Waarom werd het op deze wijze geschreven?
„Geef mij verstand, opdat ik uw wet moge nakomen en opdat ik haar met het gehele hart moge onderhouden.” — Ps. 119:34.
1. Is de behoefte aan aanmoediging een algemeen probleem, en waar kan de aanmoediging vaak worden gevonden?
HEBT u niet bemerkt dat wanneer u aanmoediging nodig hebt, waarheden uit Gods schatkamer, de bijbel, u vaak de kracht hebben gegeven persoonlijke beproevingen en problemen het hoofd te bieden? Het schijnt dat ons dit allen in ons leven als christenen is overkomen.
2. Welke ontmoedigende factoren hebben veel getuigen van Jehovah in de loop der jaren onder de ogen moeten zien, en hoe zijn zij in staat geweest ondanks dat standvastig te blijven?
2 Velen in deze tijd hebben bijvoorbeeld periodes van ontmoediging doorgemaakt wanneer tegenstanders smalend over Gods volk spraken en zelfs hun toevlucht tot geweld namen omdat zij christelijke getuigen van Jehovah waren die voor de waarheid opkwamen. Velen die al vijftig of zestig jaar met het ware christendom zijn verbonden herinneren zich nog goed hoe buren en anderen tijdens de Eerste Wereldoorlog en daarna onvriendelijke opmerkingen tegenover Jehovah’s getuigen maakten en hen onvriendelijk bejegenden. Hoe vaak werden velen niet spottend Russellisten genoemd! Sommigen werden geslagen, met teer besmeerd en daarna in veren gerold, gevangen gezet, beschimpt, afgeranseld en bespuwd. Ondanks dit alles zijn Jehovah’s christelijke getuigen er toch mee voortgegaan het hun door hun God, Jehovah, geboden werk te doen. Hoe zijn zij hiertoe in staat geweest? Gedeeltelijk door het begrip, de aanmoediging en de kracht die zij hebben geput uit Gods Woord en de publikaties die door de „getrouwe en beleidvolle slaaf” in deze dagen van goddeloosheid zijn gedrukt.
3. Met wat in gedachten dienen wij de bijbel te lezen?
3 En dat is ook het doel van Gods Woord: de dienstknechten van Jehovah op te bouwen. Daarom dient men, als men de verschillende boeken van de bijbel leest, achtergrondinformatie over het boek en de schrijver ervan in gedachten te hebben. De lezer van de Heilige Schrift zou er goed aan doen zichzelf af te vragen: ’Waarom werd het op die wijze geschreven?’
4. Op welk bijbelboek in het bijzonder gaan wij nu onze aandacht richten?
4 Laten wij eens een boek van de bijbel nemen en er enige tijd aan besteden om de redenen vast te stellen waarom het werd geschreven in de stijl en met de argumenten die zijn gebruikt. Onze bespreking zal zich richten op de brief van de apostel Paulus aan de christenen in Jeruzalem; deze wordt gewoonlijk de brief aan de Hebreeën genoemd (Hebr. 13:22). Door de omstandigheden te beschouwen die bestonden toen Paulus negentienhonderd jaar geleden zijn brief schreef, zullen wij worden geholpen te begrijpen en op prijs te stellen dat hij die brief schreef ten einde Gods volk te sterken en te vertroosten.
EERSTE-EEUWSE MENINGEN OMTRENT HET CHRISTENDOM
5. Wat is de religieuze situatie die er omstreeks het jaar 61 G.T. in Jeruzalem heerst?
5 Laten wij eens in de tijd teruggaan naar ongeveer 61 G.T. en naar de stad Jeruzalem. Het is ongeveer achtentwintig jaar nadat Jezus aan een martelpaal vlak buiten de muren van Jeruzalem was gestorven. Jeruzalem is een heilige stad voor de joden. Naar het zich laat aanzien is Jeruzalem de dagen van de verachte Jezus van Nazareth te boven gekomen. Er wordt beweerd dat de religie van de joden de oudste religie is, die teruggaat tot hun voorvader Abraham. De geestelijke leiders van de joden, de rabbi’s, zijn in hoog aanzien bij het volk. Zij hebben prestige en ontvangen eer. Zij zijn op de stoel van Mozes gaan zitten en hebben de voornaamste plaats aan de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen ingenomen; zij ontvangen de begroetingen op de marktplaatsen en worden door de mensen „Rabbi” genoemd. Zij zijn werkelijk een deel van de religieuze machtsstructuur van die tijd. — Matth. 23:6, 7.
6. (a) Hoe werden de christenen in die stad door de joodse religieuze leiders beschouwd? (b) Wat ondervond Paulus toen hij niet veel jaren daarvóór in de stad was? (c) Waaraan had de kleine groep christenen in Jeruzalem grote behoefte?
6 Er zijn in Jeruzalem ook naar verhouding weinig mensen die tot de gehate sekte behoren waarvan de leden christenen worden genoemd of die „De Weg” wordt genoemd (Hand. 9:2; 19:9; 22:4). Zij worden door de joodse religieuze leiders en hun volgelingen met verachting bekeken. Zij worden vervolgd en gehekeld. Bovendien zijn zij voornamelijk joden van geboorte en daarom dubbel gehaat, omdat zij de joodse religie in de steek hebben gelaten en volgelingen van Jezus, de „zogenoemde” Christus, zijn geworden. Zo groot is de haat tegen christenen dat toen de apostel Paulus enkele jaren daarvóór in de stad was geweest louter het feit dat hij zich in de tempel vertoonde al oproer had verwekt, waarbij de joden uit alle macht schreeuwden: „Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoorde niet te leven!” (Hand. 22:22) Meer dan veertig joden verbonden zich met een vervloeking noch te eten noch te drinken totdat zij Paulus uit de weg hadden geruimd (Hand. 23:12-15). In deze atmosfeer van religieus fanatisme en haat tegen christenen moest de gemeente leven, prediken en zorgen dat zij vast in het geloof bleven. Hoezeer hadden zij aanmoediging en een degelijke kennis en zuiver begrip aangaande Christus en de wijze waarop hij de wet van Mozes vervulde nodig, opdat zij niet in het judaïsme zouden terugvallen en de Mozaïsche wet weer zouden gaan onderhouden! Zeker Páulus wist wat zij nodig hadden. Hij kende de beproevingen die zij ondergingen persoonlijk.
7. Noem enkele van de argumenten die de joodse leiders en hun volgelingen misschien wel tegen de christenen gebruikt hebben.
7 Denk eens een ogenblik aan enkele van de argumenten en aan de tegenstand waaraan die vroege joodse christenen het hoofd moesten bieden. In de eerste plaats was het verre van de joodse religieuze leiders en hun volgelingen die gehate christenen te laten denken dat zij Gods gunst hadden. Hadden de jóden niet het tastbare bewijs van Gods zegen? Was het niet waar dat God zich door bemiddeling van engelen met de joden had ingelaten? Stellig, want het boek van Mozes zegt: „Jehovah’s engel [verscheen Mozes] in een vuurvlam midden in een doornbos.” Later zei Jehovah: „Zie, ik zend een engel voor u uit om u onderweg te behoeden en u naar de plaats te brengen die ik heb bereid” (Ex. 3:2; 23:20). De joden hebben misschien wel gesnoefd dat Mozes zelfs van mond tot mond met God had gesproken. Kijk bovendien eens naar de luisterrijke tempel met de Heilige en Allerheiligste afdeling. Let eens op de opvallende schoonheid, de solide bouw en het hechte fundament ervan! Dat hadden de joden! En dan nog iets: denk eens aan de joodse priesterschap! Ze ging nota bene helemaal terug tot Aäron en zijn zonen, leden van de stam Levi. De hogepriester was een afstammeling van deze speciale geslachtslijn. De joden hadden het door God zelf aan Mozes gegeven Wetsverbond. Het goddelijke koningschap was het bezit van de joden; en Jeruzalem dan, Jeruzalem was de troonstad van waaruit Gods heerschappij moest uitgaan.
8, 9. (a) Hoe zouden de joodse leiders de stichter van het christendom en diens volgelingen hebben kunnen hekelen? (b) Waarmee zouden zij de christenen zelf en hun nederige vergaderplaatsen heel goed hebben kunnen vergelijken?
8 Kijk nu eens naar de christenen in Jeruzalem. Wat hadden zij? Vanuit het standpunt van de joodse leiders, hadden de christenen daarbij vergeleken niets. Hun leider Jezus was dood en was als een gewone misdadiger gestorven. Wie was hij? Voor zover het de joodse leiders betrof, had hij geen aanzien. Hij was maar gewoon de zoon van een nederige timmerman, en uit Nazareth nog wel. En wat opleiding betreft, hij had geen enkele van de hogere rabbijnse scholen doorlopen. Hoezeer ontbrak het hem, vanuit het standpunt van de joden bezien, aan kennis en opleiding vergeleken bij wat hun onderwijzers en leraren wisten en hadden geleerd! Daarenboven waren er maar heel weinig goed onderlegde mannen onder zijn volgelingen. Zijn volgelingen bestonden voor het merendeel uit vissers, belastinginners en zelfs heidenen, en die heidenen behoorden in de ogen van de joodse leiders zeker niet tot het natuurlijke zaad van Abraham. Hoe konden de christenen ook maar voor één ogenblik denken dat zij Gods gunst hadden en dat God zich met hen inliet? De joden waren van mening dat zíj degenen waren die God had uitverkoren, want zíj waren het nageslacht van Abraham. Daar komt nog bij dat de christenen in bovenvertrekken of op andere ongewone plaatsen bijeenkwamen, terwijl de joden hun prachtige tempel hadden waarin zij vergaderden.
9 Ongetwijfeld werden zulke en vele andere argumenten tegen joodse christenen gebruikt. Hoezeer hadden zij aanmoediging en begrip van de situatie nodig! Als er nu maar iemand was die wist waaraan zij behoefte hadden en die troost en hulp bood!
IN TEGENARGUMENTATIE CHRISTUS BOVEN MOZES GESTELD
10. Wie kende deze problemen waarmee christenen werden geconfronteerd, en wie werd er derhalve toe geïnspireerd om hun te schrijven ten einde hen op te bouwen?
10 Jehovah God in de hemel was natuurlijk op de hoogte van hun toestand. Door inspiratie zorgde hij ervoor dat de apostel Paulus zich bezorgd maakte over de omstandigheden waarmee zij werden geconfronteerd. En derhalve schreef Paulus aan die getrouwen in Jeruzalem, en het boek Hebreeën bevat zijn antwoord op de vele beschuldigingen die ongetwijfeld tegen het eerste-eeuwse christendom door de vijanden ervan werden ingebracht.
11, 12. (a) Welke argumentatie ging Paulus nu volgen, en waarom was dit passend? (b) Hoe toonde Paulus Jezus’ superioriteit aan vergeleken met engelen? (c) Met Mozes?
11 Terwijl Paulus de joden met hun eigen beweringen tegemoet treedt, toont hij de superioriteit aan van het christelijke samenstel en zijn priesterschap in vergelijking tot het judaïsme. Het was belangrijk dat hij dit deed. Die christenen in Jeruzalem waren ongetwijfeld voor het merendeel joden van geboorte. Zij waren goed op de hoogte met de wet van Mozes en de argumenten van de joodse leiders. Om die reden rustte op Paulus de verplichting hun de tegenargumenten, de ware stand van zaken, te tonen en de onjuistheid aan de kaak te stellen van de beschuldigingen die door de joodse religieuze leiders tegen hen werden ingebracht. Het was bijvoorbeeld waar dat de wet van Mozes door engelen was overgebracht. Maar hoe laten engelen zich met de Heer Jezus vergelijken? In Hebreeën 1:4-6 schreef Paulus het volgende: „Daarom is hij [Jezus] beter geworden dan de engelen in die mate dat hij een naam heeft geërfd welke uitnemender is dan de hunne. Tot wie van de engelen heeft hij bijvoorbeeld ooit gezegd: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden’? En wederom: ’Ik zal zijn vader worden, en híj zal mijn zoon worden’? Doch wanneer hij wederom zijn Eerstgeborene de bewoonde aarde binnenleidt, zegt hij: ’En al Gods engelen moeten hem aanbidden.’” Paulus wijst er dus op dat engelen dienstknechten zijn, maar dat Jezus de Zoon van God is.
12 Maar wat valt er te zeggen over het feit dat God van mond tot mond met Mozes sprak? Het lijdt geen twijfel dat dit iets belangrijks was. Maar met betrekking tot Jezus Christus schrijft Paulus: „Want de laatste [dat wil zeggen, Jezus] wordt meer heerlijkheid waardig gekeurd dan Mozes, aangezien hij die het huis bouwt, meer eer heeft dan het huis. . . . En Mozes was als dienaar getrouw in Diens gehele huis . . . maar Christus was getrouw als Zoon over Diens huis.” Paulus zei hier in feite: ’Broeders, wie is groter in een huis — een dienaar, zoals Mozes was, of de Zoon van de Eigenaar van het huis, zoals Jezus Christus is?’ Hoe versterkend moet het voor de joodse christenen die daar in Jeruzalem woonden, zijn geweest dit inzicht in de aangelegenheid te hebben! — Hebr. 3:3-6.
DE SUPERIORITEIT VAN CHRISTUS ALS HOGEPRIESTER
13. (a) Wat zou beter kunnen zijn dan een stoffelijke tempel in Jeruzalem, en waar bevond Christus Jezus zich? (b) Hoe toonde Paulus de superioriteit van Christus’ priesterschap vergeleken met dat van Aäron?
13 Paulus gaat nu over op een ander argument, dat van de prachtige stoffelijke tempel in Jeruzalem. En inderdaad, hij was prachtig en kostbaar. Maar van wat voor betekenis zou een stoffelijke tempel zijn, vergeleken met de grootse ervaring zich in de tegenwoordigheid van God zelf te bevinden? Het was koning Salomo die destijds, in de elfde eeuw vóór onze gewone tijdrekening, de eerste prachtige tempel op de berg Moría bouwde, en bij de inwijding ervan zei hij dat Jehovah niet werkelijk in een door mensenhanden gemaakt gebouw zou wonen. Hij zei dat de hemel der hemelen de Almachtige God Jehovah niet eens kon bevatten, laat staan de tempel die hij had gebouwd! (1 Kon. 8:27). Zich in de tegenwoordigheid van Jehovah in de hemel zelf bevinden, zou dus veel en veel grootser zijn dan in welke aardse tempel maar ook te dienen. Paulus schrijft daarom dat Christus Jezus „de hemelen is doorgegaan” tot in de tegenwoordigheid van zijn Vader, Jehovah (Hebr. 4:14). En wat de Aäronische priesterschap betreft, welke in die dagen in Jeruzalems tempel diende, Paulus vergelijkt haar met het priesterschap van Christus en toont aan dat de laatste verre superieur is, want deze is naar de wijze van Melchizédek. Paulus’ woorden in Hebreeën 5:5, 6 waren: „Christus [heeft] zichzelf niet verheerlijkt door hogepriester te worden, maar hij werd verheerlijkt door hem die met betrekking tot hem sprak: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden.’ . . . ’Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchizédek.’” Ja, een priester in eeuwigheid, en het was iets dat niet afhing van een erfenis van zondig vlees, maar van een eed van God. Paulus’ woorden over deze kwestie staan in Hebreeën 7:19-22 opgetekend: „Want de Wet heeft niets tot volmaaktheid gebracht, maar het bovendien invoeren van een betere hoop wel, waardoor wij tot God naderen. Ook in die mate, dat het niet zonder een gezworen eed is geschied . . . in die mate is Jezus ook degene geworden die als borg van een beter verbond is gegeven.” En wat het aanblijven betreft zonder de noodzaak van een opvolger, zegt Paulus vervolgens: „Bovendien moesten velen achtereenvolgens priester worden [onder de joodse Wet] omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven, maar hij [Jezus], omdat hij tot in eeuwigheid blijft leven, bezit zijn priesterschap zonder enige opvolgers. Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” — Hebr. 7:23-25.
14. Toon aan hoe de superioriteit van Christus’ offer de christenen die zijn brief lazen, moet hebben aangemoedigd.
14 Dit waren beslist krachtige argumenten van hun geliefde apostel Paulus om de positie van de christenen te versterken en hen te helpen vast in het geloof te blijven. Dat was echter niet alles. Paulus gaat verder met zijn argumentatie omtrent de superioriteit van Jezus als hogepriester in Jehovah’s hemelse tempel. Hij dringt tot de kern van de situatie door wanneer hij de christenen nog meer argumenten geeft. Hij vergelijkt het offer van de Heer Jezus met de slachtoffers die door de Aäronische priesterschap werden gebracht en waarop de joodse leiders zo prat gingen. In de verzen 26 tot en met 28 van hoofdstuk zeven schrijft Paulus: „Want zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen. Hij behoeft niet dagelijks, zoals die hogepriesters, slachtoffers te brengen, eerst voor zijn eigen zonden en daarna voor die van het volk (want dit heeft hij eens voor altijd gedaan toen hij zichzelf ten offer bracht); want de Wet stelt mensen die met zwakheid behept zijn tot hogepriester aan, maar het woord van de gezworen eed, die na de Wet kwam, stelt een Zoon aan, die voor eeuwig tot volmaaktheid is gebracht.” Denk eens wat een aanmoediging die woorden voor de getrouwen in Jeruzalem waren. Ja, Christus, een hogepriester die zijn eigen volmaakte leven voor de mensheid offerde, is door Gods gezworen eed nu een priester in eeuwigheid zonder opvolgers.
HET NIEUWE VERBOND MAAKT HET OUDE VEROUDERD
15. Wat wordt door Paulus’ argumentatie in Hebreeën 8:7-13 met betrekking tot een beter verbond beklemtoond, en wat is de logische gevolgtrekking met betrekking tot het oude verbond?
15 Paulus gaat nu op een ander argument over waarmee de christenen eveneens gebaat zullen zijn, en dat betreft het Wetsverbond met Mozes als middelaar, vergeleken bij het betere verbond met Christus als middelaar tussen God en zijn getrouwen op deze aarde. Let op Paulus’ argument in Hebreeën 8:7-13: „Want indien op dat eerste verbond niets aan te merken was geweest, zou er geen plaats zijn gezocht voor een tweede.” Was er op het eerste niets aan te merken geweest? Jawel, want Jehovah zelf had gezegd: „Ik zal . . . met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten, niet overeenkomstig het verbond dat ik met hun voorvaders maakte, op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, want zij zijn niet in mijn verbond gebleven.” „Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal aangaan”, zegt Jehovah. „Ik wil mijn wetten in hun verstand leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden, en zij zullen mijn volk worden.” „Wanneer hij zegt ’een nieuw verbond’”, zo redeneert Paulus, „heeft [God] het vroegere verouderd gemaakt. Welnu, wat verouderd is gemaakt en oud wordt, staat op het punt te verdwijnen.” — Vergelijk Jeremia 31:31-33.
16. Wie had nu reden aangemoedigd te zijn? Wie had reden ontmoedigd te zijn? Waarom?
16 Denk eens aan hoe aanmoedigend deze woorden geweest moeten zijn: „Welnu, wat verouderd is gemaakt en oud wordt, staat op het punt te verdwijnen.” Wie konden er nu gelukkig en niet bedroefd en treurig zijn? De christenen natuurlijk, want zij hielden zich aan een verbond dat in de plaats kwam van het verouderde, het Wetsverbond. De religieuze snoevers die het christendom bestreden, zouden de bedroefden en treurenden blijken te zijn. Datgene waarop zij zich verlieten, was niet langer de wijze waarop God met zijn volk handelde. Zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, die tot hemelse heerlijkheid was opgewekt, was de middelaar geworden van een nieuw en beter verbond dat op betere en blijvender beloften was gegrond en bekrachtigd door een kostbaarder slachtoffer, zijn eigen vergoten bloed.
HET KONINKRIJK BEVESTIGD OP DE HEMELSE BERG SION
17. (a) Waartoe naderden die christenen, in tegenstelling tot Mozes die tot de berg Sinaï naderde om aldaar het Wetsverbond te ontvangen? (b) Hoe laat het hemelse Jeruzalem zich met het aardse Jeruzalem vergelijken?
17 Wat valt er te zeggen over enige aanspraak dat het Koninkrijksrecht de joden toebehoorde en dat Jeruzalem Gods stad was van waaruit de goddelijke heerschappij zou uitgaan? Hoe pakte Paulus dit argument in zijn brief aan de Hebreeën aan? Hij begint zijn argumentatie, die in hoofdstuk twaalf de verzen 18-27 wordt aangetroffen, op een heel interessante manier: „Want gij zijt niet genaderd tot dat wat betast kan worden en wat met vuur in vlam is gezet en een donkere wolk en dikke duisternis en een storm.” Inderdaad, christenen waren niet tot de berg Sinaï uit de oudheid genaderd, waar het Wetsverbond aan de natie Israël werd gegeven. Zij waren niet genaderd tot iets dat zij konden betasten en van waaruit zij vuurvlammen konden zien schieten. Neen, want te beginnen met 12 vers 22 zegt Paulus: „Gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, . . . en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond.” Ja, daartoe waren zij genaderd, tot de ware zetel van macht en regering, niet het aardse maar het hemelse Jeruzalem, en tot God, myriaden engelen, de gemeente van de eerstgeborenen en Jezus, de middelaar van het nieuwe verbond. Vergeleken daarbij verzonken het aardse Jeruzalem, evenals de berg Sinaï en ook de tempel en de priesterschap van de joden, in het niet.
18. (a) Hoe lang blijft het hemelse Jeruzalem in stand? (b) Wat was er reeds met het aardse Jeruzalem gebeurd en wat zou er ten tweede male gebeuren?
18 En hoe hecht, duurzaam en stevig gefundeerd zijn die berg Sion en dat hemelse Jeruzalem? Wij worden hierover niet in twijfel gelaten, want Paulus voegt eraan toe: „Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag” (Hebr. 12:28). Dat koninkrijk zou niet worden geschokt zoals het aardse Jeruzalem zeventig jaar lang, van 607 tot 537 v.G.T., hevig geschokt werd en in de nabije toekomst weer zou worden geschokt maar nu door de Romeinse legers onder Titus.
19, 20. Wat moesten die joodse christenen nu doen, en waarop had Paulus in zijn argumentatie een beroep gedaan?
19 Hoe vertroostend en bezielend moeten Paulus’ woorden voor die vroege joodse christenen zijn geweest! Negentien eeuwen later leven die woorden nog steeds en zijn vol betekenis voor ons christenen in deze twintigste eeuw.
20 In een tijd dat joodse tegenstanders steunden op ouderdom, stoffelijke rijkdom, macht, pracht en praal van riten, ceremonieën en de wijsheid van deze wereld, moesten christenen dus groeien in geloof, in de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, in de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien. Hoe aanmoedigend moet die brief voor Gods getrouwen omstreeks het jaar 61 G.T. zijn geweest. Ja, „De Weg” tot leven met eeuwige zegeningen werd hun duidelijk voor ogen gesteld. En Paulus schreef zijn brief zo dat hij een beroep zou doen op hun redenatievermogen en logica als geboren joden en dat zij erdoor zouden worden opgebouwd in het geloof. De woorden van Paulus in het boek Hebreeën zijn eveneens vertroostend voor hedendaagse christenen.
21. Hoe kunnen wij allen, zoals in onze studie is geïllustreerd, onze waardering voor Gods Woord doen toenemen, en om welke reden?
21 Om volledig voordeel van de Schrift te trekken, moeten wij beseffen waarom ze op deze wijze werd geschreven. Met behulp van zulke boeken als Aid to Bible Understanding en ook „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig” en vele andere publikaties, beschikken wij werkelijk over een schatkamer van kennis om ons te helpen te weten te komen hoe en waarom elk bijbelboek zo werd geschreven. Met zo’n ruimere kijk kunnen wij stellig goed toegerust worden tot ieder goed werk dat God ons wellicht te doen geeft. Wat wij met het bijbelboek Hebreeën hebben gedaan, kunnen wij ook doen met de andere vijfenzestig boeken waaruit Gods Woord, de bijbel, is samengesteld. Hoe passend zijn de woorden die in het laatste hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën voor alle christenen in deze tijd staan opgetekend: „Moge . . . de God van vrede . . . u toerusten met al het goede om zijn wil te doen, en moge hij door bemiddeling van Jezus Christus datgene in ons verrichten wat welgevallig in zijn ogen is”! — Hebr. 13:20, 21.