voor hem als Koning in zijn tempel neerbogen? Zou hij zelfs maar hun passieve tegenstand dulden? Als zij niet positief voor Hem waren, zou dit dan niet betekenen dat zij in werkelijkheid tegen Hem waren? Ja, dat betekent het precies!
11. Wie is de Regenmaker, en wat zou het voor de natiën (met inbegrip van Egypte) tot gevolg hebben als ze in gebreke bleven hem te aanbidden?
11 Jehovah is de hemelse Regenmaker, betreffende wie alle volken de aansporing ontvangen: „Doet aan Jehovah uw verzoeken om regen in de tijd van de lenteregen, ja, aan Jehovah, die de stormwolken maakt, en die hun een stortbui van regen geeft, aan elkeen plantengroei op het veld” (Zach. 10:1). Indien de natiën die de aanvallende legers verschaften, geen regen ontvingen, hoe zouden ze dan in leven kunnen blijven? Voortdurende droogte zou in de gehele natie een ecologische toestand veroorzaken die de dood zou betekenen. Het oude Egypte was van de rivier de Nijl afhankelijk voor een geregelde bevloeiing van zijn land. Maar als Jehovah het bij de bronnen van de Nijl niet liet stortregenen, wat zou er dan met hun vergoddelijkte rivier en haar jaarlijkse overstromingen gebeuren? Maar zelfs indien Egypte en andere landen het zonder de vochtigheid uit de hemel konden stellen, zou hun verzuim om de ene levende en ware God te aanbidden, worden gestraft met de dodelijke gesel die verwoesting had aangericht onder hun aanvallende legers. Ze konden zich niet aan het goddelijke vereiste onttrekken. Ze moesten naar Jeruzalem opgaan om in zijn tempel te aanbidden òf sterven. Hun landen zouden geen deel gaan uitmaken van het aardse Paradijs. — Zach. 14:17-19.
12. Naar welk jaarlijkse feest moesten de natiën opgaan, en welke speciale slachtoffers werden er gedurende dat feest gebracht?
12 Of Jehovah der legerscharen zijn overwinning op de aanvallende natiën vlak vóór het joodse loofhuttenfeest in de zevende maanmaand, Tisjri, behaalde, wordt in Zacharia 14:12-15 niet definitief vermeld. Van alle natiën wordt echter speciaal verlangd dat ze het loofhuttenfeest, dat elk jaar van 15-21 Tisjri te Jeruzalem werd gevierd, in de tempel te Jeruzalem vieren. Het was bijzonder passend dat alle natiën dit speciale feest zouden bijwonen en zich voor de Koning, Jehovah der legerscharen, zouden neerbuigen. Op dit zevendaagse feest te Jeruzalem werden zeventig jonge stieren geofferd, te beginnen met dertien jonge stieren op de eerste dag, en dan elke achtereenvolgende dag één minder, totdat er op de zevende dag zeven waren overgebleven.
13. (a) Waarom is het aantal van de jonge stieren die werden geofferd, belangrijk, en hoevelen trekken voordeel van zulk een offer? (b) Aan wie moeten de natiën zich opdragen om eeuwige zegeningen te verwerven?
13 Zulke jonge stieren werden klaarblijkelijk ten behoeve van alle geslachten van de aarde geofferd, want er worden in het verslag van Genesis hoofdstuk tien, betreffende de verspreiding van de aardbevolking na de vloed in Noachs dagen, zeventig gezinshoofden opgesomd. Zeventig is het produkt van zeven maal tien; en aangezien deze beide getallen in de Schrift een afbeelding zijn van volmaaktheid of volledigheid, in geestelijk en aards opzicht, zouden de zeventig jonge stieren die op het loofhuttenfeest werden geofferd, figuurlijk als een offer voor de gehele mensenwereld, voor alle natiën, dienen (Num. 29:12-34; Lev. 23:33-35; Deut. 16:13-15; Ex. 23:16). Alle natiën, zonder uitzondering, moeten de valse goden, de valse religie, waaraan zij zich vroeger hadden ’opgedragen’, de rug toekeren (Hos. 9:10). Ze moeten zich nu aan de aanbidding van de God-Koning Jehovah in zijn tempel opdragen. Dit zal eeuwige zegen voor hen tot gevolg hebben. — 1 Thess. 1:9.
14. Aan welke emotie werd tijdens het loofhuttenfeest het volledigst uiting gegeven, en wat wordt door Jehovah’s uitnodiging aan de natiën om het bij te wonen, te kennen gegeven met betrekking tot zijn wil voor de natiën?
14 Van de drie jaarlijkse feesten die te Jeruzalem werden gevierd, bleek het loofhuttenfeest of het feest der inzameling het vreugdevolste van het gehele jaar te zijn. Waarom zouden de feestvierenden zich niet verheugen over de overvloedige oogst waarmee hun God hen aan het einde van het landbouwjaar had gezegend? De vreugde tijdens dit zevendaagse feest was zo groot dat er werd gezegd dat wie niet de vreugde tijdens het loofhuttenfeest had gezien, niet wist wat vreugde was. De grote Regenmaker, die de aarde met vochtigheid uit de hemel zegent, wil dat alle natiën vreugdevol zijn. Hun aanbidding van Hem zal met deze overvloeiende vreugde worden gezegend. Hoe verstandig doen de natiën er derhalve aan zijn uitnodiging om dit feest in zijn tempel te vieren, te aanvaarden! — Deut. 32:43; Rom. 15:10, 11.
15. Waarom moeten de natiën niet naar een aards Jeruzalem in het Midden-Oosten opgaan om een zevendaags „loofhuttenfeest” te vieren?
15 Hebben wij de betekenis van dit profetische beeld begrepen? Het is niet zo dat alle natiën jaarlijks het letterlijke loofhuttenfeest in een aards Jeruzalem moeten vieren. In het jaar 70 van onze gewone tijdrekening kwam er een eind aan de viering van het loofhuttenfeest in Jeruzalem in het Midden-Oosten. En terecht, want sinds de dood en opstanding van de Messías Jezus en zijn hemelvaart in het jaar 33 G.T. was dat letterlijke zevendaagse feest niet langer van toepassing en had het geen waarde meer. Het maakte deel uit van de „wet van Mozes”, welke wet „een schaduw [had] van de toekomstige goede dingen” (Hebr. 10:1; Kol. 2:16, 17). Die profetische schaduwen van de Mozaïsche wet maakten plaats voor de werkelijkheden toen de ten hemel gevaren Messías Jezus in Gods hemelse tegenwoordigheid verscheen en de waarde van zijn offerandelijke bloed aanwendde om het beloofde „nieuwe verbond”, dat de christelijke werkelijkheden inleidde, te bekrachtigen. Thans moet derhalve de werkelijkheid, zoals die door het zinnebeeldige „loofhuttenfeest” of „feest der inzameling” werd afgeschaduwd, gevierd worden. Naar dit feest moeten de losgekochten van de gehele mensheid, zowel de overlevenden als de uit de doden opgewekte natiën, onder het Messiaanse koninkrijk van Jezus, de Zoon van God, opgaan.
16. (a) Naar welk Jeruzalem zullen de natiën opgaan om het feest te vieren? (b) Wat zal degenen overkomen die weigeren op te gaan, en wat zal dat voor hen betekenen?
16 Deze aardse feestvierders uit alle natiën, stammen en volken moeten tot de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”, naderen door het hemelse Messiaanse koninkrijk te erkennen. Zij moeten naar het aardse voorhof van Jehovah’s geestelijke tempel komen en daar moeten zij zich „voor de Koning, Jehovah der legerscharen”, de Grote Theocraat, de Universele Soeverein, neerbuigen. Als zij weigeren hun vroegere toestand van vijandschap ten opzichte van God de rug toe te keren en gehoorzaam voor dienst in zijn tempel bijeen te komen, zullen zij gestraft worden omdat zij in zonde willen volharden. De goddelijke „gesel” zal op hen zijn, en dit zal de eeuwige dood betekenen, die door Jehovah door bemiddeling van zijn Messiaanse Koning, Jezus, zal worden toegediend. Er zal op dezulken geen „stortregen” van zegeningen neerdalen. Dit zal betekenen dat er voor hen geen plaats is in het vruchtbare, levenonderhoudende Paradijs. — Zach. 14:17-19.
DE VREUGDEVOLLE INTERNATIONALE INZAMELING
17. (a) Wat wordt door het vroegere feest der inzameling afgebeeld, en wanneer zal het worden gevierd? (b) Wat zal op de gehoorzame feestvierders neerdalen, en in welke vreugden van het Paradijs zullen zij zich verheugen?
17 Het in de oudheid gevierde loofhuttenfeest of feest der inzameling beeldde de bijeenbrenging af van de losgekochten uit alle natiën, volken en stammen van de mensheid tot de aanbidding van de Koning, Jehovah der legerscharen, in zijn geestelijke tempel. Dit zal gedurende de duizendjarige regering van de Koning-Priester Jezus Christus gebeuren. Hij zal ten behoeve van alle leden van de gehele mensheid die tot de geestelijke tempel van aanbidding bijeenkomen, als Jehovah’s Hogepriester gelijk Melchizédek dienst verrichten. Zij zullen de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”, als de hoofdstad van Jehovah’s theocratische organisatie moeten erkennen. Er zal op hen een „stortregen” van goddelijke zegeningen neerdalen. Voor deze aanbidders zal het geestelijke Paradijs bloeien doordat alle vruchten van Gods heilige geest in hun leven worden voortgebracht. Ook het aardse Paradijs zal voor hen over de gehele aardbol bloeien. Het zal in overvloedige mate vruchten voortbrengen ten einde het volmaakte menselijke leven van alle gehoorzame aardbewoners eeuwig in stand te houden. Aangezien zij voor eeuwig de vruchten van het aardse Paradijs oogsten, zullen zij reden hebben Degene die voor de nimmer eindigende inzameling zorgt, voor altoos in eeuwige vreugde te aanbidden en te zegenen.
18. Hoe toont het profetische beeld aan dat er zelfs bij het gebruik van paarden eerbiedige aandacht zal worden geschonken aan de ware God?
18 Wat zal het aardse Paradijs dan een plaats van feestvreugde zijn! Wat zal er dan een internationale bijeenbrenging van Jehovah’s aanbidders tot het loofhuttenfeest of het feest der inzameling plaatsvinden! De heiligheid die Jehovah toebehoort, zal dan met eerbied bejegend worden. Allen die met de gave van eeuwig leven zijn begunstigd, zullen dan vol aanbidding aandacht schenken. Luister! Hoort u die bellen klingelen van de paarden die daar aankomen, waarschijnlijk uit Egypte, uit welk land paarden gewoonlijk werden geïmporteerd? Nu brengen ze aanbidders naar het centrum van aanbidding voor de viering van het vreugdevolle loofhuttenfeest! Kijk eens, zelfs op die bellen staan de woorden „Heiligheid behoort Jehovah toe” gegrift. En door het geklingel van die bellen wordt de aandacht op dit belangrijke feit gevestigd. Het paard wordt niet langer voor oorlogswagens gespannen, maar wordt voor een vreedzaam, heilig doel gebruikt.
19. (a) Met welke andere inscriptie stemde de inscriptie op de paardebellen overeen, en wat wordt hierdoor te kennen gegeven met betrekking tot allen die Jehovah’s heiligheid bekendmaken? (b) Waartoe spoort zulk een bewustzijn van Zijn heiligheid aan?
19 Op die paardebellen staat dezelfde inscriptie als op de gouden „blinkende plaat” die met een blauw snoer aan de voorkant van de tulband van de hogepriester van Israël was bevestigd. Deze gegraveerde plaat werd „het heilige teken van opdracht” genoemd (Ex. 28:36-39; 29:6; 39:30). Hoe schitterend wordt hierdoor afgebeeld dat vanaf de Hogepriester Jezus Christus in het „hemelse Jeruzalem” zelfs tot aan de rijdieren die de aardse aanbidders naar Jehovah’s geestelijke tempel vervoeren, alles de heiligheid van de Allerhoogste God bekend maakt! Alles schijnt doortrokken te zijn van het bewustzijn dat Jehovah der legerscharen God en Koning is. Alles wordt vreugdevol gedaan ten einde zijn achtenswaardige naam te verheerlijken en te heiligen. Hoe dicht wordt een aanbidder hierdoor tot de God getrokken die hij vereert! Wat een invloed oefent dit op hem uit een leven te leiden dat zijn Schepper en God tot eer strekt en geen smaad op Jehovah werpt!
20, 21. (a) Hoe zal de kookpot met wijde opening in Jehovah’s huis als de schaal bij het altaar worden? (b) Hoe zullen wij, met het oog hierop, dan elk onderdeel van ons leven bezien?
20 Zelfs de gewone dingen van het leven krijgen een nieuwe betekenis, een nieuwe waarde. Zie maar, „de kookpotten met wijde opening in het huis van Jehovah moeten worden als de schalen vóór het altaar. En elke kookpot met wijde opening in Jeruzalem en in Juda moet iets heiligs worden dat Jehovah der legerscharen toebehoort, en al degenen die slachtoffers brengen, moeten binnenkomen en daarvan nemen en moeten daarin koken” (Zach. 14:20, 21). Betekent dit dat, figuurlijk gesproken, de kookpotten in het huis van Jehovah voortaan niet van koper gemaakt zouden worden maar van goud, zoals de schalen waarin het kostbare bloed van de offerdieren werd opgevangen en waaruit het bloed tegen het offeraltaar werd gespat? Mogelijk! En dat zou betekenen dat ook al zou het koken van offerandelijk vlees niet even belangrijk en waardevol zijn geacht als het opvangen van het bloed van het offerdier en het spatten ervan tegen het altaar, dit thans, in het nieuwe samenstel van dingen, echter anders zou zijn. Elke stap in het offeren van een gemeenschapsoffer aan God en in het delen ervan met Hem zou even waardevol zijn als elke andere stap in de regeling.
21 Niet het materiaal waarvan het speciale vat gemaakt is, telt, maar de dienst die het verricht en ook de belangrijkheid welke aan die dienst wordt toegekend. Dit zou derhalve te kennen geven dat elk aspect van dienst en van lof aan God belangrijk, noodzakelijk en waardevol is. Elk aspect wordt door God gewaardeerd en is in zijn ogen heilig of van een heilige hoedanigheid. Hoe verwarmt deze gedachte het hart van elke aanbidder van Hem! Hoe stimuleert het ons als aanbidders van Hem om alles wat wij doen als een deel van onze aanbidding van Hem te verrichten en alsof het rechtstreeks voor Hem gedaan wordt! — 1 Kor. 10:31.
22. Hoe zou zulk een gebruik van de kookpotten in de tempel, behalve de altaarschalen, op een grote toename in het aantal aanbidders van Jehovah kunnen duiden?
22 Het profetische beeld zou ook kunnen duiden op de grote toename in het aantal aanbidders van Jehovah in zijn typologische tempel, waar zij hun offers brengen. Er zouden zoveel offerdieren worden geslacht dat het normale aantal altaarschalen ontoereikend zou zijn om er het bloed in op te vangen ten einde het tegen het altaar te spatten; het zou dus nodig zijn ook de kookpotten met wijde opening te gebruiken om er het bloed in op te vangen ten einde het tegen het altaar te spatten (2 Kron. 29:22). Dit zou tot gevolg hebben dat er meer vlees van de offerdieren zou zijn dat eerst gekookt moest worden voordat het in de eetzalen van de tempel gegeten kon worden. Aangezien de kookpotten in het huis van Jehovah nu op een buitengewone wijze gebruikt werden om daaruit het bloed op het altaar te sprenkelen, zou men in de tempel kookpotten te kort komen. Dit zou het nodig maken de gewone kookpotten uit de particuliere huizen van de stad Jeruzalem te gaan gebruiken om daarin het offerandelijke vlees in de tempel te koken. Op deze wijze zouden die gewone huishoudelijke kookpotten „iets heiligs worden dat Jehovah der legerscharen toebehoort”. Ze zouden geheiligd worden voor Zijn dienst.
23. Wat valt er te zeggen — ongeacht waarop het beeld inzake het aardse Jeruzalem zou kunnen duiden — over een tekort aan priesters in het „hemelse Jeruzalem”, en over datgene wat door de priesters ten behoeve van de mensheid aangewend zal worden?
23 Wat ook het geval geweest mag zijn met het typologische Jeruzalem, zoals dit in het profetische beeld werd gebruikt, er zal in de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”, geen tekort zijn aan dienstdoende priesters. De Hogepriester Jezus Christus en het volledige aantal van zijn 144.000 onderpriesters zullen daarboven aanwezig zijn. Zij zullen volledig berekend zijn voor het wereldomvattende werk dat erin bestaat de gehoorzame mensheid van de doodaanbrengende gevolgen van zonde en onvolmaaktheid te genezen. Er zal als het ware geen tekort zijn aan gebruiksvoorwerpen. Het reinigende, genezende bloed van de Hogepriester Jezus Christus als het „Lam Gods” zal in zijn verlossende waarde ruimschoots voldoende zijn om allen die zich tot Jehovah God wenden, tot nut te strekken. Gedurende de gehele duizendjarige periode van zijn regering zullen hij en zijn onderpriesters in de behoeften van de mensheid voorzien; en de gezegende resultaten hiervan zullen derhalve zijn zoals in Hebreeën 7:24, 25 wordt vermeld: „Hij, omdat hij tot in eeuwigheid blijft leven, bezit zijn priesterschap zonder enige opvolgers. Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” De enorme toename van aanbidders in Jehovah’s geestelijke tempel ten gevolge van de opstanding van de doden zal hem derhalve niet een te grote last opleggen.
GEEN „KANAÄNIET” ZAL DE DUIZENDJARIGE AANBIDDING BEDERVEN
24. (a) Door wie zullen de aardse vierders van het duizendjarige feest in de geestelijke tempel van Jehovah niet worden lastig gevallen? (b) Welk optreden van Jezus op aarde in de tempel te Jeruzalem bewijst dat hij een dergelijke overlast niet zal toelaten?
24 Wanneer al die aardse vierders van het duizendjarige loofhuttenfeest Jehovah’s geestelijke tempel van aanbidding naderen, zullen zij niet geconfronteerd worden met of lastig gevallen worden door een menigte handelaars in religieuze artikelen, die zelfzuchtig trachten geld te verdienen aan degenen die God „met geest en waarheid” aanbidden (Joh. 4:24). Jehovah’s hemelse Hogepriester zal dit geen ogenblik toestaan. Toen hij als mens op aarde was om als hogepriester zijn volmaakte menselijke slachtoffer te brengen, heeft hij de tempel te Jeruzalem tweemaal van religieuze handelaars gereinigd, éénmaal in het eerste jaar van zijn openbare bediening en nog een keer slechts vier dagen vóór zijn offerandelijke dood. Over dit laatstgenoemde voorval lezen wij:
„En hij ging [op zijn zegepralende intocht] Jeruzalem binnen, de tempel in; en na alles in ogenschouw te hebben genomen, ging hij, aangezien het reeds laat was, met de twaalf naar Bethanië. Toen zij de volgende dag uit Bethanië waren gegaan, . . . kwamen zij te Jeruzalem. Daar ging hij de tempel binnen en begon hen die in de tempel verkochten en kochten eruit te werpen, en hij keerde de tafels van de geldwisselaars en de banken van hen die duiven verkochten, om; en hij liet niet toe dat iemand een gebruiksvoorwerp door de tempel droeg, maar leerde en zei voortdurend: ’Staat er niet geschreven: „Mijn huis zal een huis van gebed voor alle natiën worden genoemd”? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.’ En toen de overpriesters en de schriftgeleerden hiervan hoorden, zochten zij een mogelijkheid om hem om te brengen.” — Mark. 11:11-18; Jes. 56:7; Joh. 2:12-17.
25. Op de vervulling van welk deel van Zacharia’s profetie zal de Hogepriester aldus toezien?
25 Met dezelfde ijver die hij altijd al voor het huis van Gods aanbidding heeft gehad, zal de hemelse Hogepriester Jezus Christus erop toezien dat de laatste woorden van Zacharia’s profetie worden vervuld: „En op die dag zal er geen Kanaäniet [of, handelaar] meer in het huis van Jehovah der legerscharen blijken te zijn.” — Zach. 14:21.
26. (a) Waarom is er in Jehovah’s huis van aanbidding geen plaats voor de „Kanaäniet”? (b) Hoe of waarmee zal de aarde dan geheiligd worden?
26 De aanduiding Kanaäniet was synoniem met „handelaar”. (Spr. 31:24; Job 41:6; vergelijk Nehemía 13:15-21.) Voor zulke personen, die uit het heiligste wat er op aarde bestaat, de aanbidding van de ene levende en ware God, zelfzuchtige, commerciële winst trachten te maken, is in het aardse voorhof van Jehovah’s geestelijke tempel, en trouwens op de gehele aarde als Zijn voetbank, geen plaats. En zulke personen zullen er ook niet zijn, noch zal er enig religieus bedrog zijn. De aarde zal dan door de leer van de zuivere waarheid en de beoefening van de zuivere, onbesmette religie geheiligd worden. Overal op aarde zal Jehovah bekend zijn en vereerd worden (Jes. 11:9). Hij is heilig, en zijn aanbidders in het Paradijs over de gehele aarde zullen, evenals hij, heilig zijn. — 1 Petr. 1:16.
27. (a) Welk speciale voorrecht zal de „grote schare” overlevenden van de „grote verdrukking” gedurende de duizendjarige viering van het feest hebben? (b) Waartoe zullen allen die zich aan Jehovah’s aanbidding wijden dan het recht ontvangen?
27 „Van jaar tot jaar” zullen allen op aarde die van de „levende wateren” drinken die uit het „hemelse Jeruzalem” uitgaan, het duizendjarige loofhuttenfeest met onuitsprekelijke vreugde in Jehovah’s geestelijke tempel vieren (Zach. 14:8, 16). Het visioen dat in het laatste boek van de bijbel wordt gezien van de ongetelde „grote schare” aanbidders die met palmtakken in hun handen voor Gods aangezicht jubelen, komt overeen met het tempeltafereel waardoor speciaal de laatste dag van het „loofhuttenfeest” in het Jeruzalem uit de oudheid werd gekenmerkt (Openb. 7:9). De „grote schare” overlevenden van de „grote verdrukking” wordt een speciale vreugde bereid. Zij zullen namelijk de vele miljarden personen die uit het graf worden opgewekt mogen helpen op te gaan om het feest te vieren, ongeacht welke nationaliteit zij gedurende het vroegere samenstel van dingen hebben gehad. Op die wijze zullen allen die zich aan de aanbidding van de Koning, Jehovah der legerscharen, wijden, het door God geschonken recht ontvangen op een leven van nimmer eindigende vreugde in een aards Paradijs onder Jehovah’s Theocratie.
28. Naar welk toekomstige tafereel van Gods volbrachte voornemen met betrekking tot de aarde kunnen aanbidders van de Goddelijke Regeerder hun ogen des geloofs opheffen?
28 Al gij aanbidders van de Goddelijke Regeerder Jehovah, heft uw ogen des geloofs op naar het toekomstige tafereel dat de aardse „voetbank” van deze hemelse Theocraat zal sieren. Ziet hoe de gehele aarde een schitterend en vredig Paradijs is, dat zelfs een lust is voor het oog van de grote Theocraat en Schepper, een Paradijs dat gesierd wordt door plantengroei en bomen, die niet alleen goed zijn voor het gezicht maar die ook voedsel voortbrengen tot instandhouding van het leven van volmaakte schepselen. De goddelijke opdracht die in het begin in Eden aan de volmaakte man en vrouw werd gegeven, is dan verwezenlijkt, namelijk: „Vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” De gehele aarde, tot de vier hoeken ervan, is gevuld met godvruchtige menselijke schepselen die fysieke, morele en mentale volmaaktheid bezitten en die door de vaderlijke Theocraat, door bemiddeling van het Lam Jezus Christus, vreugdevol als zijn zonen en dochters worden erkend.
29. Aan wie zullen alle bewoners van het Paradijs hun redding toeschrijven, en hoe zullen de bewoners van de hemel hierop reageren?
29 Het einde van de laatste dag van de goddelijke week van zeven scheppingsdagen, die elk zevenduizend jaar lang zijn, is aangebroken. Wanneer God de Schepper alles wat hij heeft gemaakt inspecteert en overziet, blijkt het „zeer goed” te zijn (Gen. 1:28 tot 2:3). De ganse hemel aanschouwt de tot volmaaktheid gebrachte aarde en luistert. Het hart van de hemelse serafs, cherubs en engelen is vol bewondering voor de grote Theocraat als zij zien dat alle mensen op aarde God vol eerbied aanbidden. Er weerklinkt lof aan God. Het ontroert de hemelse menigten als zij horen hoe alle aardbewoners instemmen met de „grote schare”, die dankbaar zegt: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.” „Amen”, antwoorden alle heilige bewoners van de hemel, „de zegen en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheid. Amen.” — Openb. 7:9-12.