De redding van onze God waarderen
1, 2. Welke grote fout wordt door zovelen van de mensheid begaan, en met welk gevolg?
IS GOD ons iets verschuldigd? Veel mensen schijnen dit te denken, hetgeen zij tonen door hun handelwijze. Zij bezien het leven als iets dat louter voor gewin en zelfzuchtig genot gebruikt dient te worden. Maar zij putten geen werkelijke voldoening uit het leven. Dit komt doordat zij de twee geboden overtreden die door Jezus Christus werden vermeld: „Het eerste is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God, is één Jehovah, en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” — Mark. 12:29-31.
2 Maar heel weinig mensen hebben er tegenwoordig belangstelling voor deze geboden te gehoorzamen. Zij zijn als de rijke man in een van Jezus’ gelijkenissen die zei: „Ziel, gij hebt vele goede dingen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en wees vrolijk.” Die man verloor echter nog diezelfde nacht zijn ziel (Luk. 12:16-21). Zo is het ook thans. Zij die nalaten rijk te worden met betrekking tot God, maar die in plaats daarvan hun eigen materialistische paradijs in dit samenstel van dingen opbouwen, zullen gedurende de „grote verdrukking”, die binnenkort over de aarde zal losbarsten, alles verliezen. Hun belangen liggen op stoffelijk, fysiek terrein en niet op geestelijk terrein. — Matth. 24:21, 22; Jer. 25:31-36; Jak. 5:1-5.
3. Stel de kijk van een „fysiek mens” tegenover die van de „geestelijke mens”.
3 Wat kortzichtig is een dergelijk „fysiek mens”! De dingen van de geest van God zijn hem dwaasheid, zodat hij niet verder kan zien dan een mensenleeftijd van op zijn hoogst zeventig of tachtig jaar. De „geestelijke mens” kan echter tot in de eeuwigheid zien. Zelfs ’geestelijke mensen’ die stoffelijke bezittingen hebben, ontvangen de raad „goed te doen, rijk te zijn in voortreffelijke werken, vrijgevig te zijn, mededeelzaam, voor zichzelf een voortreffelijk fundament voor de toekomst veilig als een schat wegleggend, opdat zij het werkelijke leven stevig mogen vastgrijpen”. Van ons allen die „het werkelijke leven” zoeken, worden „voortreffelijke werken” geëist. In de spiegel van Gods volmaakte wet kunnen wij zien in hoeverre wij aan de vereisten voor eeuwig leven voldoen. „[Wie] tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn wanneer hij het doet.” — 1 Kor. 2:14, 15; 1 Tim. 6:18, 19; Jak. 1:25.
4. Wat is noodzakelijk, willen wij de wijsheid van God kunnen begrijpen?
4 Sprekend over de redding die eerst tot de joden en daarna tot de natiën komt, zegt Paulus: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” (Rom. 11:33) Betekent dit dat Gods wijsheid zo diep is dat wij zijn wegen nimmer kunnen begrijpen? Verre van dat! Maar wij moeten ons met de juiste geesteshouding en de juiste hartetoestand tot Gods Woord wenden. Wij dienen niet te verwachten dat de bijbel net zo gelezen kan worden als een werelds romannetje, dat slechts ten doel heeft mensen aangenaam bezig te houden. De bijbel vereist studie, met een juist motief. In Jezus’ tijd kwamen er sommigen tot hem met een onjuist motief, doordat zij het een of andere zelfzuchtige voordeel zochten of hem in een valstrik trachtten te lokken (Joh. 6:26, 27; Luk. 20:20-26). Jezus gaf echter slechts aan degenen die hem nederig, uit een zuiver hart, zochten, begrip van de diepere geestelijke dingen van Gods Woord (Matth. 13:10-15; Luk. 13:23, 24). Het is dringend noodzakelijk dat ook wij in ons hart waardering verwerven voor bijbelse leerstellingen, die zo verschillend zijn van wereldse filosofieën.
„ZONDE” EN DE „LOSPRIJS”
5. (a) Wat is de schriftuurlijke zienswijze met betrekking tot „zonde”? (b) In welk opzicht is verlossing van zonde een onverdiende goedheid?
5 Neem bijvoorbeeld de kwestie van „zonde”. Wij leven misschien in een toegeeflijke of andere soort van samenleving die niet beseft wat „zonde” betekent. Maar „zonde” heeft al sinds de opstand in Eden bestaan. Zonde betekent het missen van de standaard van volmaaktheid, of het niet bereiken van de rechtvaardigheid van God (Rom. 3:23, 24). Wij hebben zonde geërfd van onze ongehoorzame voorvader Adam en daarom zijn wij allen zondaars. In de oudheid was Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet nodig om duidelijk te identificeren wat zonde is, ook al had de dood, die het gevolg is van de zonde, reeds duizenden jaren als koning over de mensheid geregeerd. Die wet toonde ook duidelijk aan dat de mens uit zichzelf geen verlossing van zonde kan vinden. Ook thans dienen wij ons diep bewust te zijn van de zonde en de gevolgen ervan (Rom. 5:12-14; 7:7, 21-25). Hoe onwaardig zijn wij in onszelf dat wij van zonde en de gevolgen ervan verlost zouden worden! Wat een onverdiende goedheid wordt er derhalve door God getoond om op grond van het volmaakte offer van zijn Zoon in de verlossing van zonde te voorzien! — Ef. 2:4-8.
6. (a) Wat is de basis voor verlossing van zonde? (b) Wie zijn degenen die het niet moeilijk zullen vinden de losprijs te begrijpen?
6 Dit brengt ons op de bijbelse leerstelling van de „losprijs”. Verlossing van zonde is mogelijk op grond van Jezus’ loskoopoffer. Is deze kwestie van de „losprijs” zo moeilijk dat wij er geen begrip van kunnen krijgen en deze leerstelling niet duidelijk aan anderen kunnen uiteenzetten? Moge dat nooit gezegd worden! De bijbelse leerstelling van de losprijs is, wanneer ze juist wordt begrepen, zelfs boeiend en geloof inboezemend! Als wij de leerstellingen van de geestelijken der christenheid zouden onderschrijven, die Jezus als „mensgeworden God” en derhalve als een soort halfgod, halfmens, beschrijven, of indien wij zouden opgaan in de oosterse filosofie dat ’s mensen doel de vergetelheid van nirvana dient te zijn, vinden wij de losprijs misschien moeilijk te begrijpen. Maar indien wij „rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede [nastreven], samen met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart”, zal het niet te moeilijk zijn om deze leerstelling te begrijpen en ons over Jehovah’s schitterende voorziening van de losprijs te verheugen. — 2 Tim. 2:22.
7. Hoe kan „losprijs” worden gedefinieerd?
7 Als volmaakt mens — niets meer en niets minder — en de nauwkeurige tegenhanger van de eens volmaakte Adam, kon Jezus zichzelf geven „als een overeenkomstige losprijs voor allen”, dat wil zeggen, voor alle onvolmaakte nakomelingen van de zondaar Adam (1 Tim. 2:5, 6). Het Griekse woord antilytron, dat slechts op deze ene plaats in de Schrift wordt gebruikt, wordt aldus gedefinieerd: „een losprijs, loskoopprijs, of veeleer een overeenkomstige losprijs. ’Er wordt terecht een prijs door aangeduid waarmee gevangenen van de vijand worden losgekocht; en dat soort van ruil waarbij het leven van de een wordt losgekocht met het leven van de ander.’ Aristoteles gebruikt het werkwoord antilytróo daarom voor het loskopen van leven met leven.”a Ja, zelfs de trotse Aristoteles begreep de gedachte van de uitdrukking „losprijs”. Maar als hij vier eeuwen later had geleefd, zouden zijn filosofieën — die drieënige goden, evolutie en de onsterfelijkheid van de ziel omvatten — hem er ongetwijfeld van hebben weerhouden de betekenis van Jezus’ losprijs te begrijpen.b
8. Hoe, en in welke volgorde, zullen allen „levend gemaakt” worden?
8 De ziel van de zondige mens is niet onsterfelijk! Ze heeft geen recht op leven. De bijbelse leer is duidelijk: „De ziel die zondigt, díe zal sterven” (Ezech. 18:4, 20; Matth. 10:28). Ja, de ziel van de zondige mens sterft, maar de bijbel biedt een schitterende hoop: „Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid.” Net zo zeker als Christus uit de doden is opgestaan, wordt nu, ten tijde van zijn onzichtbare tegenwoordigheid, de kleine groep van zijn gezalfde volgelingen „levend gemaakt” met hem (1 Kor. 15:20-23). Te bestemder tijd kunnen ook anderen van de mensheid die geloof oefenen, verwachten vrijgemaakt te worden „van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods [te] hebben”. — Rom. 8:21.
TWEE FAMILIES
9. In welk opzicht vormen Jezus’ volgelingen een contrast met Adams familie?
9 Deze leerstelling van de losprijs brengt twee families onder onze aandacht — de familie van Adam en de familie van Jezus Christus. Beide families worden beschreven als „velen” (Rom. 5:15). Er is geen speciaal vereiste voor om een lid van Adams zondige familie te worden. Allen worden door het natuurlijke voortplantingsproces in die familie geboren. Maar over datgene wat Jezus heeft gedaan, staat geschreven: „Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Mark. 10:45; Matth. 20:28). Hoe „velen”? Zoals wij reeds hebben gezien, heeft hij zichzelf gegeven „als een overeenkomstige losprijs voor allen”. Hij heeft „voor iedereen” de dood gesmaakt (1 Tim. 2:5, 6; Hebr. 2:9). Gedurende de afgelopen zesduizend jaar heeft Adams familie zich tot in de miljarden vermenigvuldigd. Christus heeft hen allen losgekocht. Maar om een goedgekeurde positie bij God te genieten, moesten zij geloof oefenen in Jezus Christus als degene door bemiddeling van wie God eeuwig leven voor hen beschikbaar heeft gesteld (Joh. 3:16, 36). Over Jezus’ volgelingen staat geschreven: „Aan allen die hem wel ontvingen, heeft hij autoriteit gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn [Jezus’] naam; en zij zijn niet uit bloed noch uit een vleselijke wil of uit de wil van een man geboren, maar uit God.” — Joh. 1:12, 13.
10. Waarom heeft Jezus geen menselijke familie gesticht?
10 Hetzelfde geldt voor degenen die, door de zonden-verzoenende waarde van Jezus’ offer, eeuwig leven in Jezus’ familie op aarde verwerven. Ook zij moeten geloof in Jezus’ bloed oefenen, hetgeen de basis voor hun loskoping van zonde en de dood is (Hebr. 9:12, 28; Rom. 5:8-11). Jezus had als volmaakt man kunnen trouwen en zijn eigen gezin kunnen stichten, en wat een talentvol, uitzonderlijk goed gezin had dat kunnen zijn! Maar was dat Jezus’ wens? Was dat Jehovah’s voornemen toen hij Jezus naar de aarde zond? Jezus stelde er belang in de wil van zijn Vader te doen, waarbij kwesties betrokken waren die veel belangrijker waren dan zelf een nieuwe familie te beginnen (Joh. 5:30; 6:37-40). Bovenal ging Jezus’ belangstelling ernaar uit te zien dat Jehovah’s heilige naam en voornemen in verband met de oorspronkelijke menselijke familie gerechtvaardigd werden. Want God had ten aanzien van zijn scheppingswerken gerust in het vertrouwen dat zijn grootse voornemen, namelijk een paradijsaarde die gevuld zou zijn met rechtvaardige nakomelingen van Adam, aan het einde van zijn zevenduizendjarige ’rustdag’ verwezenlijkt zou zijn. — Gen. 2:1-3; 1:27, 28.
11. (a) Hoe wordt Jezus de „Eeuwige Vader”? (b) Wie neemt God eerst als geestelijke zonen aan?
11 De mens was als een schepping van God volmaakt geweest en er was een manier waarop volmaaktheid hersteld kon worden. Waarom zou er dus met een nieuwe menselijke familie begonnen moeten worden? Wat in plaats daarvan werd vereist, was het offer van de volmaakte Jezus, opdat de gehoorzamen onder Adams nakomelingen die God liefhadden, overgebracht of als het ware geadopteerd konden worden in Jezus’ familie, met hem als de „Eeuwige Vader” ervan krachtens de losprijs (Jes. 9:6). Maar als eerste in Gods voornemen zou een klein aantal van Adams familie, „eerstelingen” genoemd, op grond van hun geloof in Jezus’ offer als geestelijke zonen worden aangenomen om door een geestelijke opstanding met Jezus in zijn hemelse koninkrijk over de menselijke familie te delen. — Rom. 8:23; Jak. 1:18.
12. (a) Wat maakt de losprijs voor de mensheid mogelijk? (b) Hoe dienen wij op de voorziening van de losprijs te reageren?
12 De losprijs opent de weg voor onvergelijkelijke zegeningen voor de mensheid in het algemeen — het paradijs zal over de gehele aarde worden hersteld, vele liefhebbers van rechtvaardigheid zullen zonder te sterven dat paradijs binnengaan, de miljarden menselijke doden zullen worden opgewekt en er zal een eind komen aan ziekte, zonde en de dood. De losprijs maakt vrede, tevredenheid en harmonie voor heel Jehovah’s schepping mogelijk (Ps. 37:10, 11; 72:7, 8; Joh. 5:28, 29; Jes. 33:24). Hoe doet de overpeinzing van deze toekomstige heerlijkheden ons gloeien van waardering voor de schitterende liefde en onverdiende goedheid van Jehovah, zoals deze tot uitdrukking wordt gebracht door bemiddeling van zijn Zoon! Dit is waarlijk „onverdiende goedheid op onverdiende goedheid”! (Joh. 1:14, 16, 17) Geen wonder dat Jezus’ discipelen zo vol waardering over de losprijs schreven! (Rom. 3:21-26; 1 Petr. 1:18, 19; 1 Joh. 1:7; Jud. 20, 21) Welt er in uw hart geen dankbaarheid op voor Gods grote liefde die hij tot uitdrukking heeft gebracht door de losprijs en alles wat daaruit voortvloeit, te verschaffen? — Rom. 8:38, 39; Jes. 65:17, 18.
ONZE DANKBAARHEID TONEN
13, 14. (a) Waarin dient waardering voor de losprijs ons overvloedig te maken? (b) Wat dient ons ervan te weerhouden ooit zonde te beoefenen?
13 De apostel Paulus schreef aan zijn medegelovigen: „En dit blijf ik bidden, dat uw liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, dat gij u van de belangrijkere dingen moogt vergewissen, zodat gij tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt, en vervuld moogt zijn met rechtvaardige vruchten, welke door bemiddeling van Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van God” (Fil. 1:9-11). Als waardering voor de losprijs ons ertoe beweegt steeds overvloediger te zijn in liefde, dient ze ook te bewerken dat wij het slechte steeds meer gaan haten.
14 God heeft op grond van Jezus’ offer in vergeving van zonden voorzien, maar dit geeft ons geen vrijbrief om te zondigen. In 1 Johannes 2:1 staat weliswaar dat mocht iemand, wegens overgeërfde onvolmaaktheid, „een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige”. Ah, maar ontvangen wij een dergelijke hulp indien wij ons opzettelijk vrijheden veroorloven om te zondigen? Kunnen wij verwachten dat de zonden-verzoenende waarde van Jezus’ offer op ons wordt toegepast als wij onszelf in zondige wegen verharden? Eén Johannes 3:2, 6, 8 vertelt ons: „Geliefden, thans zijn wij kinderen van God . . . Een ieder die in eendracht met hem blijft, beoefent geen zonde; een ieder die zonde beoefent, heeft hem niet gezien noch hem leren kennen. Wie zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort, want de Duivel zondigt reeds van het begin af. Hiertoe werd de Zoon van God openbaar gemaakt, namelijk om de werken van de Duivel te verbreken.” Dit doet Hij door middel van zijn liefdevolle voorziening van de losprijs. Stellig zou niemand die waardering heeft voor die schitterende, door bemiddeling van Christus getroffen voorziening, zich er ooit aan willen overgeven zonde te beóefenen!
15. Waarom is het onverstandig ons aan zonde over te geven met de gedachte dat Jezus’ offer vergiffenis zal schenken?
15 Sommigen zouden kunnen denken dat het doen van iets dat net nog door de beugel kan of het zich overgeven aan een genoegen dat „op het randje af” is zonder zich volledig aan zonde schuldig te maken, niet zo slecht is. Of een ander zou kunnen denken: ’Slechts één keer en dan niet meer, en Jezus’ offer zal mij vergiffenis schenken.’ Maar is dat gezond geredeneerd? Het is het begin van het aankweken van een smaak voor werken van het vlees, het tegenovergestelde van het aankweken van de vrucht van de geest, en de bijbel waarschuwt duidelijk „dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven” (Gal. 5:19-24). Het is o zo gemakkelijk in verkeerde praktijken te vervallen! Weersta verleiding, uit een zuiver hart (Matth. 5:8). Wanneer wij voor de verleiding komen te staan iets verkeerds te doen, dienen wij ertoe bewogen te worden te zeggen: ’Neen. Ik wil er part noch deel aan hebben. Hoe zou ik na wat God en Christus voor ons gedaan hebben door de losprijs te verschaffen, ooit iets dergelijks kunnen doen waaruit zo’n gebrek aan waardering zou blijken?’ Mogen wij bij het overpeinzen van de losprijs altijd vanuit het hart zeggen: „Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:39, en zie ook 10 vers 29.
16. Hoe kunnen wij het vermijden ’terug te deinzen’ en in zonde te vervallen?
16 Mogen wij in plaats van ’terug te deinzen’ en in zonde en gebrek aan geloof te vervallen, steeds dichter naar onze God toegroeien. Dit betekent dat wij ook dichter naar onze broeders toegroeien. Wij dienen onze broeders lief te hebben vanuit het hart. „Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. Want dit is de boodschap die gij van het begin af hebt gehoord, dat wij liefde voor elkaar moeten hebben” (1 Joh. 3:10, 11). Hoe tonen wij deze liefde jegens elkaar? Door tijd met elkaar door te brengen — vóór vergaderingen, na vergaderingen en bij andere gelegenheden (Ps. 133:1; Rom. 12:9, 10). Ja, door belangstelling voor elkaar te tonen, door elkaar in liefde op te bouwen, door er vreugde in te scheppen de voortreffelijke geestelijke zegeningen die Jehovah door bemiddeling van de Heer Jezus Christus heeft verschaft, met elkaar te delen. — 1 Thess. 5:11-13.
EEN POSITIEVE WAARDERING
17. (a) Hoe kunnen wij ons geloof op positieve wijze tot uitdrukking brengen? (b) Wat houdt dit vaak ook in?
17 De losprijs dient ons tot positieve daden te bewegen, tot werken des geloofs waardoor onze diepgevoelde dank voor alles wat Jehovah en Christus voor ons hebben gedaan, wordt weerspiegeld. Aldus kunnen wij er zeker van zijn tot degenen te behoren die in Psalm 11:7 worden genoemd: „Want Jehovah is rechtvaardig; hij heeft werkelijk rechtvaardige daden lief. De oprechten zijn het die zijn aangezicht zullen aanschouwen.” In deze tijd zijn er meer dan anderhalf miljoen getuigen van Jehovah over de gehele aarde die rechtvaardige daden ten behoeve van anderen die een eerlijk hart hebben, verrichten. Hun bediening houdt onder meer in anderen thuis te bezoeken, hen gratis in de bijbel te onderwijzen en hun de weg te tonen tot het eeuwige leven dat alleen verworven kan worden door nauwkeurige kennis omtrent God, Christus en de losprijsvoorziening (Joh. 17:3; 14:6). Deze hele dienst wordt vrijwillig verricht, zonder gedachte aan een materiële beloning. Vaak houdt het ook in dat men zijn rechtschapenheid moet bewaren als men onvriendelijke en zelfs wrede tegenstand te verduren krijgt. — Matth. 10:28-39.
18. Hoe gaf een vijfjarig meisje blijk van waardering voor Jehovah’s voorziening?
18 Neem bijvoorbeeld dit vijfjarige meisje eens: Haar moeder had haar getrouw onderwezen, zodat zij een diepe liefde voor Jehovah en zijn Zoon ontwikkelde. Maar haar ongelovige vader zond haar naar een boeddhistische fröbelschool. Hier werd haar christelijke geloof zwaar op de proef gesteld. Zij weigerde bij het binnengaan van de schoolpoort de Boeddha te versieren. In de klas weigerde zij voor het boeddhabeeld te buigen. Haar onderwijzeres gaf haar dikwijls een standje. Maar zelfs op die fröbelschool kon zij aanbidding van de juiste soort beoefenen. Vóór haar middageten boog zij dagelijks haar hoofdje in een stil gebed tot Jehovah door bemiddeling van Christus. De onderwijzeres was ook hierover boos en trachtte haar ervan te weerhouden, maar tevergeefs! Toen de onderwijzeres er ten slotte niet in slaagde haar aan een boeddhistisch feest te laten meedoen, vroeg ze aan het meisje: „Weiger je dit omdat je moeder je dat heeft gezegd?” De kleuter antwoordde: „Nee, maar het zou Jehovah God niet welgevallig zijn.” Werkelijk een voortreffelijke uiting van geloof dat op de losprijs gebaseerd is!
19. (a) Hoe zegent Jehovah degenen die hem met een zuiver hart zoeken? (b) Hoe gaf een oudere persoon blijk van waardering voor een dergelijke zegen?
19 Jehovah’s losprijsvoorziening maakt eeuwig leven voor alle soorten van mensen mogelijk. Hij gebruikt zijn engelen om degenen bijeen te brengen die een vurig verlangen tonen zijn wil te leren kennen en te doen (Openb. 14:6, 7). De volgende brief werd door een bijkantoor van het Wachttorengenootschap ontvangen: „Ik ben achtenzestig jaar oud en totaal blind. Ik heb jarenlang in een ziekenhuis gewoond, zonder iemand op wie ik mij kon verlaten. Ten slotte, in november 1970, verloor ik de wil om te leven en berustte erin te sterven. Toen, op een ochtend, bleef ik bij het sjinto-heiligdom in het portaal staan en uitte dit gebed: ’Moge het mij geschonken worden slechts eenmaal, voordat ik sterf, de ware God te ontmoeten, niet de soort van God die zich in dit heiligdom bevindt.’ Ik was verrast om zelfs terwijl ik nog bad, een stem bij de deur te horen. Tot mijn verbazing zei de persoon: ’Ik verkondig goed nieuws als een getuige van de ware God, Jehovah’. Onmiddellijk nodigde ik de persoon uit binnen te komen en luisterde gretig naar alles wat werd gezegd. Vanaf die dag heb ik nooit een vergadering van de plaatselijke Getuigen overgeslagen. In mei 1971 werd ik een van-huis-tot-huisprediker en op 4 december van hetzelfde jaar symboliseerde ik op een kringvergadering van Jehovah’s getuigen mijn opdracht door de waterdoop. Vanaf de 25ste van diezelfde maand ging ik in de tijdelijke pioniersdienst. Nog nooit in al de voorbijgegane achtenzestig jaar van mijn leven, met inbegrip van de achtentwintig jaar dat ik het gebruik van mijn ogen had, zijn mijn dagen zozeer met hoop en vreugde vervuld geweest.” Als een tastbare uiting van haar vreugde had deze geliefde christelijke zuster bij haar brief een edelmoedige gift ingesloten ter bevordering van het theocratische expansie-bouwprogramma in haar land.
20. Hoe is Jehovah ’gekomen’ om zijn volk te „redden”?
20 Jehovah heeft waarlijk zijn belofte vervuld om te „komen en [zijn volk te] redden”. Hij heeft hen uit het religieuze Babylon de Grote gered en hen in een vriendschappelijke verhouding tot hem, ja, in een geestelijk paradijs, gebracht. Zich in dit geestelijke paradijs te bevinden, betekent talloze zegeningen voor de losgekochte gelovigen. „In die tijd zullen de ogen der [geestelijk] blinden geopend worden, en de oren der [geestelijk] doven zullen ontsloten worden. In die tijd zal de [geestelijk] kreupele klimmen net als een hert, en de tong van de [geestelijk] stomme zal een vreugdegeroep aanheffen.” Zelfs in onze tijd wordt de profetie vervuld: „En daar zal stellig een hoofdweg komen, ja, een weg [uit Babylon de Grote], en de Weg der Heiligheid zal die worden genoemd. De onreine zal er niet langs trekken. En hij zal zijn voor degene die op de weg wandelt, en geen dwazen zullen erop ronddolen.” Deze hoofdweg is toegankelijk voor allen die ware wijsheid beoefenen door nederig Jehovah’s vereisten te leren kennen en zijn voorziening voor leven door bemiddeling van Christus, te aanvaarden. „En het zijn de door Jehovah [uit dienstbaarheid in Babylon de Grote] losgekochten die zullen terugkeren en stellig naar Sion [Gods Messiaanse koninkrijk] zullen komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken, en droefheid en zuchten moeten wegvlieden.” — Jes. 35:4-6, 8, 10.
21. Welke hoop hebben wij, en welke uitwerking dient deze op ons te hebben?
21 Die geestelijke wonderen zullen spoedig worden herhaald! Wanneer? Onder Gods komende koninkrijk van duizend jaar door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus. Zelfs toen Jezus Christus negentienhonderd jaar geleden op aarde was, heeft hij letterlijke wonderen van dien aard verricht. Als Koning zal hij zulke dingen wederom doen, in het herstelde letterlijke aardse paradijs (Luk. 23:43). Wat een vreugdevolle hoop! En de profetieën die thans in vervulling gaan, tonen aan dat wij op de drempel van deze tijd van uitbundige vreugde staan. Als er ooit een tijd is geweest om ons krachtig in te spannen, dan is het nu wel, opdat wij werkelijk in vriendschap met de God van redding mogen wandelen — dwars door de „grote verdrukking” heen en tot in de eeuwige zegeningen die in het verschiet liggen. — Luk. 13:24.
[Voetnoten]
a A Greek and English Lexicon of the New Testament, door Parkhurst, blz. 47.
b „In de vierde eeuw voor Christus schreef Aristoteles: ’Alle dingen bestaan uit drie, en alles is drieledig: en laten wij dit getal bij de aanbidding van de goden gebruiken; want zoals de aanhangers van Pythagoras zeggen, zijn alle dingen door het getal drie gebonden, want het einde, het midden en het begin bevatten dit getal in alles en deze maken het getal der Drieëenheid uit.’” — A. Weigall, in zijn boek The Paganism in Our Christianity, blz. 198.
[Illustratie op blz. 688]
God heeft in verlossing van zonde voorzien op grond van het offer van Christus