„Uw woord is waarheid”
„Dit is” of „Dit betekent mijn lichaam . . . mijn bloed” — Wat moet het zijn?
’MAAR u hebt het Woord van God veranderd. Volgens mijn bijbel zei Jezus over het brood en de wijn: „Dit is mijn lichaam” en „dit is mijn bloed”. Hij zei niet: „Dit betekent mijn lichaam” en „dit betekent mijn ’bloed’”, zoals in uw bijbel staat.’ Dit zou een oprechte rooms-katholiek tot een van Jehovah’s christelijke getuigen kunnen zeggen als zij het onderwerp van de communie bespreken. — Matth. 26:26, 28, PC, SW.
In veel vertalingen wordt inderdaad het woord „is” gebruikt ter vertolking van Jezus’ woorden. Maar er zijn ook vertalingen waarin de woorden net zo worden weergegeven als in de Nieuwe-Wereldvertaling. De vertaling van Moffatt bijvoorbeeld gebruikt het woord „betekent” voor „is”, en die van C. B. Williams gebruikt „stelt voor” in plaats van „is”.
Wat is echter de reden voor het verschil in de weergave van verscheidene vertalingen? De vertaler R. Weymouth vermeldt in een voetnoot van zijn derde uitgave het volgende over het werkwoord „is” in deze tekst: „Of ’betekent’, ’stelt voor’, ’symboliseert mijn lichaam’. Op veel plaatsen zowel in het O[ude] T[estament] als het N[ieuwe] T[estament] kan het werkwoord ’is’ of ’zijn’, hetzij uitgedrukt of (zoals hier) stilzwijgend aangenomen, aldus worden vertolkt.”
Weymouth haalt als voorbeeld onder andere Jezus’ illustratie van de zaaier en de vier soorten van aarde aan. In deze illustratie zegt Jezus herhaaldelijk dat het ene iets anders „is”: „Die op de rotsachtige plekken is gezaaid, is hij die het woord hoort en het terstond met vreugde aanvaardt.” „Die tussen de doornen is gezaaid, is hij die het woord hoort, maar de zorg van dit samenstel van dingen en de bedrieglijke kracht van de rijkdom verstikken het woord.” „Die op de voortreffelijke aarde is gezaaid, is hij die het woord hoort en de betekenis ervan begrijpt” (Matth. 13:20, 22, 23). In deze passages betekent „is” „stelt voor”, en zo wordt het ook in de Spaanse katholieke Regina-vertaling weergegeven. De katholieke vertaling door monseigneur Knox gebruikt in een parallelle passage „beduidt” in plaats van „zijn” (Luk. 8:15). Hoewel sommige vertalers het werkwoord dus letterlijk verkiezen weer te geven met „is” of „zijn”, gebruiken anderen uitdrukkingen waardoor de specifieke betekenis van het werkwoord tot uitdrukking wordt gebracht.
Men dient ook in gedachte te houden dat Jezus dikwijls gebruik maakte van beeldspraak en gelijkenissen. Hij zei bijvoorbeeld: „Ik ben de deur van de schapen.” „Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken” (Joh. 10:7; 15:5). Als men zulke uitspraken letterlijk zou nemen, zouden ze nonsens worden. Ze moeten begrepen worden in overeenstemming met de indruk die erdoor op de toehoorders werd gemaakt.
Zo moeten ook wij, willen wij de betekenis van Jezus’ woorden omtrent het brood en de wijn begrijpen, de aangelegenheden bekijken vanuit het standpunt van degenen die bij de instelling van het Avondmaal aanwezig waren. Zouden zij hebben geconcludeerd dat het brood op miraculeuze wijze in Jezus’ dode lichaam was veranderd? Werden zij er door Jezus’ woorden toe gebracht te geloven dat de wijn werkelijk in zijn bloed was veranderd? Konden zij zich indenken dat zij, terwijl Jezus zich daar in hun midden bevond, letterlijk zijn lichaam verorberden? Konden zij de gevolgtrekking maken dat zij werkelijk Jezus’ bloed dronken, ondanks het feit dat Jezus al zijn bloed nog in zijn lichaam had? Hoe zouden zij zo iets ooit hebben kunnen geloven als het drinken van mensenbloed een overtreding van Gods wet was? (Gen. 9:4; Lev. 17:10) Als Jezus’ discipelen gedacht hadden dat zij werkelijk zijn lichaam aten en werkelijk zijn bloed dronken, zou dit betekenen dat zij zich bewust tot kannibalen maakten.
Het is daarom beslist duidelijk dat Jezus’ woorden betekenen dat het brood zijn lichaam voorstelde en de wijn zijn bloed beduidde. Dit wordt bevestigd door wat Jezus over de beker zei: „Deze beker is het nieuw verbond in mijn bloed, hetwelk voor u vergoten zal worden” (Luk. 22:20, Rooms-Katholieke Vertaling van 1717). Het ligt voor de hand dat de bij die gelegenheid gebruikte beker wijn niet het nieuwe verbond was. De beker hield slechts in symbolisch opzicht verband met het nieuwe verbond. Wat was dat symbolische verband? Het antwoord op deze vraag is duidelijk wanneer wij beschouwen in welke verhouding bloed tot het nieuwe verbond staat.
Toen Jehovah God bij monde van zijn profeet Jeremia voorzei dat er een nieuw verbond gesloten zou worden, verklaarde hij: „Ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken” (Jer. 31:31-34). De basis voor een dergelijke vergeving wordt onthuld in het beginsel dat in Hebreeën 9:22 wordt uiteengezet: „Indien er geen bloed wordt vergoten, geschiedt er geen vergeving.”
Over het oude verbond vertelt Hebreeën 9:18-20 ons: „Ook het vroegere verbond [werd] niet ingewijd zonder bloed. Want toen Mozes elk gebod volgens de Wet tot heel het volk had gesproken, nam hij het bloed van de jonge stieren en van de bokken met water en scharlaken wol en hysop en besprenkelde het boek zelf en heel het volk, zeggende: ’Dit is het bloed van het verbond dat God u als een verplichting heeft opgelegd.’” Er was ook bloed nodig om het nieuwe verbond van kracht te doen worden.
Bijgevolg beeldde de beker wijn het vergoten bloed van Jezus af, waardoor het nieuwe verbond van kracht werd en dat de werkelijke basis voor Gods vergeving van zonden verschafte. Hebreeën 9:11, 12 zegt: „Toen Christus echter gekomen is als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen, niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verkregen.”
Toen Jezus Christus het Avondmaal des Heren instelde, was het vergieten van zijn bloed nog iets toekomstigs. Hij zei niet ’mijn bloed dat wordt vergoten’, maar „mijn bloed, hetwelk voor u vergoten zal worden”. Indien Jezus de wijn op miraculeuze wijze in zijn bloed had veranderd, zou hij ten minste iets van zijn bloed op dat moment ten behoeve van zijn discipelen hebben vergoten.
Er dient niet over het hoofd te worden gezien dat Jezus’ offer, in tegenstelling tot de dierlijke slachtoffers die onder de Mozaïsche wet werden gebracht, niet herhaald hoefde te worden. In Hebreeën 9:27, 28 staat volgens een moderne, katholieke vertaling: „Het lot van de mensen is één enkele maal te sterven en daarna geoordeeld te worden: zo heeft ook Christus zich éénmaal geofferd om de zonden van allen op zich te nemen.” — SW.
Als het brood en de wijn in het letterlijke lichaam en bloed van Jezus veranderd zouden worden, zou dit betekenen dat Jezus voortdurend werd geofferd. Dit is absoluut in strijd met de Schrift. Jezus zelf zei tot zijn discipelen: „Doet dit tot een gedachtenis [niet bij wijze van offer] aan Mij” (Luk. 22:19, SW). Kennelijk bedoelde Jezus dat deze viering een herdenking, maar geen herhaling, van zijn offer zou zijn.
Zo blijkt de vertolking „Dit betekent mijn lichaam” en „dit betekent mijn ’bloed’” dus volkomen in overeenstemming te zijn met de rest van de bijbel. Hierdoor wordt de werkelijke betekenis van Jezus’ woorden tot uitdrukking gebracht zoals zijn discipelen ze begrepen moeten hebben ten tijde dat het Avondmaal des Heren werd ingesteld.