De losprijs, wonderbaarlijke uitdrukking van liefde en gerechtigheid
1, 2. (a) Welke belofte deed Jehovah toen de strijdvraag werd opgeworpen, hetgeen aanleiding geeft tot welke vraag? (b) Waarom werd de eniggeboren Zoon uitgekozen als degene die de belangrijkste rechtvaardiger van God zou zijn?
IN OVEREENSTEMMING met de waardigheid van zijn universele soevereiniteit werkt Jehovah schijnbaar onmogelijke problemen uit op een wijze die ons verbaasd doet staan. En achteraf zeggen wij: ’Het had op geen enkele andere manier zo grondig, rechtvaardig en absoluut goed gedaan kunnen worden’ (Jes. 55:9). Zodra de strijdvraag werd opgeworpen, kondigde God, in zijn voorkennis van wat hij precies zou doen, dan ook aan: „Hij [het zaad] zal u [Satan] in de kop vermorzelen.” — Gen. 3:15.
2 Wie zou door God worden bestemd om het „zaad” te zijn dat in de hiel vermorzeld zou worden? Jehovah’s eniggeboren Zoon! Hij werd gekozen als degene die de strijdvraag betreffende de waardigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s soevereiniteit in de allereerste plaats zou oplossen. Waarom deze belangrijke persoon, die Jehovah zo na stond? Welnu, toen Satan zijn uitdaging kenbaar maakte, wierp dit een schaduw op de reputatie van elk schepsel. Zelfs deze Zoon zou inbegrepen zijn bij deze uitdaging.a Meer dan dat, ze zou zich meer tot hem richten dan tot een van de andere schepselen van God, en wel in de eerste plaats omdat hij naast Jehovah in het universum de belangrijkste persoon was. Hij was degene die altijd de leiding had over de andere engelen. Hij was een medewerker van God geweest toen deze het universum maakte (Kol. 1:15-17). Een uitdager van God kon zeggen: Van alle schepselen die God getrouw zouden moeten dienen, is hij dit toch wel in de eerste plaats. Satans uitdaging bracht deze machtige Zoon van God daarom voor het voetlicht.
3. Hoe belangrijk was de naam van de Zoon in zijn voormenselijke bestaan?
3 Ook houdt de naam die de eniggeboren Zoon in zijn voormenselijke bestaan droeg verband met de situatie — zijn naam Michaël (Dan. 12:1; 1 Thess. 4:16; Openb. 12:7). Deze betekent: „Wie is als God?” De naam zelf is een vraag. Er wordt als het ware door gezegd dat indien er iemand zou opstaan en God zou uitdagen of zou trachten God te evenaren Michaël de belangrijkste persoon zou zijn op wie de taak zou komen te rusten om op te staan en te zeggen: ’Wie is deze die mijn Vader uitdaagt? Ik zal hem bewijzen dat er niemand is als Jehovah God.’ Door zijn naam werd hij er dus feitelijk reeds toe bestemd degene te zijn die ten behoeve van Jehovah de Rechtvaardiger en Beslechter van deze strijdvraag zou zijn.b
4, 5. Waarom was de eniggeboren Zoon de beste die gekozen kon worden, en werd hij gedwongen gunstig op deze uitnodiging te reageren?
4 Met betrekking tot de vraag waarom hij werd uitgekozen, kunnen wij de kwestie ook van een andere kant beschouwen. Hij werd niet gedwongen met het oog op dit voornemen dienst te verrichten. De bijbel toont aan dat Jezus bij zijn doop zei: „In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept” (Ps. 40:8; Hebr. 10:5-7). Er staat ook over hem geschreven: „Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat” (Hebr. 1:9). Wij zien dus dat Jezus er heel erg begerig naar was en er behagen in schepte Gods wil te doen. Hij zei zelf: „Ik [doe] altijd de dingen . . . die hem behagen” (Joh. 8:29). Hij kwam hier meer dan alle anderen voor in aanmerking. Bovendien zegt hij in hoofdstuk acht van Spreuken, waar hij wordt gepersonifieerd als wijsheid, over Gods scheppingswerk: „De dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de zonen der mensen” (Sp 8 vs. 31). Hij koesterde een diepe liefde voor de mensheid, die door God was geschapen. Hij nam deze toewijzing om zijn Vader te rechtvaardigen vreugdevol aan, in de eerste plaats uit loyaliteit jegens Hem en bovendien wegens de diepe liefde die hij voor de mensheid had.
5 Welnu, als deze Zoon van God de toewijzing bereidwillig aanvaardde, welke andere engel kon dan zeggen: „Neen, laat mij die toewijzing maar behartigen” Wie kon hem opzij dringen? Michaël nam de belangrijkste positie in om zich aan te bieden en in dit opzicht met God samen te werken. Hij was Jehovah’s eniggeboren Zoon, degene die hem het meest na was, degene die in een intieme verhouding tot Jehovah God stond. — Joh. 1:18.
GEEN VERGOELIJKING VAN ZONDE
6, 7. Waarom kon Jehovah de zonde van Adam en Eva niet door de vingers zien?
6 Jehovah heeft door bemiddeling van Jezus Christus in de losprijs voorzien. Liefde van de zijde van Jehovah God en zijn Zoon vormde de drijfveer voor de voorziening van de losprijs (Joh. 3:16). Deze voorziet in barmhartigheid, maar is de losprijs ook in harmonie met Jehovah’s gerechtigheid? Laten wij eens zien. Adam en Eva kwamen in opstand tegen Gods soevereiniteit, een handelwijze waarvan God wist dat deze mogelijk was, aangezien hij deze schepselen had geschapen als schepselen die hem uit vrije wil konden dienen. Zij dienden niet uit dwang, maar wegens de eigenschappen die zij bezaten en wegens hun vermogen zijn eigenschappen te waarderen en na te volgen. Er zijn stoffelijke dingen, zoals bijvoorbeeld de planeten, die Jehovah tot in het kleinste detail en precies zoals hij dit wil, dienen; dieren worden door instinct bestuurd, maar met verstand begiftigde schepselen kunnen hun eigen handelwijze volgen. Mocht er evenwel zonde in het universum komen, dan kon God deze niet vergoelijken en zeggen: ’Ik zal dit maar door de vingers zien.’ Kon hij tegen iemand die zondigde zeggen: ’Ik wil jou barmhartigheid bewijzen, en daarom zal ik je zonde maar vergeven’? Neen. In overeenstemming met zijn gerechtigheid en rechtvaardigheid kon hij zonde niet negeren en ongestraft laten.
7 Dit kan echter niet van de aardse regeringen in deze tijd gezegd worden. Zij hebben wetteloosheid door de vingers gezien, aangezien zij laks zijn en er niet ijverig tegen optreden. Als gevolg hiervan verliezen de mensen hun geloof in de regeringen, terwijl uiteindelijk alles achteruit gaat. De universele Wetgever zal niet toestaan dat dit met zijn wetten gebeurt.
8. Welk standpunt neemt Jehovah ten aanzien van zonde en zondaars in?
8 In zijn verantwoordelijkheid wet en orde in het universum te handhaven, zal God, de universele Soeverein, zonde daarom niet over het hoofd zien. „God laat niet met zich spotten” (Gal. 6:7). In Habakuk 1:13 zegt de profeet zelfs: „Gij zijt te zuiver van ogen om het kwaad te zien; en moeite aanzien kunt gij niet. Waarom toch ziet gij hen aan die verraderlijk handelen?” Maar een tijdlang staat hij vanzelfsprekend goddeloosheid toe wegens de grote strijdvraag die erbij is betrokken. In Jehovah’s tegenwoordigheid kan zondigheid niet bestaan. De serafs in Jesaja’s visioen worden afgebeeld als zeggend: „Heilig, heilig, heilig is Jehovah der legerscharen” (Jes. 6:3; Openb. 4:8). „Heilig” heeft de fundamentele betekenis van reinheid, zowel fysiek als moreel, terwijl de drievoudige herhaling ervan op reinheid in de overtreffende trap duidt. Er is in het universum niemand die zo rein is, in de hoogst mogelijke mate, en daarom kan iets dat zondig is, onmogelijk rechtstreeks tot hem naderen.
EEN WETTELIJK PROBLEEM
9. Alleen op welke wijze kon God zich met zondaars inlaten?
9 Om zich met degenen te kunnen inlaten die in zonde waren geboren, hoewel dit niet door hun schuld was gekomen, moest God dus een wettelijke basis hebben op grond waarvan hij zich met hen kon inlaten (Ps. 51:5; Rom. 5:12). Er moest iemand beschikbaar zijn, degene wiens slachtoffer de wettelijke basis zou vormen door bemiddeling van wie hij met de mensheid in contact kon treden. Wegens zijn eigen waardigheid en rechtvaardigheid kon hij zich niet rechtstreeks met zondige mensen inlaten. Daarom trof hij een voorziening.
10. Veranderde Jehovah, toen hij regelingen trof om zich met de mensheid te kunnen inlaten, zijn fundamentele wetten waardoor de mens wordt bestuurd?
10 Intussen liet God de mensen ermee doorgaan kinderen voort te brengen. Hij hield zich aan zijn eigen bekendgemaakte voornemen met betrekking tot ouders. Hij had hun het gebod gegeven kinderen voort te brengen (Gen. 1:28). Aangezien hij zich nu voornam de mensheid een standpunt ten aanzien van de strijdvraag te laten innemen, veranderde hij zijn wet niet of nam hij dat voorrecht niet van de ouders weg, en ook kwam hij niet tussenbeide, maar hij liet de mens zijn gang gaan en kinderen voortbrengen naar zijn eigen beeld, een nu onvolmaakt beeld (Gen. 5:3). Aan ouders werd het voorrecht geschonken hun kinderen groot te brengen, zodat dezen de soort van mensen zouden zijn waartoe de ouders hen hadden opgevoed (Spr. 22:6; 29:15). Wij zien in de huidige wereld hoe dat beginsel werkzaam is, velen groeien op als haters van God. God heeft dit echter toegelaten. Hij respecteerde zijn eigen wetten om de mensheid te besturen, en hij wist dat dit rechtvaardige wetten waren. Hij wist dat sommigen van de kinderen die geboren zouden worden, zijn zijde van de strijdvraag zouden kiezen. — Job 1:8; 2:3.
„ZIEL VOOR ZIEL”
11. Wat werd er verlangd om aan gerechtigheid te voldoen, en hoe werd dit gedemonstreerd in de wijze waarop God ten aanzien van Israël handelde?
11 Gods wettelijke vereiste van volmaakte gerechtigheid treedt duidelijk aan het licht in zijn wet aan Israël: „Ziel voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet” (Deut. 19:21). Dat God in dit opzicht heel precies te werk ging, werd ook geïllustreerd in de wijze waarop hij ten aanzien van Israël handelde toen hij een stam uitkoos die tempeldienst voor hem zou verrichten. De eerstgeborenen behoorden Jehovah reeds exclusief toe, omdat hij hen ervoor had behoed gedurende de tiende plaag die over Egypte kwam, gedood te worden. Maar nu wilde Jehovah dat de stam Levi in ruil voor de eerstgeborenen in zijn heiligdom dienst zou verrichten. Een telling bracht echter aan het licht dat er 273 Israëlitische eerstgeborenen meer waren dan levieten. Om deze 273 eerstgeborenen los te kopen, moesten de Israëlieten derhalve een losprijs voor elk van hen betalen. God was heel strikt in deze transactie (Num. 3:39-51). Ook als iemand een moord had gepleegd, kon er voor hem geen geld of andere losprijs worden genomen, hij moest sterven. Hij moest ziel voor ziel geven (Num. 35:31-33). Het is derhalve duidelijk dat de mensen alleen door de losprijs van een volmaakte menselijke ziel van zonde en dood losgekocht konden worden.
12. Hoe stond de mens ervoor wat het verschaffen van bevrijding betreft?
12 ’s Mensen hulpeloosheid wordt tot uitdrukking gebracht in 49 de verzen zes tot negen van de negenenveertigste psalm: „Zij die op hun middelen voor levensonderhoud vertrouwen, en die zich op de overvloed van hun rijkdom blijven beroemen, niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” De prijs was te kostbaar, te hoog, buiten het bereik van de gehele mensheid. Wanneer het van het vermogen van de mens zou afhangen, was bevrijding zo ver weg dat deze tot onbepaalde tijd zou wegblijven, zodat het in werkelijkheid een hopeloze zaak was.
GERECHTIGHEID, RECHTVAARDIGHEID HOOGGEHOUDEN
13. Was Jehovah in de kwestie van de losprijs even strikt jegens zichzelf als hij dit jegens Israël was? Leg dit uit.
13 Wilde het voor de mens dus ooit mogelijk zijn bevrijd te worden, dan moest God handelend optreden om hier een voorziening voor te treffen. Zou hij even strikt jegens zichzelf zijn als hij dit in zijn wet aan Israël was? Zou hij die wet hooghouden en zich aan zijn bekendgemaakte beginselen houden? Hij deed dit inderdaad, ook al hield dit voor hem in dat hij zijn eerstgeboren Zoon moest geven (Rom. 5:6-8). Wat een wonderbaarlijke hoedanigheid! Wij kunnen volledig op Jehovah vertrouwen, omdat wij weten dat hij nooit in het minst van zijn beginselen zal afwijken. Hij zal nooit, door een gril of door bepaalde onvoorziene omstandigheden, iets onredelijks doen of iets doen waardoor de beginselen worden geschonden die hij aan ons heeft geopenbaard. — Mal. 3:6.
14. In welk opzicht was de voorziening van de losprijs absoluut in harmonie met gerechtigheid en rechtvaardigheid?
14 Op deze wijze kon Jehovah volledig aan zijn eigen rechtvaardigheid vasthouden en tegelijkertijd de buitengewone slechtheid van zonde aantonen. De apostel Paulus brengt dit als volgt onder woorden: „Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, en het is als een vrije gave dat zij door zijn onverdiende goedheid rechtvaardig worden verklaard op grond van de verlossing door de losprijs die door Christus Jezus is betaald. God heeft hem als zoenoffer gesteld door middel van geloof in zijn bloed. Dit heeft hij gedaan om zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, want hij vergaf de zonden die in het verleden — terwijl God verdraagzaamheid oefende — waren geschied, ten einde in dit tegenwoordige tijdperk zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, opdat hij rechtvaardig zou zijn, zelfs wanneer hij de mens die geloof in Jezus heeft, rechtvaardig verklaart” (Rom. 3:23-26). In het loskoopoffer van Jezus Christus had God derhalve een wettelijke basis die in harmonie was met zijn gerechtigheid en rechtvaardigheid. Daarom kon hij, toen hij ten aanzien van Abraham handelde en hem rechtvaardig verklaarde, zoals hij ongeveer 3900 jaar geleden heeft gedaan, dit terecht doen, omdat hij wist dat hij in de toekomst de losprijs zou verschaffen (Rom. 4:9). Abraham was niet vrij van zonde, hoewel hij geloof oefende. Door middel van deze wettelijke regeling kon Jehovah echter ten aanzien van Abraham handelen en hierbij toch volledig rein en rechtvaardig zijn.
15. (a) Waarom werd Gods Zoon naar de aarde gezonden, en hoe werd hij als een volmaakt mens geboren? (b) Hoe weten wij dat hij zijn rechtschapenheid handhaafde en de laster van de Duivel volledig beantwoordde?
15 Ten einde de strijdvraag op te lossen en de losprijs te verschaffen, werd de eniggeboren Zoon van God naar de aarde gezonden, waar de Duivel druk kon uitoefenen op zijn rechtschapenheid. Door middel van een wonderbaarlijke geboorte uit de maagd Maria werd hij een menselijke zoon van God. Deze zoon werd uit een onvolmaakte vrouw geboren, maar was zelf volmaakt en zonder smet. De engel Gabriël had aan Maria bekendgemaakt: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd” (Luk. 1:35). De heilige geest trok een muur van onzichtbare kracht rondom Maria op zodat niets dit embryo bij de ontwikkeling tot de geboorte kon schaden. Satan de Duivel zou die Zoon indien mogelijk graag vóór de geboorte hebben vernietigd. Jezus is gedurende geheel zijn menselijke leven in die volmaakte toestand gebleven. Hij was „loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” (Hebr. 7:26). De strijdvraag werd door Jezus’ levenswijze buiten alle twijfel opgelost. Voor zijn offerandelijke dood zei hij: „De heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij” en „Nu wordt er een oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen” (Joh. 14:30; 12:31). Deze verklaringen tonen aan hoe hij volledig had bewezen dat Satan een leugenaar was.
JEZUS’ LIJDEN
16. Wat zullen wij beter beseffen wanneer wij beschouwen wat Jezus heeft geleden?
16 Op dit punt aangekomen, zouden wij kunnen zeggen dat het werkelijk heel moeilijk voor ons is te beseffen hoe groots Jezus was en is. Ten einde de strijdvraag op volmaakte wijze op te lossen, heeft Jezus geleden. Al Gods dienstknechten hebben door toedoen van Satan en zijn werktuigen verschrikkelijke dingen moeten meemaken. Maar Jezus heeft meer lijden moeten ondergaan dan welke dienstknecht van God maar ook. Op grond waarvan kunnen wij dit zeggen? Wanneer wij het antwoord op deze vraag beschouwen, kunnen wij beter beseffen hoe wonderbaarlijk datgene is wat onze Heer Jezus Christus voor ons heeft gedaan.
17. Wat deed Jezus, te zamen met zijn discipelen, in de laatste nacht dat hij op aarde was, voordat hij werd gearresteerd?
17 Beschouw eens wat er op de laatste avond gebeurde die hij samen met zijn discipelen doorbracht. Het verslag luidt: „Toen kwam Jezus met hen bij de plek die Gethsémane heette, en hij zei tot de discipelen: ’Gaat hier zitten, terwijl ik ginds ga bidden.’ En terwijl hij Petrus en de twee zonen van Zebedéüs meenam, begon hij bedroefd en zeer verontrust te worden. Toen zei hij tot hen: ’Mijn ziel is diepbedroefd, tot de dood toe. Blijft hier en waakt met mij.’ En nadat hij een eindje verder was gegaan, viel hij op zijn aangezicht, terwijl hij bad en zei: ’Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan. Nochtans, niet zoals ik wil, maar zoals gij wilt.’” Jezus deed dit drie maal, en elke keer als hij bij zijn discipelen terugkwam, sliepen zij. Hij zei tot hen: „Hebt gijlieden nog niet één uur met mij kunnen waken?” De discipelen waren traag van geest; zij waren zich niet bewust van de grote strijdvraag die deze nacht sterk zou worden belicht; zij konden daarom niet wakker blijven. — Matth. 26:36-44.
18. Vroeg Jezus, toen hij tot Jehovah bad, of hij voor de dood gespaard mocht blijven?
18 Wat bedoelde Jezus toen hij aan Jehovah vroeg: „Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan”? Zei hij dat hij zich terugtrok en afzag van zijn beslissing om te sterven en de losprijs te verschaffen? Neen, want hij had zijn discipelen steeds weer opnieuw verteld dat hij zou sterven. Hij had uitgelegd dat de opperpriesters en schriftgeleerden hem zouden arresteren en dat hij ter dood gebracht zou worden en op de derde dag door Jehovah zou worden opgewekt (Mark. 8:31; Luk. 9:22). Alleen al de gedachte aan het uit de weg gaan voor de offerandelijke dood was weerzinwekkend voor Jezus (Matth. 16:21-23). In het boek Hebreeën wordt aangetoond dat hij ten tijde van zijn doop, toen hij zijn offerandelijke loopbaan begon, zei: „Gij hebt mij een lichaam bereid”, dat wil zeggen, een volmaakt lichaam als loskoopprijs. Hij was aldoor vastbesloten die offerandelijke loopbaan te blijven volgen. — Hebr. 10:5.
19, 20. (a) Wat wist Jezus dat hem te wachten stond, en wat bad hij, indien God dit wilde? (b) Waarom was datgene wat Jezus te wachten stond, zo zwaar voor hem?
19 Neen, Jezus verzocht zijn Vader niet, voor de dood gespaard te mogen blijven. Hij wist evenwel dat hij binnen enkele uren gearresteerd zou worden en voor het joodse Sanhedrin zou worden geleid. Zij zouden hem schuldig verklaren aan godslastering, de allergrootste misdaad die mogelijk was (Joh. 10:33; Matth. 26:65). Houd in gedachten dat hij degene was die ’rechtvaardigheid liefhad en wetteloosheid haatte’. Hij was notabene uit de hemel gekomen als de Zoon van God om zijn Vader te rechtvaardigen, en nu werd zijn wezenlijke aard — zijn zoonschap — in de allereerste plaats geloochend door degenen die Gods eigen volk beleden te zijn (Joh. 19:7). Maar nu zouden zij hem aan een paal ophangen als de slechtste mens die er maar was — een lasteraar van God, alsmede een oproerkraaier (Luk. 23:2-4). Wat een laster jegens God! Hij komt om zijn Vader te rechtvaardigen en zijn naam te verhogen en nu wordt hij als een vloek en als een godslasteraar opgehangen!
20 Dat die beschuldiging van godslastering tegen hem werd geuit en dat Gods uitverkoren natie voor die beschuldiging verantwoordelijk was — dat was iets verschrikkelijks voor Jezus Christus, want van allen in het universum was hij in het verleden het ijverigst geweest om zijn Vader te behagen, om zijn eer hoog te houden, om zelfs het kleinste ding te vermijden waardoor er een ongunstig licht op zijn Vader geworpen zou worden. Een godslasteraar! Als iemand in deze tijd een van Jehovah’s dienstknechten is maar zich afvallig van God afkeert en hem lastert, is hij in de ogen van heel Gods volk verachtelijk. Jezus Christus, met zijn volmaakte geest, hart en begrip, voelde dit veel zuiverder aan dan wij dit zouden kunnen. Toch zei hij: „Nochtans, niet zoals ik wil, maar zoals gij [Jehovah] wilt.” — Matth. 26:39.
21. Welk verpletterende gewicht rustte er die nacht op Jezus’ schouders?
21 Wegens al deze dingen werd zijn zweet toen hij bad, als bloeddruppels (Luk. 22:44). Er rustte zo’n zware last op hem; de last van alles rustte die nacht op zijn schouders. Hij deed een beroep op zijn Vader en bad „met sterk geroep en tranen” (Hebr. 5:7). Hij wist dat hij getrouw moest blijven, want wat zou er gebeuren als hij in gebreke bleef? Wat zou dat een klap in het gezicht van Jehovah zijn geweest! Wat vormde het daarentegen een rechtvaardiging van zijn Vader en een klap in het gezicht van de Duivel als Jezus getrouw bleef! Jehovah vertrouwde zozeer op de loyaliteit van zijn Zoon dat hij in zijn Woord had laten optekenen, ja, dat hij van tevoren had gezegd wat Jezus zou doen. Jezus wist dat. Maar Jezus wist ook dat hij ervoor moest zorgen dat hij zijn rechtschapenheid handhaafde; hij zou hebben kunnen falen; hij zou hebben kunnen zondigen. Dat alles rustte op Jezus’ schouders. Zijn eeuwige leven en het leven van het gehele mensengeslacht stond op het spel. Dat was een verschrikkelijke druk.
22. Waarom riep Jezus het vlak vóór zijn dood zo uit?
22 Vlak voor zijn dood aan de paal riep hij uit: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Matth. 27:46; Ps. 22:1). De apostel Paulus zei tegen medechristenen: „Christus heeft ons losgekocht van de vloek der Wet door voor ons in de plaats een vloek te worden, want er staat geschreven: ’Vervloekt is een ieder die aan een hout is gehangen’” (Gal. 3:13). Hij moest vervloekt worden om degenen die onder de Wet stonden te bevrijden. En Petrus zei: „Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan het hout.” — 1 Petr. 2:24.
23. Wat verschafte Jezus voor ons, wat hem zelf niet ter beschikking stond?
23 Welnu, als wij zondigen, kunnen wij hier berouw over hebben en in gebed tot Jehovah God gaan en tot hem zeggen: ’Jehovah God, ik belijd dat ik heb gezondigd. Op grond van Christus’ loskoopoffer vraag ik om vergeving. Vergeeft u mij alstublieft.’ En dan ontvangen wij Gods vergeving (1 Joh. 1:9). Maar Jezus kon dit niet doen. Als hij zwak werd en ook maar de kleinste fout maakte, kon hij niet om barmhartigheid smeken ’op basis van (iemands) slachtoffer’. Het was een verpletterend gewicht dat hij in die nacht droeg.
24. Wat zegt Romeinen 5:18 ons over Jezus?
24 Wat kunnen wij Jehovah God en Jezus Christus dankbaar zijn dat Jezus niet faalde! Hij heeft ervoor gezorgd dat de uitdaging volledig werd beantwoord. De apostel zegt: „Daarom dan, gelijk het door middel van één overtreding voor alle soorten van mensen op veroordeling is uitgelopen, evenzo loopt het er ook door middel van één daad van rechtvaardigmaking voor alle soorten van mensen op uit dat zij rechtvaardig worden verklaard ten leven” (Rom. 5:18). Deze ’ene daad van rechtvaardigmaking’ was Jezus’ loopbaan van rechtschapenheid, met inbegrip van zijn slachtoffer. Hierdoor werd bewezen dat hij rechtvaardig was. Hij was natuurlijk altijd al rechtvaardig, maar na deze beproeving, die hij met succes doorstond, kon God nog steeds zeggen: ’Jij bent volledig en in alle opzichten rechtvaardig.’
25. Vergelijk Christus’ rechtvaardigheid met die van degenen die geloof in hem oefenen.
25 De apostel Paulus verklaarde verder over Jezus: „Hij [heeft] gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding” (Hebr. 5:8, 9). Het was dus op grond van Christus’ eigen verdienste dat God hem rechtvaardig verklaarde. Jehovah behoefde Christus geen rechtvaardigheid te schenken als een gift. Daarom kon zijn slachtoffer als basis dienen op grond waarvan andere mensen rechtvaardig verklaard konden worden. Als anderen rechtvaardig worden verklaard, geschiedt dit niet op grond van hun eigen rechtvaardigheid, maar op grond van het loskoopoffer van Jezus Christus; het is een gave aan hen. — Rom. 5:17.
JEHOVAH’S LIEFDERIJKE GOEDHEID
26, 27. Wat deed Jehovah voor Christus, als een uiting van zijn liefde en waardering voor hem?
26 In dit alles, en ook nog in een verder opzicht, wordt de liefderijke goedheid van Jehovah verheerlijkt. Jezus wist dat hij weer naar de hemel zou teruggaan om met zijn Vader verenigd te worden. Jehovah’s liefde en waardering waren zo groot jegens deze Zoon van hem, die zijn naam onder de zwaarste beproevingen had gerechtvaardigd, dat hij Jezus veel meer schonk dan hij ooit had gehad. Hij schonk Christus onsterfelijkheid en een positie die hoger was dan ooit tevoren, ver boven de engelen verheven (Fil. 2:5-11; Hebr. 7:26). En niet alleen dat, maar Jezus verwierf ook nog iets anders.
27 Wij weten dat de met verstand begiftigde schepselen van God het prettig vinden met anderen om te gaan. Zij hebben dolgraag vrienden. En hier was Jezus nu, die op Jehovah na een klasse op zichzelf vormde. Maar nu gaf Jehovah hem uit waardering bovendien een wonderbaarlijke beloning en wel een „bruid” (Joh. 3:28, 29; Openb. 19:7; 21:9). Jezus noemde hen, als afzonderlijke personen, „broeders” (Hebr. 2:11). Zij maken dezelfde ervaringen mee die Jezus op aarde had. Wij vinden het altijd heel prettig met mensen om te gaan en te spreken die dezelfde dingen hebben meegemaakt, hetzelfde werk hebben verricht en dezelfde ervaringen hebben opgedaan als wij, zoals dit ongetwijfeld ook het geval is met Jezus ten opzichte van zijn „bruid”. God heeft deze „bruid” aan Jezus gegeven als bewijs van zijn ondoorgrondelijke rijkdom en diepte van waardering en liefde jegens zijn wonderbaarlijke Zoon.
JEZUS’ EDELMOEDIGHEID
28, 29. Hoe spreidt Jezus Christus op zijn beurt zijn liefderijke goedheid en edelmoedigheid ten toon?
28 Jezus Christus gaf van zijn zijde eveneens blijk van zijn liefderijke goedheid en edelmoedigheid en zijn liefde voor rechtvaardigheid doordat hij in dit opzicht niet zelfzuchtig was. Hij zei niet: ’Ik heb de rechtvaardiging van God bewerkstelligd. Waarom zou iemand anders met mij in deze eer delen?’ Neen, hij was veeleer blij dat er nog anderen waren die met hem in die rechtvaardiging konden delen, mensen die God zouden verheerlijken en eveneens in zijn heerlijkheid en macht in de hemelen zouden delen (Rom. 6:4, 5). Hij was blij dat God nog anderen op aarde had, waar de Duivel hen kon vervolgen, die toch trouw bleven aan Gods soevereiniteit en deze net zo liefhadden als hij.
29 Dan is er nog de „grote schare” „andere schapen”. Jezus Christus is blij dat zij te voorschijn komen en eveneens een klein aandeel aan die rechtvaardiging hebben (Openb. 7:9, 10; Joh. 10:16). Hij helpt dus al Gods „schapen” ondanks datgene wat de Duivel heeft gezegd, Jehovah’s soevereiniteit krachtig te ondersteunen.
DE „LAATSTE ADAM”
30. Hoe wordt Jezus Christus de „laatste Adam”?
30 Jezus is wegens zijn getrouwe handelwijze en slachtoffer in staat velen te redden. Toen hij op aarde was, bezat hij de macht langs natuurlijke, menselijke weg een eigen gezin te stichten. Hij heeft dat gezin niet voortgebracht maar heeft dat vermogen in zijn slachtoffer opgeofferd. Om die reden werd hij de „laatste Adam”. Adam heeft een gezin, een onvolmaakt gezin met slechte eigenschappen, voortgebracht. Jezus Christus brengt een gezin voort dat rechtvaardigheid bezit. Afzonderlijke personen kunnen het gezin van Adam verlaten; zij kunnen door middel van de rechtvaardigheid van Jezus Christus herboren worden en overeenkomstig Gods voortplantingswet zijn beeld gaan aannemen. Zij kunnen als zonen van de „laatste Adam” gereinigd worden. — 1 Kor. 15:45.
31. Op welke wijze verkrijgt Jezus „nageslacht”?
31 Jesaja beschrijft door inspiratie enkele facetten van Christus’ lijden en zegt: „Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij zijn nageslacht zien” (Jes. 53:10). Als iemand Christus’ ziel, het loskoopoffer van Jezus’ volmaakte menselijke leven, als een schuldoffer voor zijn zonden stelt, wordt hij Christus’ „nageslacht”. Christus heeft niet op natuurlijke wijze nageslacht, maar als de „Eeuwige Vader” brengt hij op de wijze die door de profeet Jesaja wordt beschreven, een gezin met zijn rechtvaardige eigenschappen voort. — Jes. 9:6, 7.
VOORDELEN DIE THANS UIT DE LOSPRIJS VOORTVLOEIEN
32, 33. Zijn de voordelen van de losprijs reeds ten aanzien van personen toegepast? Leg dit uit.
32 Bij een beschouwing van deze dingen zou iemand kunnen vragen: ’Er zijn nu 1900 jaar verstreken sinds de losprijs werd verschaft. Waarom zien wij niet dat mensen voordelen van de losprijs ontvangen?’ Wij zien het wèl. Onmiddellijk nadat de losprijs in de hemel was aangeboden, slechts vijftig dagen na Christus’ opstanding, werd de heilige geest uitgestort en begonnen mensen zonen van God te worden (Hand. 2:1, 33). De apostel Johannes zegt: „Thans zijn wij kinderen van God” (1 Joh. 3:2). Zij ontvingen voordelen van de losprijs en werden door de geest verwekt, waardoor zij de hemelse hoop kregen. Binnen de periode van 1900 jaar die sindsdien is verstreken, heeft Jehovah degenen uitgekozen die deel uitmaken van deze groep van 144.000 personen die te zamen met Christus koningen en priesters zullen zijn (Openb. 14:1, 2; 5:9, 10; 20:6). Er is tijd voor nodig geweest om deze personen uit te kiezen en op de proef te stellen, want zij zijn degenen die er tot in alle eeuwigheid op zullen toezien dat Jehovah’s soevereiniteit in het gehele universum wordt gerespecteerd.
33 In deze tijd zien wij dat de vruchten van dat slachtoffer ook de „grote schare” ten deel vallen. Zij ervaren de voortreffelijke zegeningen van vrede met God, geluk, een hoop en een doel in het leven, een volledig veranderd leven met de mogelijkheid tot Jehovah God te naderen en zijn zegen te ontvangen. Zij hebben ook een gelukkig en opbouwend werk dat zij ter rechtvaardiging van Jehovah kunnen doen. In de nieuwe ordening die zo nabij is, zullen zij als zonen van God menselijke volmaaktheid bereiken. — Rom. 8:21.
DE LOSPRIJS KRACHTIGER DAN ZONDE
34. Hoe kan er gezegd worden dat de losprijs krachtiger is dan Adams zonde?
34 Wanneer wij de kwestie samenvatten, kunnen wij zeggen dat de losprijs krachtiger is dan de zonde van Adam. De zonde van Adam heeft iedereen ten val gebracht. Het is natuurlijk niet zo dat de losprijs iedereen, tot de laatste menselijke ziel aan toe, zal redden, maar deze losprijs is niettemin sterker dan de aangeboren zonde in ons. Hoe dan wel? Absoluut iedereen die vrij wil zijn van zonde en onvolmaaktheid kan deze uitgewist krijgen en helemaal rein worden. Zelfs degenen die uit de doden worden opgewekt, zullen de gelegenheid krijgen zich de losprijs ten nutte te maken. Degenen die geen leven ontvangen, zullen mensen zijn die Jehovah’s soevereiniteit niet wensen. Zij hebben geen liefde voor rechtvaardigheid en haat ten opzichte van wetteloosheid. Zij zijn mensen die zichzelf veroordelen en hun eigen opzettelijke zonde aan hun overgeërfde zonde toevoegen. — Joh. 3:17-21.
35. Hoe zal alles wat Adam en Satan hebben gedaan, teniet worden gedaan?
35 Christus’ losprijs, waarvan de voordelen onder zijn Koninkrijksheerschappij worden aangewend, wist derhalve volledig uit wat Adam heeft gedaan. De laatste vijand, de dood (de dood die door de zonde van Adam over de mensheid is gebracht), zal teniet worden gedaan. Wanneer de dood is uitgewist zal alles wat Adam heeft gedaan — alles wat hij over het mensengeslacht heeft gebracht — hier totaal zijn verdwenen. Er zal helemaal niets meer overgebleven zijn wat aan Adams zonde herinnert (1 Kor. 15:26, 56). En er zal niets zijn overgebleven wat aan de zonde van de Duivel herinnert, want, zoals de bijbel zegt, „hiertoe werd de Zoon van God openbaar gemaakt, namelijk om de werken van de Duivel te verbreken” (1 Joh. 3:8). Satan zal zijn krachtsinspanningen volledig hebben verspeeld en zijn leven hebben verloren. De donkere schaduw op de naam van Jehovah en zijn schepping zal volledig zijn weggenomen. Gods naam zal tot in alle eeuwigheid volledig zijn gerechtvaardigd en degenen die zijn soevereiniteit wensen, zullen tot lof van hem in leven zijn. — Ps. 150.
36. Wat kunnen wij, na een beschouwing van Jehovah’s losprijsvoorziening, uitroepen?
36 Wat een liefderijke goedheid van God! En wat een liefde van de zijde van onze Heer Jezus Christus! Wij kunnen met de apostel zeggen: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” (Rom. 11:33). Met een werkelijke waardering voor deze dingen kunnen wij uitroepen, ongeacht wat de wereld kan teweegbrengen om twijfel te veroorzaken en ons geloof aan te vallen: ’Is dit niet voldoende om voor te sterven?’ — Hand. 20:24; 21:13.
[Voetnoten]
a Zie The New World (uitgegeven in 1942), bladzijde 153, paragraaf 1, tot bladzijde 157, tot het onderkopje „Test Applied”. Nu niet meer in druk en uitverkocht.
b Zie het boek ’Dan is Gods mysterie voleindigd’, uitgegeven door het Wachttorengenootschap, 1970, blz. 355-359.