Verwerf het beloofde eeuwige leven — Oefen geloof!
1. Waarom is het thans, met het oog op de „korte tijdsperiode” van de Duivel, voor degenen die Gods wil doen, des te dringender geloof te oefenen?
DE „korte tijdsperiode” waarin Satan de Duivel en zijn demonenleger tot de omgeving van de aarde beperkt zijn, loopt nu ten einde (Openb. 12:7-12). Het is daarom te verwachten dat hij zijn oorlogvoering tegen de „overgeblevenen” van het „zaad” van Gods hemelse „vrouw” en tegen de „grote schare” medeverkondigers van Gods Messiaanse koninkrijk zal intensifiëren. Derhalve wordt het voor al dezen die Gods wil doen, des te dringender geloof te oefenen opdat zij onder het vuur van de vijand getrouw staande kunnen blijven.
2, 3. Welke raad die Paulus aan Hebreeuwse christenen gaf, moeten wij, die het doelwit van Satans aanval zijn, ondanks de korte tijd die Satan nog rest, opvolgen?
2 Wij allen die nu het doelwit van Satans oorlogvoering zijn, ontvangen veel aanmoediging om de Soevereine Heer Jehovah trouw te blijven totdat het geschut van de vijand tot zwijgen is gebracht. De tijd waarop de oorlogvoering aldus ten einde wordt gebracht, moet nu redelijk dichtbij zijn, vooral aangezien het nu meer dan zevenenvijftig jaar geleden is dat de symbolische Draak en zijn demonenleger uit de hemel naar de omgeving van onze aarde werden geslingerd om hier gedurende slechts „een korte tijdsperiode” de vrije teugel te hebben. Ondanks de kortheid van de tijd moeten wij nog steeds de raad van de apostel Paulus, opgetekend in Hebreeën 10:36, 37, opvolgen:
3 „Gij hebt volharding nodig, om, na de wil van God gedaan te hebben, de vervulling van de belofte te ontvangen. Want nog ’een zeer korte tijd’ en ’hij die komt, zal aankomen en zal niet uitblijven’.”
4. Hoe zal God zijn belofte om zijn aanbidders tijdige verlichting te schenken, rechtvaardigen?
4 Volgens die door de apostel Paulus uit Habakuk 2:3 en Haggaï 2:6 gedane aanhalingen hebben de woorden „hij die komt” en die ’zal aankomen en niet zal uitblijven’, betrekking op Jehovah. Als een onoverwinnelijke Strijder zal hij de overwinning behalen op al degenen die tegen zijn lang bestookte aanbidders strijden. Door zijn glorierijke overwinning in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal hij zijn belofte om zijn gekwelde aanbidders blijvende verlichting te schenken, rechtvaardigen.
5. Waarom moeten Satan en zijn demonenleger thans gebruik maken van zichtbare aardse werktuigen, en wat zijn het symbolische „wilde beest”, de zevende wereldmacht en het „beeld” van het wilde beest?
5 De Draak, Satan de Duivel, en zijn demonenleger zijn aan banden gelegd wat hun vermogen betreft zich zichtbaar in het vlees te materialiseren ten einde tegen Jehovah’s hedendaagse christelijke getuigen te strijden. Daarom moeten zij gebruik maken van aardse werktuigen die onder hun onzichtbare heerschappij staan, wereldse personen, organisaties en politieke regeringen. De politieke elementen die bij de oorlogvoering betrokken zijn, vormen het wereldomvattende politieke stelsel dat in Openbaring 13:1-10 wordt afgebeeld als een verscheurend „wild beest”. Hiertoe behoort onder andere de hedendaagse Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, de zevende wereldmacht waarover in de bijbelse profetieën gesproken wordt. Als een vervulling van de bijbelse profetie was deze zevende wereldmacht de promotor van de oprichting van een afgodisch „beeld” van het politieke „wilde beest” (Openb. 13:11-15). Dat „beeld” trekt nu reeds meer dan zevenenvijftig jaar de aandacht van de wereld. Het „beeld” is de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid, die eerst in de vorm van de Volkenbond bestond en nu als de Verenigde Naties bekend staat.
6. Welk symbolische „merkteken” ontvangen patriottische aanbidders van het „wilde beest”, en wat beduidt dit numerieke „merkteken”?
6 Patriottische voorstanders van nationale soevereiniteit en door mensen ontworpen vormen van politieke heerschappij over de gehele aarde aanbidden werkelijk het politieke „wilde beest”. Zij vertrouwen ook op het „beeld” van dat „wilde beest” in plaats dat zij hun vertrouwen stellen in Jehovah’s soevereine heerschappij, die door Christus wordt uitgeoefend. Op nationalistische wijze lenen zij de hand en het hoofd ter ondersteuning van die door mensen ingestelde regelingen voor wereldheerschappij. Dit heeft tot gevolg dat zij het „merkteken” ontvangen waardoor duidelijk wordt getoond dat zij niet de belangen van Gods koninkrijk, maar die van de zelfbesturende mensheid dienen. Zij schamen zich er niet voor in verband te worden gebracht met het betekenisvolle getal zeshonderd zesenzestig, het identificerende getal van het politieke „wilde beest”. In de bijbel wordt het getal zes gebruikt ter aanduiding van menselijke onvolmaaktheid, menselijk te kort schieten. Derhalve duidt 600 plus 60 plus 6 op menselijke onvolmaaktheid en onvolkomenheid in verhevigde graad, vooral met betrekking tot menselijke heerschappij over de aarde. Thans kunnen wij duidelijker dan ooit tevoren zien hoe ’s mensen politieke heerschappij wegens haar onvolmaaktheid, ontoereikendheid en corruptie een frustrerend fiasco is. Ze is in Gods ogen te licht bevonden. — Openb. 13:16-18.
7. Waartoe trachten politieke patriottisch gezinde mensen ieder ander te dwingen, en voor wie vormt dit een beproeving op hun getrouwheid?
7 Patriottisch gezinde mensen, die het „wilde beest” en zijn „beeld” aanbidden, dragen trots het „getal van zijn naam [666]”. Zij oefenen druk uit op ieder ander ten einde hen ertoe te dwingen eveneens het „wilde beest” te aanbidden en daardoor gekentekend te worden als personen die de door mensen opgerichte politieke staat, en niet God, toebehoren. Zij gaan er zelfs toe over Jehovah’s christelijke getuigen op diverse manieren te vervolgen. Waarom? Omdat dezen weigeren mee te doen aan de afgodische aanbidding van door mensen ontworpen scheppingen. Dit vormt een zware beproeving op de getrouwheid van allen die Jehovah’s universele soevereiniteit en godheid hoog houden. Daarom zei de engel uit het visioen dat de apostel Johannes kreeg: „Hier komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.” — Openb. 14:12.
8. Wat doen wij die Gods geboden en het geloof van Jezus onderhouden derhalve, en wat zou het voor ons tot gevolg hebben wanneer wij het „merkteken” van het „wilde beest” zouden ontvangen?
8 Wij die Gods geboden onderhouden, gehoorzamen Hem als Regeerder en niet mensen, ook al betekent dit dat wij van de zijde van vervolgers lijden moeten ondergaan. Wij houden vast aan ons geloof in Jezus als de Messías of Christus en verkondigen hem als de gezalfde Koning die in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, door Jehovah op de troon geplaatst en gekroond werd. Om deze belangrijke reden onthouden wij ons ervan actief deel te nemen aan de politiek en de gewelddadige geschillen van het „wilde beest” en de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, die sinds het naoorlogse jaar 1919 de promotor van het „beeld” van het „wilde beest” is geweest. Wij zijn niet onwetend van wat het voor ons zou betekenen het „merkteken, de naam van het wilde beest of het getal van zijn naam”, te ontvangen. Het zou voor ons betekenen te „drinken van de wijn van de toorn van God, die ongemengd in de beker van zijn gramschap is ingeschonken” en „gepijnigd [te] worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam [Jezus Christus]”. Dit zou tot onze eeuwige vernietiging leiden, ofte wel „de tweede dood”. Wij zouden in het symbolische „vurige meer geslingerd [worden], dat met zwavel brandt” (Openb. 14:9-11; 13:16, 17; 19:20; 21:8). Willen wij dat dit met ons gebeurt? Neen!
9. (a) Welke hoedanigheid wordt in de huidige situatie van onze zijde vereist? (b) Wat dient als een aansporing voor ons om getrouw te volharden, en met welk vertrouwen in God?
9 In de huidige situatie, waarin extreem nationalisme en de aanbidding van de politieke staat zich over de gehele wereld hebben verbreid, wordt er inderdaad volharding vereist van de zijde van degenen die „de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden”. Het is evenwel de wil van God dat wij nu standvastig gehoorzaam blijven aan Gods geboden en het geloof van Jezus. Pas nadat wij in dit opzicht de wil van God hebben gedaan, zullen wij de vervulling van zijn aan ons gedane belofte ontvangen. Aangezien het nu nog maar „een zeer korte tijd” is totdat „hij die komt”, zal aankomen en niet zal uitblijven, zou het zonder meer dwaas zijn wanneer wij onze volharding zouden opgeven ten einde zelfzuchtige verlichting voor onszelf te verkrijgen voordat Jehovah komt om wraak te oefenen over degenen die het ons zo moeilijk maken tot het einde getrouw Zijn wil te doen. Maar datgene wat God beloofd heeft, dient als een aansporing voor ons om uit liefde jegens God zijn wil te blijven doen. Het beloofde wordt ons in het vooruitzicht gesteld, maar wij moeten een krachtig geloof oefenen in de Belover, door te geloven dat hij absoluut getrouw aan zijn belofte is èn dat hij ze ten aanzien van ons kan vervullen.
DOOR GELOOF EEUWIG LEVEN VERWERVEN
10. (a) Waarom behaagt het God onze tentoonspreiding van geloof in hem te belonen? (b) Wegens welke hoedanigheid zal Gods rechtvaardige, in tegenstelling tot de ziel die opgeblazen is van zelfvertrouwen, leven?
10 Hebben wij zo’n geloof? Wij hebben dit nodig opdat wij sterk kunnen staan en tot de vervulling van Gods belofte kunnen volharden. Zo’n geloof van onze zijde strekt God tot eer, want het toont dat wij met betrekking tot de waarachtigheid van zijn belofte op hem vertrouwen. Daarom is ons geloof in God iets wat hem welgevallig is. Hij zal zo’n duurzaam geloof graag belonen (Hebr. 11:6). Wanneer de apostel Paulus ons eraan herinnert hoe onontbeerlijk geloof is voor het bewaren van onze christelijke rechtschapenheid en om ons waardig te betonen eeuwig leven in de beloofde nieuwe ordening van rechtvaardigheid te ontvangen, haalt hij nog een door God in de profetie van Habakuk gedane verklaring aan. In die profetie spreekt God eerst over degene die opgeblazen is van trots, eigendunk en zelfvertrouwen, en die geen geloof heeft in Jehovah. Zo’n persoon is derhalve geen oprechte ziel, niet oprecht jegens de ene ware en levende God. Na nota te hebben genomen van een dergelijke ziel, doet Jehovah de verklaring die door Paulus wordt aangehaald: „Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven” (Hebr. 10:38; Hab. 2:4). Zo’n geloof beweegt de „rechtvaardige” ertoe getrouw en oprecht te zijn.
11, 12. (a) In hoeverre moeten wij geloof oefenen om het beloofde eeuwige leven te verwerven? (b) Tot welk grootste voorbeeld brengt Paulus ons nadat hij een korte beschrijving heeft gegeven van geloofsdaden van personen uit de oudheid?
11 Natuurlijk zegt Paulus in 2 Korinthiërs 5:7: „Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen.” En dit betekent dat wij leven met geloof ten aanzien van God. Om te volharden en als een vervulling van Gods belofte eeuwig leven te verwerven, moeten wij echter tot het einde van ons leven in dit goddeloze samenstel van dingen, waarvan Satan de Duivel de heerser is, geloof oefenen (1 Joh. 2:25; Joh. 12:31). Wij moeten dezelfde mate van geloof ten toon spreiden als de getrouwe „mannen uit de oudheid”. Zij bewezen hun geloof zelfs tot de dood, ofschoon zij destijds de vervulling van de aan hen gedane specifieke belofte niet verkregen. Hun voorbeeldige geloofsdaden beschrijft de apostel Paulus kort in het volgende hoofdstuk van zijn brief, Hebreeën hoofdstuk elf. Na zijn verslag over zoveel mannen en vrouwen des geloofs ten aanzien van wie door God een lofwaardig getuigenis was afgelegd, brengt Paulus ons tot het grootste voorbeeld van geloof, door te zeggen:
12 „Daarom dan, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten.” — Hebr. 12:1-3.
13. Waarom moeten wij vooral gedurende deze „zeer korte tijd” die ten einde loopt, oplettend het oog gericht houden op het Volmaakte Voorbeeld van geloof, en welke waarschuwing die Paulus in Hebreeën 10:38 geeft, moeten wij in gedachten houden?
13 Vooral nu betaamt het ons oplettend het oog gericht te houden op ons Volmaakte Voorbeeld, Jezus Christus, want thans is hij niet alleen aan de rechterhand van de troon van God gezeten, maar regeert hij ook als de geïnstalleerde Messiaanse Koning. Zelfs gedurende deze „zeer korte tijd” die nu ten einde spoedt voordat Jehovah als Wreker komt, kunnen wij ons geloof verliezen en de zonde begaan die ons zo gemakkelijk verstrikt. Negentien eeuwen geleden greep Paulus de gelegenheid aan om de tot het christendom bekeerde Hebreeën voor dit gevaar te waarschuwen door de verdere aanhaling uit Habakuks profetie eraan toe te voegen, namelijk: „En ’indien hij terugdeinst’ heeft mijn ziel geen behagen in hem’.” — Hebr. 10:38.
14. In welke volgorde worden in Habakuk 2:4 twee verschillende personen tegenover elkaar gesteld, maar hoe keert Paulus de volgorde in Hebreeën 10:38 om?
14 Volgens de vroege Griekse vertaling, de Septuaginta, zegt Jehovah in Habakuks profetie: „Indien iemand zich terugtrekt, heeft Mijn ziel geen behagen in hem. Maar de rechtvaardige zal door geloof in Mij leven” (Hab. 2:4, Thomson-vertaling). Degene die zijn geloof verliest en zich terugtrekt, haalt zich Jehovah’s misnoegen op de hals. Hij wordt tegenover de christen gesteld die aan zijn geloof in Jehovah vasthoudt en eeuwig leven verwerft. Wanneer Paulus zijn aanhaling doet, keert hij de volgorde van de beide gedeelten van Habakuk 2:4 om. Paulus noemt het laatste gedeelte eerst.
15. Welke waarschuwing geeft Paulus ons derhalve, en met het oog op welke beproeving die voor ons opdoemt, is die waarschuwing zeer passend?
15 Paulus doet dit om ons die op het ogenblik het christelijke geloof hebben, te waarschuwen, want zelfs nu bestaat het gevaar dat sommigen van ons misschien terugdeinzen en wegvallen. „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Kor. 10:12). Naarmate de wereld onder Satan de Duivel dictatorialer wordt, neemt de druk op ons toe. Wanneer wij bij de nadering van de „grote verdrukking” de enorme laatste beproeving op onze getrouwheid voor ons zien opdoemen, zouden wij kunnen besluiten er niet het hoofd aan te bieden. Wij zouden ons geloof en vertrouwen in God kunnen verliezen. Wij deinzen dus terug. Wij blijven niet langer beproeving verduren.
16. Hoe handelt een persoon die niet in God gelooft, onbezonnen?
16 Heel passend luidt de Latijnse Vulgaat-vertaling van Habakuk 2:4: „Zie, wie ongeloovig is, zijne ziel zal niet gerechtig zijn in hem; doch de rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (Nederlandse Professorenbijbel). De rooms-katholieke New American Bible geeft te kennen dat een christen „onbezonnen” is wanneer hij zijn geloof opgeeft wegens de toenemende moeilijkheden die hij vlak voor zich ziet opdoemen, zodat hij zijn rechtschapenheid jegens God verbreekt. Daar staat: „De onbezonnen man heeft geen rechtschapenheid; maar de rechtvaardige zal wegens zijn geloof leven.”
17. Kan er van iemand die in geloof voorwaarts gaat, de „grote verdrukking” tegemoet, worden gezegd dat hij „onbezonnen” is?
17 De christen die in geloof voorwaarts gaat, de „grote verdrukking” tegemoet, is niet „onbezonnen” wanneer hij dit doet. De werkelijk onbezonnen persoon, degene die opgeblazen is van zelfvertrouwen, die geeft het wegens ongeloof ten aanzien van de Almachtige God op. Hij geeft het op terwijl de beloning, de vervulling van Gods belofte aan de getrouwen, als het ware reeds in zicht is. Jehovah God heeft geen behagen in mensen die het opgeven.
18. Welke handelwijze wordt door de apostel Paulus in Hebreeën 10:39 voor de getrouwe klasse uiteengezet?
18 Aangezien wij nu voor de woeligste tijd in heel de geschiedenis van Jehovah’s toegewijde volk staan, is de vraag waarvoor wij ons gesteld zien: Wat zullen wij doen? Wat dient ons vaste besluit te zijn? Moge het verre van ons zijn een lafhartige handelwijze te volgen en terug te deinzen! Door Gods onverdiende goedheid wordt de juiste handelwijze voor ons uiteengezet door de apostel Paulus wanneer hij voor de getrouwe klasse spreekt en zegt: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:39.
19. Wanneer wij verklaren niet te willen terugdeinzen, wat zullen wij dan in verband met vergaderingen en „vrijmoedigheid van spreken” doen?
19 Nu is het voor ons de tijd een beslissing te nemen. Zullen wij een onwankelbaar geloof stellen in God en het eens zijn met de apostel Paulus door vastberaden te verklaren: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”? Wanneer wij verklaren niet tot dat soort van ongelovige christenen te behoren, zullen wij het „onderling vergaderen” niet nalaten, zoals voor de terugdeinzende ongelovigen gebruikelijk is, maar zullen wij, zo nodig zelfs op ondergrondse plaatsen, bijeenkomen ten einde elkaar aan te moedigen, „en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen”. Wij dienen onze vrijmoedigheid van spreken niet weg te werpen, „welke een grote beloning met zich brengt”, maar wij zullen vrijmoedig Jehovah’s theocratische regering in handen van Christus als de ene en enige hoop voor de gehele mensheid blijven bekendmaken. — Hebr. 10:25-35; Matth. 24:14; Mark. 13:10.
20. Als wij eeuwig leven wensen te ontvangen, voor welke positieve handelwijze spreken wij ons dan uit?
20 In tegenstelling tot vernietiging, wensen wij eeuwig leven te ontvangen, niet waar? Daarom spreken wij nu niet negatief, maar positief en zeggen van ganser harte: „Wij behoren . . . tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt. Geloof is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien. Want door middel hiervan werd er ten aanzien van de mannen uit de oudheid [met inbegrip van Abraham] getuigenis afgelegd.” — Hebr. 10:39 tot 11:2.
21. Waartoe stelt geloof in Gods belofte ons in staat, en met wat voor verwachting?
21 Ons geloof in de belofte van God, die onmogelijk kan liegen, stelt ons in staat te volharden. Geloof en volharding gaan hand aan hand, zoals geschreven staat in Openbaring 13:10: „Hier komt het aan op de volharding en het geloof van de heiligen.” Misschien hebben wij tot nu toe reeds een lange tijd volhard en op de vervulling van Gods belofte gewacht, maar onze verwachting is een bekrachtigde, verzekerde verwachting, ja, ze is van dien aard dat wij er absoluut van overtuigd zijn dat God ons niet zal teleurstellen.
22. Wat geloven wij in verband met de onzichtbare dingen die door God zijn beloofd, en waarmee zal hij ons belonen ten einde de vervulling van de belofte deelachtig te worden?
22 Misschien zien wij de dingen die door God beloofd zijn en waarop wij hopen, nog niet, maar wij weten dat het werkelijkheden zijn, daar wij op grond van de macht van de Almachtige God de „duidelijke demonstratie” van hun bestaan hebben. Om de vervulling van Gods belofte deelachtig te worden, moeten wij leven bezitten; onze ziel moet in het leven behouden worden. Wij kunnen die prijs des levens alleen verwerven door een duurzaam geloof. Wij willen ons heel graag voor eeuwig in Gods vervulde belofte verheugen. Weg dus met elke gedachte of neiging uit vrees en in ongeloof terug te deinzen! Wij zullen gelóóf oefenen, en wij zullen dat geloof bewijzen door werken! Als beloning daarvoor zal Jehovah God, de Levengever, onze ziel voor altijd in het leven behouden. — 1 Joh. 2:25.
23. Wat zal God, ter vervulling van zijn belofte, doen voor degenen die getrouw volharden in het doen van zijn wil?
23 De ’God die volharding verschaft’, zal derhalve zonder mankeren zijn belofte vervullen ten aanzien van degenen die getrouw volharden in het doen van zijn wil (Rom. 15:5). Hij zal ons vreugdevol de eeuwige zegeningen en voorrechten van zijn lang beloofde koninkrijk in handen van zijn Zoon Jezus Christus binnenleiden. Wij zullen dit koninkrijk dus niet tevergeefs ’op de gehele bewoonde aarde gepredikt hebben tot een getuigenis voor alle natiën’ voordat „het einde” kwam. — Matth. 24:14.
[Illustratie op blz. 180]
Alleen degenen die een duurzaam geloof oefenen, zullen het einde van dit samenstel overleven en als een vervulling van Gods belofte eeuwig leven verwerven