Dit is een tijd van oordeel
Hoe wordt de mensheid thans geoordeeld? Op welke basis wordt er een oordeel geveld? Met welk gevolg?
U BESEFT het misschien niet, maar er wordt thans over uw leven geoordeeld. Uw manier van doen en uw gezegden kunnen een gunstig of een ongunstig oordeel tot gevolg hebben. Blijkt het oordeel ongunstig te zijn, dan zal de uitvoering van het vonnis het verlies van uw leven betekenen. De verantwoordelijkheid voor het uitspreken van een dergelijk oordeel berust niet bij de geheime politie of bij van rijkswege of door het volk gekozen rechters, want Jehovah God, uw Schepper en de opperste Regeerder van het universum, is uw Rechter.
Indien uw handelwijze ten opzichte van zijn wetten en voornemens onjuist is geweest, zult u niet uw toevlucht tot omkoperij, bedrog of handige redeneringen kunnen nemen om een gunstige beslissing te verkrijgen. Hij is niet om te kopen en evenmin kunt u iets voor hem verbergen. Hij kent uw innerlijkste gedachten. „Geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wien wij rekenschap hebben af te leggen”. „Maar de HERE zetelt voor eeuwig, zijn rechterstoel heeft Hij ten gerichte gezet; ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid, Hij richt de natiën in rechtmatigheid”. — Hebr. 4:13; Ps. 9:8, 9.
Om geoordeeld te worden, behoeft u niet persoonlijk voor de grote Rechter te staan zoals men voor een menselijke rechtbank staat. Hij kan van zijn verheven troon in de hemel zijn aandacht op de aarde richten en de mensen van de hemel uit oordelen. „Zijn ogen slaan gade, zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen. De HERE toetst den rechtvaardige en den goddeloze; en wie geweld bemint, dien haat Hij”. — Ps. 11:4, 5.
OORDEELSPERIODEN
Er zijn bepaalde perioden in de menselijke geschiedenis geweest waarin God zijn aandacht op de aarde richtte om te oordelen. De mensen die hij aan een onderzoek onderwierp, werden geoordeeld overeenkomstig hun handelwijze ten aanzien van zijn rechtvaardige beginselen en voornemens. Zo stond het eerste mensenpaar bijvoorbeeld onder het Goddelijke oordeel, maar als gevolg van hun slechte handelwijze werd het doodsoordeel over hen uitgesproken.
De mensen die vlak voor de vloed van Noachs dagen leefden, maakten ook een oordeelsperiode door, die eindigde toen de Vloed de meesten van hen van het leven beroofde. Daar zij God en zijn voornemens boosaardig hadden genegeerd, ontvingen zij een ongunstig oordeel. ’Hij heeft de wereld van den voortijd niet gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard, toen Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen bracht’. — 2 Petr. 2:5.
Er staat niets in de bijbel waaruit wij zouden kunnen opmaken dat deze mensen in een vurige hel gestraft werden of zullen worden. Sinds de tijd van Adam tot op de huidige dag is de straf voor goddeloosheid geen kwelling in een vurige hel geweest maar veeleer de dood — een toestand waarin men afgesneden is van het leven. „Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood”. „De HERE bewaart allen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen”. — Rom. 6:23; Ps. 145:20.
Nadat Petrus de in de Vloed vernietigde wereld en de steden Sodom en Gomorra die door vuur zijn vergaan, had genoemd, zei hij verder: „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardige mensen te bewaren om op de dag des oordeels afgesneden te worden” (2 Petr. 2:9, NW). Deze twee bijzondere oordeelsperioden vormden daar het bewijs van. In beide perioden werden de goddelozen bewaard of werd het hun toegestaan door de oordeelsperiode heen te blijven leven tot de dag van hun oordeel. Mensen van godvruchtige toewijding, die een gunstig oordeel hadden ontvangen, werden echter beschermd.
Deze oordeelsperioden zijn voorbeelden voor ons. Ze vormen profetische beelden van de oordeelsperiode waarin wij nu leven. Jezus maakte dit zelf duidelijk toen hij zei: „Gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen . . . Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot”. — Luk. 17:26, 28.
Door alle eeuwen heen heeft Jehovah God het de goddelozen toegestaan te blijven leven en de aarde te beheersen, hetgeen tot in de huidige oordeelsperiode zo is gebleven. Zij die als goddelozen worden veroordeeld, zullen het einde van deze periode niet overleven, terwijl dit personen van godvruchtige toewijding wel zal worden toegestaan. „De door Hem gezegenden beërven het land, maar de door Hem gevloekten worden uitgeroeid” (Ps. 37:22). Zij zullen van het leven worden afgesneden.
GODS OORDELEN ZIJN BESLISSEND
Daar de opperste Rechter nooit een fout maakt, is het voor hem niet nodig zijn eenmaal uitgesproken oordelen nog eens te herzien. Zijn oordelen zijn beslissend. Dat betekent dat de mensen die in de Vloed van Noachs dagen zijn omgekomen, nooit meer zullen opstaan om nog eens berecht te worden. Hetzelfde geldt voor de mensen uit Sodom en Gomorra en voor Adam en Eva. Daar zij allemaal al een oordeelsdag voor de grote Rechter van het universum hebben meegemaakt en allen tot de vernietiging werden veroordeeld, zullen zij nooit meer een bewust bestaan ontvangen. Dat zal ook het geval zijn met de mensen die in de huidige oordeelsperiode leven en ten slotte door God vernietigd zullen worden.
Het onfeilbare oordeel dat Jehovah God over de onrechtvaardigen in de huidige oordeelsperiode zal vellen, zal even beslissend zijn als het voor de mensen was die hij in voorbijgegane oordeelsperioden ter dood heeft veroordeeld. Na de dood zullen zij niet voor zijn aangezicht verschijnen om nogmaals geoordeeld te worden. De in Hebreeën 9:27 opgetekende belofte — waar staat: „Zoals het den mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel” — is niet op hen van toepassing. De personen naar wie hier wordt verwezen, zijn degenen die als gevolg van Adams zonde sterven en niet omdat zij na de dood door God ongunstig zijn geoordeeld en door hem zijn terechtgesteld. Dergelijke personen kunnen slechts éénmaal sterven, maar gedurende de 1000-jarige regering van Christus zullen zij een opstanding krijgen en op basis van de handelwijze die zij dan ten opzichte van Gods beginselen en voornemens aan de dag leggen, zal worden beoordeeld of zij het waard zijn hun leven voort te zetten. — Zie De Wachttoren van 1 september 1947, de bladzijden 268-271.
Heden ten dage wordt u met een oordeel geconfronteerd op grond waarvan u zult kunnen blijven leven wanneer de Schepper in de komende oorlog van de grote dag van God de Almachtige zijn reeds lang bestaande belofte deze goddeloze wereld of dit samenstel van dingen te vernietigen, ten uitvoer zal brengen. U verkeert in een zelfde positie als waarin de mensen die in de oordeelsperiode vlak voor de Vloed leefden, zich bevonden. Evenals zij staat ook u onder goddelijk toezicht, terwijl uw handelwijze ten opzichte van Gods voornemens en zijn koninkrijksverkondigers beslissend is voor uw oordeel. Jezus zette dit uiteen in de toenmaals op de verre toekomst betrekking hebbende profetie die opgetekend staat in het vijfentwintigste hoofdstuk van Matthéüs. Daarin vergeleek hij het huidige oordeel der mensen met het door een herder verrichte scheidingswerk van schapen en bokken.
Daar de grote Rechter, Jehovah God, Christus Jezus uitkoos om hem in dit oordeelswerk te vertegenwoordigen, spreekt Jezus over zichzelf als over degene die het huidige oordeelswerk verricht. In het vijfde hoofdstuk van Johannes zet hij uiteen dat hij deze autoriteit van de grote Rechter had ontvangen: „Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan den Zoon gegeven. En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is” (Joh. 5:22, 27). Dit werd door de profeet Jesaja voorzegd: „Er zal een rijsje voortkomen uit den tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. . . . Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch recht spreken naar hetgeen zijn oren horen; want hij zal de geringen in gerechtigheid richten”. — Jes. 11:1, 3, 4.
Gedurende deze beslissende oordeelsperiode van de oude wereld zal de mensheid dus in werkelijkheid door de door God gemachtigde Rechter Christus Jezus worden geoordeeld. In zijn profetie waarin hij zichzelf met een herder vergelijkt, zegt hij: „Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op den troon zijner heerlijkheid. En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken, en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand”. — Matth. 25:31-33.
HET BEGIN VAN DE LAATSTE DAGEN
Dit oordeel der natiën zou, zoals u zult opmerken, gedurende de laatste dagen geschieden, wanneer Christus in koninkrijksheerlijkheid op de troon geplaatst zou zijn. Het kon niet plaatsvinden nadat het wereldse samenstel van dingen al door de hemelse legerscharen was vernietigd, want dan zou Christus de mensheid niet meer kunnen scheiden zoals schapen van de bokken worden gescheiden. Wanneer hij bij zijn tweede tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht op de troon zou worden geplaatst, zouden de goddelozen nog steeds bestaan en nog niet zijn vernietigd. Dit was in de verzen een en twee van Psalm 110 voorzegd, waar aan Jezus, Davids Heer, het bevel wordt gegeven: „Heers temidden van uw vijanden”.
De wereldgebeurtenissen sinds 1914 n. Chr. vormen het grote teken van Christus’ tweede tegenwoordigheid dat hij in het vierentwintigste hoofdstuk van Matthéüs had gegeven. Dit jaartal wordt ook bevestigd door het feit dat de tijden der heidenen of tijden der natiën, die in 607 v. Chr. waren begonnen, toen afliepen. Drie en een half jaar later begon hij met zijn oordeel, eerst bij het „huis Gods” en daarna onder de natiën van deze wereld. Deze periode komt overeen met de drie en een half jaar die voorbijgingen vanaf het tijdstip waarop Jezus tot Koning werd gezalfd totdat hij de tempel van Jeruzalem binnenging en deze reinigde. Bij een zorgvuldig onderzoek wordt overduidelijk het bewijs geleverd dat wij in de laatste dagen van deze oude wereld leven — de lang voorzegde oordeelsperiode.
Hoe de mensen op de wereldomvattende prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk reageren en Jehovah’s dienstknechten die deze prediking verrichten, behandelen, bepaalt of zij tot de schapen of tot de bokken worden gerekend. Tot de klasse der schapen zei Jezus: „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan”. En tot de klasse der bokken zegt hij: „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven”. — Matth. 25:40, 45, 46.
Wanneer u tot degenen behoort die doen wat volgens hen juist is, zonder een ander ooit enig nadeel te berokkenen, maar u negeert toch het goede nieuws van Gods koninkrijk en hetgeen hij vereist, kunt u niet verwachten een gunstig oordeel te ontvangen. Niet wat volgens ú goed is, telt, maar wat volgens God goed is.
De oprichting van Gods koninkrijk onder Christus is het beste nieuws dat er ooit is bekendgemaakt omdat het betekent dat de naam van Jehovah God spoedig gereinigd zal worden van de smaad die deze wereld erop heeft geworpen. Het betekent het naderende einde van een wereld welke de wereld die in de Vloed is vernietigd, in goddeloosheid nog heeft overtroffen. Het betekent dat de zachtmoedigen der aarde, de personen van godvruchtige toewijding die zich over het goede nieuws van het Koninkrijk verheugen, de aarde zullen beërven en onder de rechtvaardige heerschappij van die hemelse regering vrede en eeuwig leven zullen kunnen genieten. Niemand die enige liefde voor rechtvaardigheid, voor God en voor Christus bezit, zal dit goede nieuws negeren. Deze personen zullen het daarentegen met vreugde ontvangen en aan de bekendmaking ervan deelnemen.
EEN BELANGRIJKE TIJD
Evenals de oordeelsperiode die in de Vloed eindigde, ten slotte een definitief einde betekende voor de mensen die in die tijd leefden, zo zal ook het einde van de huidige oordeelsperiode een definitief eind maken aan het bewuste bestaan van degenen die ongunstig worden geoordeeld. Wij leven derhalve in een zeer belangrijke tijd.
Ouders die het goede nieuws van het Koninkrijk verwerpen en de goede beginselen en wonderbaarlijke voornemens van Jehovah God negeren, kunnen niet verwachten dat hun minderjarige kinderen de voltrekking van Gods oordeel zullen overleven. Tot op het moment waarop het kind de leeftijd heeft bereikt waarop het voor zijn eigen daden verantwoordelijk gesteld kan worden, valt het onder de gezinsverantwoordelijkheid. Goddelijke straffen of zegeningen die over de ouders komen, komen automatisch ook over de kinderen. Dit beginsel wordt duidelijk toegelicht in Ezechiël 9:6, waar God het bevel geeft: „Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen; maar niemand die het teken draagt, moogt gij aanraken”.
De onmondige kinderen van hen die in de Vloed omkwamen, werden niet met Noach in de ark beschermd maar werden te zamen met hun goddeloze ouders vernietigd. Hetzelfde was waar met betrekking tot de steden Sodom en Gomorra. Als er tien rechtvaardige mensen in die steden waren geweest, zouden zij zijn gespaard. Er waren beslist veel meer dan tien onmondige kinderen in deze plaatsen; ondanks dat vernietigde God de twee steden toch.
Daar de handelwijze der ouders rechtstreeks hun onmondige kinderen treft, rust er een zeer zware verantwoordelijkheid op hen. Zij kunnen het zich niet veroorloven ten aanzien van Gods bekendgemaakte voornemens een passieve houding aan te nemen. Doen zij dit wel, dan zullen zijzelf en hun minderjarige kinderen geen gunstig oordeel ontvangen. Ouders die op een actieve wijze liefde voor God en zijn koninkrijk tonen, worden tot de klasse der schapen gerekend en door God met het voorrecht gezegend te zamen met hun kinderen beschermd te worden.
Deze oordeelsperiode is voor mensen van alle rangen en standen een belangrijke tijd. De handelwijze die ieder mens nu met betrekking tot Gods koninkrijk en zijn voornemens aan de dag legt, kan òf de eeuwige dood òf bescherming tot in een rechtvaardige nieuwe wereld betekenen.
Gedurende de meer dan veertig jaar die er sinds 1918 zijn verstreken, in welk jaar het goddelijke oordeel bij hen die beleden Gods huis te vormen, begon, heeft een grote schare mensen gunstig op de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk gereageerd. Zij vormen een Nieuwe-Wereldmaatschappij van mensen die hun ’zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen hebben omgesmeed’ (Jes. 2:1-4). Zij verheugen zich reeds temidden van een door oorlog verscheurde wereld in vrede. Evenals de zes personen die te zamen met Noach en zijn vrouw door de vloed heen werden beschermd, zullen zij in de komende strijd van Armageddon, wanneer Gods hemelse legerscharen deze oordeelsperiode tot een rampspoedig einde zullen brengen, bescherming ontvangen. — 2 Thess. 1:6-9; Zef. 3:8.
In het verleden heeft God onwetendheid betreffende zijn geboden en voornemens voorbijgezien, maar dat doet hij gedurende de huidige oordeelsperiode niet. De wereldomvattende prediking van het goede nieuws van zijn opgerichte koninkrijk doet alle excuses voor onwetendheid teniet. Wanneer u uw leven liefheeft, zult u hetgeen u zojuist hebt gelezen, niet als iets onbelangrijks van u afzetten maar veeleer alle mogelijke moeite doen meer te weten te komen omtrent Jehovah’s voornemens en zijn vereisten om bescherming te ontvangen en onder zijn koninkrijk in een rechtvaardige wereld te leven. Wanneer u in overeenstemming met zijn wil handelt, zal uw leven niet op grond van een ongunstig doodsoordeel eindigen, maar zult u een gunstig oordeel ten leven ontvangen.