Hoofdstuk 6
Het leven van de mensen buiten het Paradijs tot de Vloed
1. Wat maakte God met betrekking tot het „zaad” van zijn voornemen bekend, en welke vraag doet dit rijzen?
IN DE loop des tijds maakte de hemelse Weldoener van de mens een onderdeel van zijn „eeuwige voornemen” bekend dat in ons hart een gevoelige snaar treft. Het „zaad” van zijn hemelse „vrouw”, dat volgens dit voornemen zou komen, zou namelijk een tijdlang op aarde onder de mensen zijn. Daardoor rijst in onze geest onmiddellijk de vraag, uit welke lijn van de nakomelingen van Adam en Eva het „zaad” dan zou komen, aangezien dit „zaad” in de menselijke familie geboren zou worden.
2. Waartoe beperkte God de inhoud van de bijbel hoofdzakelijk, en waarom moeten wij de bijbel bestuderen?
2 Het is belangrijk voor ons de geschiedenis van de menselijke lijn van het „zaad” te kennen. De geschiedenis van volken en natiën die niets met de levensweg van dit „zaad” te maken hebben, is niet volstrekt belangrijk of nuttig. Daarom beperkte Jehovah God de inhoud van de bijbel er hoofdzakelijk toe, ons de ontwikkeling van de lijn van dit „zaad” te tonen. Door deze bijbelse geschiedenis te leren kennen, zullen wij dit „zaad”, dat de Slang zal vermorzelen, kunnen identificeren, en wij zullen niet het gevaar lopen ons door een zwendelaar, een vals zaad, te laten bedriegen en misleiden. Bedrog zou voor ons tot de eeuwige vernietiging kunnen leiden. De grote Bedrieger, die in de Hof van Eden succes had met leugenachtig bedrog en die het ware „zaad” vijandig gezind is, gebruikt nog steeds zijn oude streken. Hij zou ons graag allemaal door bedrog van het „zaad” van Gods „eeuwige voornemen” weglokken. Daarom moeten wij de bijbel bestuderen.
3. Wie was Adams eerstgeboren zoon, en welke vraag wordt derhalve met betrekking tot Adams zoon Seth opgeworpen?
3 In de Hebreeuwse bijbel verschijnen de beide boeken der Kronieken het laatst en niet het profetische boek Maleachi. Wanneer wij nu het eerste boek der Kronieken opslaan, bemerken wij dat het met een lijn van tien geslachten begint, die van Adam uitgaat, en wel als volgt: „Adam, [1] Seth, [2] Enos, [3] Kenan, [4] Mahalaleël, [5] Jered, [6] Henoch, [7] Methusalah, [8] Lamech, [9] Noach, [10] Sem, Cham en Jafeth” (1 Kronieken 1:1-4). Seth was niet de eerstgeboren zoon van Adam buiten het Paradijs van Geneugte. Dat was Kaïn, en als volgende zoon van Adam en Eva wordt Abel genoemd (Genesis 4:1-5). Waarom wordt Seth dan in de tot Noach voerende geslachtslijn vermeld?
4. Waaruit blijkt dat het niet door God was gepland dat Seth als eerste in de van Adam uitgaande geslachtslijn vermeld zou worden?
4 Had Jehovah God dat zo gepland? Neen, want dat zou betekenen dat God het gepland had dat Kaïn zijn jongere broer Abel zou vermoorden en zich aldus ongeschikt zou maken degene te zijn via wie de huidige mensheid haar afstamming zou kunnen terugvoeren. Ook plande God niet dat Abel door een afschuwelijke moord vroegtijdig de mogelijkheid ontnomen zou worden de nodige nakomelingen te hebben en dat derhalve Seth voor hem in de plaats gesteld moest worden (Genesis 4:25). Dat God de moord op Abel niet had gepland om plaats te maken voor Seth, blijkt uit de waarschuwing die God Kaïn gaf opdat hij niet aan een grove zonde ten prooi zou vallen omdat hij zich erover ergerde dat het offer dat hij God had gebracht, was verworpen, maar het offer van zijn broer Abel was aanvaard. — Genesis 4:6, 7.
5, 6. Wat betekende het voor Seth dat hij naar Adams beeld en gelijkenis was geboren, en hoe blijkt uit de naam die hij zijn zoon Enos gaf, dat hij zich van dit feit bewust was?
5 Neen, Jehovah God plande het niet zo, maar het duurde geruime tijd voordat er een zoon aan Adam werd geboren via wie de lijn tot de geboorte van het beloofde „zaad”, de Messías, in het vlees zou voeren. Dit late begin van de begunstigde, van Adam uitgaande geslachtslijn wordt in Genesis 5:3 getoond, waar wij lezen: „En Adam leefde voorts honderd dertig jaar. Toen werd hij de vader van een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld, en hij gaf hem de naam Seth.” Daar Seth naar Adams beeld en gelijkenis of van Adams soort was, was hij onvolmaakt; hij had overgeërfde zonde en stond derhalve onder het doodsoordeel. Dat Seth zich van dit feit bewust was, schijnt bevestigd te worden door de naam die hij zijn zoon gaf, over wie wij lezen: „En ook aan Seth werd een zoon geboren, en hij gaf hem vervolgens de naam Enos” (Genesis 4:26). Deze naam betekent „zwakkelijk, ziekelijk, ongeneeslijk”.
6 In overeenstemming hiermee wordt het Hebreeuwse woord enósj, wanneer het niet als eigennaam wordt gebruikt, met „sterfelijk mens” weergegeven, bijvoorbeeld in de woorden van de zwaargekwelde Job: „Wat is de sterfelijke mens [Hebreeuws: enósj], dat gij hem zoudt grootbrengen, en dat gij uw hart op hem zoudt richten?” — Zie Job 7:17; 15:14; ook Psalm 8:4; 55:13; 144:3; Jesaja 8:1.
7-9. (a) Welk religieuze gebruik kwam in de dagen van Enos op? (b) Waaruit blijkt of dit gebruik de mens tot voordeel strekte of niet?
7 De levensduur van Adams kleinzoon Enos werd door iets opmerkelijks gekenmerkt, waarop Genesis 4:26 onze aandacht vestigt, waar met betrekking tot de geboorte van Enos, de zoon van Seth, staat: „In die tijd werd er een begin mee gemaakt de naam van Jehovah aan te roepen.” Enos werd geboren toen Seth 105 jaar oud was, wat zou betekenen dat er sinds de schepping van Adam 235 jaar waren verstreken (Genesis 5:6, 7). Tegen die tijd was de bevolking der aarde door het huwelijk van de vele zonen en dochters van Adam onder elkaar en door het huwelijk van hun nakomelingen toegenomen. Strekte het de mensheid tot voordeel en God tot eer dat er onder die groeiende bevolking mee werd begonnen „de naam van Jehovah aan te roepen”? Was het iets wat hedendaagse evangelisten waarschijnlijk een „religieuze opleving” zouden noemen? In de oude Griekse Septuaginta, die door joden uit Alexandrië (Egypte) is vervaardigd, wordt deze Hebreeuwse passage als volgt vertaald: „En Seth had een zoon, en hij gaf hem de naam Enos: Hij hoopte de naam van de Here God aan te roepen.” — Genesis 4:26, LXX, uitgave van S. Bagster and Sons Limited.
8 In de Jerusalem Bible wordt een soortgelijke gedachte tot uitdrukking gebracht, doordat daar staat: „Deze was de eerste die de naam van Jahweh aanriep.” Door zulk een weergave wordt echter de aanvaardbare aanbidding die de getrouwe Abel Jehovah schonk voordat hij door de jaloerse Kaïn werd vermoord, buiten beschouwing gelaten. In de New English Bible staat: „In die tijd begonnen de mensen de HEER met name aan te roepen.” (Zie ook The New American Bible.) In de Palestijnse Targoem wordt de kwestie echter ongunstig beschouwd. De beroemde Rasji (Rabbijn Salomo Jitschaki [1040-1105 G.T.]) geeft Genesis 4:26 als volgt weer: „Toen werd het profane naar de Naam des Heren genoemd.” Dat wil zeggen dat aan mensen en onbezielde dingen de eigenschappen van Jehovah werden toegekend en dat ze dienovereenkomstig werden genoemd. Dit zou betekenen dat destijds afgoderij in de naam van Jehovah begon.
9 Dat het aanroepen van de naam van Jehovah de mensen niet tot God bracht, blijkt uit het feit dat er pas 387 jaar na de geboorte van Enos een man werd geboren die door God werd erkend. Die man was Henoch.
MENSEN DIE BUITEN HET PARADIJS MET GOD WANDELDEN
10. Wat verraadt het feit dat er van Henoch wordt gezegd dat hij met de ware God wandelde, met betrekking tot zijn vader Jered, die veel langer leefde dan hij?
10 Over deze achter-achterkleinzoon van Enos, die in 3404 v.G.T. (of 622 A.M.) werd geboren, staat geschreven: „En Henoch leefde voorts vijfenzestig jaar. Toen werd hij de vader van Methusalah. En nadat Henoch de vader van Methusalah was geworden, wandelde hij nog driehonderd jaar met de ware God. Intussen werd hij de vader van zonen en dochters. Al de dagen dan van Henoch bedroegen driehonderd vijfenzestig jaar” (Genesis 5:21-23). Dit was een betrekkelijk korte levensduur voor Henoch, wiens vader Jered 962 jaar leefde en wiens zoon Methusalah 969 jaar leefde en derhalve de oudste man werd over wie een bericht staat opgetekend. En toch ’wandelde’ Henoch „met de ware God”. Dit werd niet van zijn vader Jered gezegd, die na de geboorte van Henoch nog 800 jaar leefde (Genesis 5:18, 19). Klaarblijkelijk was Jereds geloof niet te vergelijken met Henochs geloof in God en wandelde hij niet overeenkomstig Gods wil of bekendgemaakte voornemen.
11. Welke profetie uitte Henoch, en op welke toestand onder de mensen werpt dit ongetwijfeld licht?
11 Zoals wij uit betrouwbare bron vernemen, was Henoch een profeet van de Ware God. In een brief die in de eerste eeuw G.T. werd geschreven, staat: „Ja, over hen heeft ook de zevende in rechte lijn afstammend van Adam, Henoch, gesproken, toen hij zei: ’Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en betreffende alle ergerlijke dingen die goddeloze zondaars tegen hem hebben gesproken’” (Judas 14, 15). Deze profetie werpt ongetwijfeld licht op de religieuze toestand die er destijds, in Henochs dagen, heerste. Wat zou anders de basis zijn geweest voor het uiten van zo’n geïnspireerde profetie, waarin voor Jehovah’s komende oordeel ten aanzien van alle goddelozen werd gewaarschuwd, dat zo zeker was alsof het reeds was geschied? Omdat Henoch niet tot de goddelozen van zijn tijd behoorde, kon hij er door God voor gebruikt worden profetieën te uiten. Hoewel hij buiten het door cherubs bewaakte Paradijs leefde, dat in zijn dagen nog steeds bestond, „bleef [hij] met de ware God wandelen”.
12, 13. Waarheen ging Henoch volgens joodse opvatting en ook naar de mening van de christenheid?
12 Hoe kwam het derhalve dat Henoch een voor die tijd betrekkelijk korte levensduur had? Uit Genesis 5:24 vernemen wij: „En Henoch bleef met de ware God wandelen. Toen was hij niet meer, want God nam hem weg.”
13 Waarschijnlijk bevond Henoch zich in een hachelijke positie toen God hem wegnam. Dreigden Henochs vijanden soms hem te doden, zodat God hem van het toneel wegnam om hem voor een gewelddadige dood te behoeden? Wij weten het niet. De vraag rijst: Waarheen bracht God hem? Een bepaalde joodse opvatting is dat God hem naar de hemel heeft gehaald. Dat is zelfs de mening van de christenheid in deze tijd. In een in de eerste eeuw G.T. geschreven brief aan de Hebreeën wordt bijvoorbeeld iets over Henoch vermeld, en in de Petrus-Canisiusvertaling wordt Hebreeën 11:5 als volgt weergegeven: „Door het geloof werd Henok opgenomen, zodat hij de dood niet heeft gezien; hij werd niet meer gevonden, omdat God hem opgenomen had.” In Het Nieuwe Testament in de omgangstaal staat hier: „Door geloof verdween Henoch van de aarde zonder te sterven. Hij werd niet teruggevonden, omdat God hem had weggenomen. De Schrift getuigt dat hij, voor hij werd weggenomen, leefde zoals God het graag ziet.”
14. Waaruit blijkt of Henoch doordat hij ’met God wandelde’, het recht verwierf in de hemel te komen?
14 In Psalm 89:48 wordt echter de vraag gesteld: „Welke fysiek sterke man leeft er die de dood niet zal zien? Kan hij zijn ziel ontkoming verschaffen uit de hand van Sjeool?” Dus ook Henoch had van de zondaar Adam de dood geërfd en ook hij moest sterven, hoewel hij met de ware God wandelde. Later werd er geschreven dat ook Henochs achterkleinzoon „met de ware God” wandelde; toch werd het leven van deze man niet verkort. Hij leefde langer dan Adam — 950 jaar, dus op 50 jaar na 1000 jaar (Genesis 6:9; 9:28, 29). Henoch, die niet zo lang met God wandelde als zijn achterkleinzoon, verwierf daardoor dus evenmin het recht om naar de hemel te gaan of tot God opgenomen te worden als Noach, die zo lang met God wandelde.
15. Hoe kan Henoch dan zijn overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien?
15 De profeet Mozes stierf op de leeftijd van 120 jaar en God begroef hem, zodat tot op heden niemand weet waar Mozes begraven ligt (Deuteronomium 34:5-7). God verwijderde Henoch dus plotseling van het toneel, uit het midden van zijn tijdgenoten, en waar Henoch stierf of waar hij begraven ligt, is niet bekend. Hij stierf geen gewelddadige dood door de hand van zijn vijanden. Daar hij een profeet was, zou het kunnen zijn dat hij, terwijl hij zich als profeet in een trancetoestand bevond, een visioen van Gods nieuwe ordening van dingen had, waarin God „werkelijk de dood voor eeuwig verzwelgen” zal (Jesaja 25:8). Henoch verwachtte in die nieuwe ordening op een paradijsaarde te leven. Terwijl Henoch onder de invloed van zo’n visioen was, waarin hij zag dat de mensheid door Gods barmhartige voorziening van de dood bevrijd zal worden, kan God hem van het toneel verwijderd hebben en een eind aan zijn toenmalige leven hebben gemaakt, zodat Henoch zich er niet van bewust was dat hij stierf. Op zo’n wonderbaarlijke wijze zou datgene zijn vervuld wat in Hebreeën 11:5 staat geschreven:
„Door geloof werd Henoch overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien, en hij was nergens te vinden, omdat God hem had overgebracht; want vóór zijn overbrenging had hij het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest.” — Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift.
DE DAGEN VÓÓR DE VLOED
16. Hoe komen wij erop te zeggen dat Adam en Methusalah elkaar hebben gekend?
16 Henochs zoon Methusalah werd 969 jaar vóór de wereldomvattende Vloed geboren en stierf derhalve in het jaar van de Vloed. Kende Methusalah Adam, zijn eerste menselijke voorvader, hoewel hij de achtste was in rechte lijn afstammend van Adam? Ja. Adam werd 1656 jaar vóór de Vloed geschapen. Hij leefde 930 jaar. Wanneer wij zijn leeftijd bij die van Methusalah optellen, komen wij op 1899 jaar. Wanneer men 1656 jaar van dat totaal aftrekt, krijgt men 243 jaar. De levensduur van Adam en die van Methusalah hebben elkaar dus 243 jaar overlapt. — Genesis 5:5, 21, 25-27.
17. Welke profetie uitte Methusalahs zoon Lamech bij de geboorte van Noach, en waarom was deze naam passend?
17 Methusalah leefde lang genoeg om de waarschuwingen te horen die omtrent de komende wereldomvattende Vloed werden verkondigd, en hij zag bijna de voltooiing van de voorbereidingen die werden getroffen opdat enkele leden van het mensengeslacht die wereldcatastrofe zouden overleven. Hij kon zien dat zijn kleinzoon Noach rechtvaardigheid predikte en het middel voor het overleven van mensen vervaardigde. Van alle zonen van Methusalah werd Lamech de vader van Noach. Bij de geboorte van Noach werd Lamech ertoe geïnspireerd een profetie over hem te uiten. Daaruit bleek dat God voornemens was Lamechs zoon Noach te gebruiken. Hierover lezen wij: „En Lamech leefde voorts honderd tweeëntachtig jaar. Toen werd hij de vader van een zoon. En hij gaf hem vervolgens de naam Noach, zeggende: ’Deze zal ons troost schenken voor ons werk en voor de smart van onze handen ten gevolge van de aardbodem, die Jehovah heeft vervloekt.’” Lamech leefde nog tot vijf jaar vóór de Vloed (Genesis 5:27-31). De naam Noach was in overeenstemming met Lamechs profetie, want die naam betekent „Rust” en houdt de gedachte in van troost door rust. De vloek waarmee God de aardbodem wegens de overtreding van Adam had vervloekt, zou worden opgeheven. — Genesis 3:17.
18. In welk levensjaar van Noach begon de Vloed, en wanneer eindigde die?
18 De Vloed kwam in het zeshonderdste jaar van Noachs leven en duurde voort tot zijn zeshonderd eerste levensjaar (Genesis 7:11; 8:13; 7:6). De wereldcatastrofe die zich in Noachs dagen voordeed, was een voorafschaduwing van de nog grotere wereldcatastrofe die binnenkort, nog in ons geslacht, zal plaatsvinden, en daarom verdient ze onze aandacht. — Spreuken 22:3.
19. Hoe was Noach wat zijn levenswandel betreft als Henoch?
19 Eeuwenlang was Noach, die in 2970 v.G.T. (1056 A.M.) werd geboren, kinderloos: „En Noach werd vijfhonderd jaar oud. Daarna werd Noach de vader van Sem, Cham en Jafeth” (Genesis 5:32). Wat voor bericht bouwde Noach voor zichzelf op, zelfs nog voordat hij vader werd? „Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was een rechtvaardig man. Hij betoonde zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de ware God” (Genesis 6:9, 10). Noach was dus als Henoch.
20. Waarom rijst er een vraag met betrekking tot de „zonen van de ware God”, over wie wordt bericht dat zij in de dagen van Noach op aarde waren?
20 Hoewel Noach een nakomeling van Seth en Henoch was en ook „met de ware God” wandelde, wordt hij toch niet als een ’zoon van de ware God’ aangeduid. Als hij niet zo werd genoemd, wie kon er dan op aarde in die dagen van de nakomelingen van de zondaar Adam zo genoemd worden? Wie waren derhalve degenen over wie wordt bericht dat zij in de dagen van Noach op aarde verschenen en over wie wij nu lezen? „Nu geschiedde het toen de mensen talrijk begonnen te worden op de oppervlakte van de aardbodem en er dochters aan hen werden geboren, dat de zonen van de ware God de dochters der mensen gingen gadeslaan en bemerkten dat zij mooi waren; en zij gingen zich vrouwen nemen, namelijk allen die zij verkozen. Daarna zei Jehovah: ’Voorwaar, mijn geest zal niet voor onbepaalde tijd ten aanzien van de mens werkzaam zijn, omdat hij toch vlees is. Bijgevolg zullen zijn dagen honderd twintig jaar bedragen.’” — Genesis 6:1-3.
21. Wie waren die „zonen van de ware God”, en welk verlangen lieten zij in zich opkomen?
21 Die „zonen van de ware God” moeten engelen uit de hemel zijn geweest, die tot op die tijd deel hadden uitgemaakt van Jehovah’s hemelse organisatie van heilige „zonen van de ware God”, Jehovah’s symbolische „vrouw”, die de moeder van het beloofde „zaad” zou worden. Bij de grondvesting van de aarde, die als woonplaats voor de mens zou dienen, hadden zij Jehovah’s scheppingswerk gadegeslagen en juichend hun instemming betuigd (Job 38:7; Genesis 3:15). Toen zij gadesloegen dat er onder de mensen huwelijken werden gesloten, en daarbij in het bijzonder mooie vrouwen opmerkten, lieten zij in zich het verlangen opkomen op aarde een geslachtsleven met vrouwen te leiden.
22. Hoe bevredigden die „zonen van de ware God” hun verlangen, waardoor zij zondigden?
22 Hoe konden zij als geestelijke schepselen met vrouwen van vlees, die op aarde woonden, seksuele betrekkingen hebben? Door een vleselijk lichaam aan te nemen, waarin zij als begerenswaardige mannen verschenen, en zich onder de mensen vrouwen te nemen, met wie zij vervolgens geslachtsgemeenschap hadden. Daar de Schepper en hemelse Vader wel huwelijken tussen vleselijke, aardse schepselen van dezelfde natuur, maar niet tussen geestelijke schepselen en vleselijke, menselijke schepselen had toegestaan, waren deze „zonen van de ware God” niet in de gedaante van vleselijke mensen gekomen om als boodschappers van Jehovah God op te treden, die door Hem gemachtigd en gezonden waren. Zij begonnen naturen te vermengen — de geestelijke en de menselijke, de hemelse en de aardse (Leviticus 18:22, 23). Klaarblijkelijk zondigden die „zonen van de ware God”.
23. In wat voor geest had God lang jegens de zondige mensheid gehandeld, maar wat verklaarde hij nu?
23 Tegen deze tijd waren er meer dan duizend jaar verstreken sinds Adam in Eden tegen de universele soevereiniteit van Jehovah God in opstand was gekomen. Jehovah had in de geest van geduld en verdraagzaamheid jegens de zondige mensheid gehandeld, want zelfs in de dagen van Noachs overgrootvader Henoch was de ’goddeloosheid’ van de mensen in het algemeen berucht. En nu begonnen zij met een nieuwe vorm van morele verdorvenheid en seksuele perversie doordat er huwelijken tussen vrouwen en gematerialiseerde engelen werden gesloten. De tijd was gekomen dat de geduldige Schepper niet langer in een geest van tolerantie en zelfbeheersing jegens de ontaardende mensheid handelde. Volkomen gerechtvaardigd verklaarde God ten slotte: „Mijn geest zal niet voor onbepaalde tijd ten aanzien van de mens werkzaam zijn, omdat hij toch vlees is. Bijgevolg zullen zijn dagen honderd twintig jaar bedragen.” — Genesis 6:3.
24. (a) Stelde God de mens destijds een ouderdomslimiet, zoals in het geval van Mozes? (b) Wat begon toen, en waarom stond God nog zo’n lange tijdsperiode toe?
24 Hierdoor werd de mens geen ouderdomslimiet gesteld zoals in het geval van de profeet Mozes, die 120 jaar oud werd. Het was een goddelijke verordening dat de goddeloze mensenwereld tot aan de wereldomvattende Vloed nog slechts 120 jaar zou bestaan. Deze goddelijke verordening werd derhalve in 1536 A.M. of 2490 v.G.T. bekendgemaakt. Dit betekende dat toentertijd de „tijd van het einde” voor die goddeloze wereld uit Noachs dagen was begonnen. De God met een voornemen stelde tijden vast. Hoewel hij zo iets verschrikkelijks als er in het geval van de „zonen van de ware God” gebeurde, niet had gepland, bleef hij de toestand de baas en kon hij de onvoorziene omstandigheid aan. Hij is alwijs, almachtig. Dat hij nog zo’n lange tijdsperiode toestond voordat hij een eind aan die goddeloze wereld maakte, getuigde van zeer veel consideratie. Hoe dat zo? Omdat God zijn verordening twintig jaar voordat Noach vader werd, uitvaardigde, maar toch nog tijd toestond dat Noach drie zonen kon hebben en dezen nog konden opgroeien en konden trouwen en zich bij hun vader konden aansluiten om de nodige voorbereidingen voor het overleven van de dreigende Vloed te treffen. — Genesis 5:32; 7:11.
DE NEFILIM
25, 26. Hoe werden de nakomelingen die uit de huwelijken tussen engelen en vrouwen voortkwamen, genoemd, en waarom?
25 De dagen van het interhuwelijk tussen hartstochtelijke „zonen van de ware God” en vrouwen waren geteld. Maar was het mogelijk dat uit deze vermenging van naturen tussen gematerialiseerde geesten en vleselijke vrouwelijke schepselen, die het voortplantingsvermogen bezaten, nakomelingen voortkwamen? Genesis 6:4 geeft ons als antwoord de feiten:
„De Nefilim bleken in die dagen op de aarde te zijn, en ook nog daarna, toen de zonen van de ware God betrekkingen met de dochters der mensen bleven hebben en dezen hun zonen baarden; dit waren de sterke mannen die er oudtijds waren, de mannen van vermaardheid.”
26 De zonen uit deze gemengde huwelijken waren bastaarden en werden Nefilim genoemd. Deze naam betekent „Vellers”, wat aantoont dat deze machtige bastaardzonen anderen gewelddadig velden of zwakkere mensen ten val brachten. Het vereiste geruime tijd voordat deze Nefilim verwekt en geboren werden en vervolgens opgroeiden en hun loopbaan van geweld gingen volgen. Als bastaarden konden zij zich normaliter niet naar hun gemengde soort voortplanten.
27. Wat wilde God van de oppervlakte van de aarde wegvagen, en waarom?
27 Het strekte de menselijke familie niet tot voordeel dat de ongehoorzame, gematerialiseerde „zonen van de ware God” zich door zulke intieme betrekkingen met mensen vermengden. „Dientengevolge zag Jehovah dat de slechtheid van de mens overvloedig was op de aarde en dat elke neiging van de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht was. En Jehovah gevoelde spijt dat hij mensen op de aarde had gemaakt, en het krenkte hem in zijn hart. Daarom zei Jehovah: ’Ik zal de mensen, die ik heb geschapen, van de oppervlakte van de aardbodem wegvagen, van mens tot huisdier, tot het zich bewegende gedierte en tot het vliegende schepsel van de hemel toe, want waarlijk, ik heb er spijt van dat ik hen heb gemaakt.’ Maar Noach vond gunst in de ogen van Jehovah” (Genesis 6:5-8). Jehovah betreurde het dat de mens, die hij geschapen had, moreel en geestelijk zo diep gezonken was. Het was betreurenswaardig mensen met zo’n ontaarde persoonlijkheid op aarde te hebben. Hèn wilde Hij van de aarde wegvagen, maar niet het mensengeslacht als zodanig, waartoe de rechtvaardige Noach behoorde.
28. Waarom kunnen wij thans dankbaar zijn dat God zich destijds voornam een eind te maken aan de toestand van geweld die vóór de Vloed op aarde heerste?
28 In schrille tegenstelling tot Noach en zijn gezin werd „de aarde . . . verdorven in de ogen van de ware God en de aarde werd met geweldpleging vervuld. God zag de aarde dus en zie! ze was verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven” (Genesis 6:11, 12). In die dagen vóór de Vloed was de mensheid een tijdperk van geweld binnengetreden. Thans, en wel sinds het jaar 1914 G.T., waarin de Eerste Wereldoorlog met al zijn geweld uitbrak, bevindt de wereld zich in een „tijdperk van geweld”, zoals waarnemers het noemen. Wij kunnen ons derhalve terecht afvragen: Hoe zou de wereldtoestand thans zijn indien de Almachtige God had toegelaten dat dat „tijdperk van geweld” van vóór de Vloed zonder onderbreking had voortgeduurd? De gedachte aan de mogelijke gevolgen doet ons huiveren. Het zou dan allang te gevaarlijk zijn om op aarde te leven. Wij kunnen dankbaar zijn dat God zich voornam een eind te maken aan dat „tijdperk van geweld” van vóór de Vloed.
EEN WERELD EINDIGT, EEN GESLACHT BLIJFT IN LEVEN
29. Met welk voornemen dat Jehovah met betrekking tot de aarde had, was de opdracht die hij Noach gaf, in overeenstemming?
29 Jehovah God hield vast aan zijn oorspronkelijke voornemen de aarde, waarop paradijsachtige toestanden zouden heersen, volledig met nakomelingen van de eerste man en vrouw te bevolken. Ook moest de geslachtslijn waaruit de Messías geboren zou worden, bewaard blijven. In overeenstemming daarmee gaf Jehovah de gehoorzame Noach de opdracht een ark (of, een drijvende kist) te bouwen die zo groot was dat Noach en zijn gezin, alsook exemplaren van de basissoorten van de landdieren en de vliegende schepselen van de hemel, zoals de duif en de raaf, erin konden verblijven. In de ark werd geen ruimte ingenomen door een stoommotor of een dieselmotor en brandstofvoorraden om de ark ergens heen te varen; ze dreef met haar levende bewoners en de voor een jaar of langer toereikende voedselvoorraden eenvoudig op het water. — Genesis 6:13 tot 7:18.
30. Welke natuurlijke toestand heerste er sinds de tweede scheppings-„dag” op en in de naaste omgeving van de aarde, waardoor zo’n wereldomvattende Vloed mogelijk werd?
30 Om te begrijpen hoe zo’n wereldomvattende watervloed mogelijk was, moeten wij ons een beeld vormen van de toestand van onze gehele aardbol. Op de oppervlakte ervan bevonden zich grote en kleine landmassa’s, die boven de zeeën uitstaken. Boven dit alles was een gewelf of uitspansel, dat de lucht bevatte die de mensen en andere levende schepselen inademden. Maar daarboven bevond zich een diep waterbaldakijn, dat de aarde als een windsel omgaf en dat de Schepper op de tweede scheppings-„dag” op precies de juiste hoogte had opgeheven. Daar bleef het hangen en omgaf de aardbol als een omhulsel, en slechts overeenkomstig het voornemen van de Schepper en op Zijn bevel stortte het op de aarde neer (Genesis 1:6-8). Een geïnspireerde bijbelcommentator uit de eerste eeuw G.T. beschreef dit voortreffelijk met de volgende woorden: „Door het woord van God [waren er] in de oudheid hemelen . . . en een aarde, compact staande uit het water en te midden van water.” — 2 Petrus 3:5, NW; Jerusalem Bible.
31, 32. Wat blijkt uit Noachs gegevens over de Vloed?
31 De wereldomvattende Vloed is geen uit Babylonische bronnen stammende mythe. De Vloed is een historisch feit, waarvan de gevolgen nog heden ten dage op aarde te zien zijn. De gebeurtenis werd gedateerd en getimed. Volgens Noachs logboek of arkdagboek begon de Vloed op de zeventiende dag van de tweede maand van het maanjaar, in zijn zeshonderdste levensjaar.
32 Vervolgens noteerde Noach in zijn logboek dat de neerslag van water uit de hemel veertig dagen aanhield. Zelfs de toppen van de toenmalige bergen werden overstroomd, zodat ze vijftien el onder water waren. Op de zeventiende dag van de zevende maanmaand stootte de ark op de bergen van Ararat op grond. Ten gevolge van de macht van de Schepper vormden er zich in het bovenste deel van de aardkorst nieuwe inzinkingen, opdat de vloedwateren konden afvloeien. Op de eerste dag van de eerste maand van het nieuwe maanjaar was het water volledig afgevloeid. Op de zevenentwintigste dag van de tweede maand van het nieuwe maanjaar, of één maanjaar en tien dagen nadat de Vloed was begonnen, gebood God Noach de ark te verlaten en ook alle dieren naar buiten te laten. — Genesis 7:11 tot 8:19.
33. Wat werd in de Vloed vernietigd, en wat overleefde de Vloed?
33 Op deze wijze overleefde het van Adam afstammende mensengeslacht onder goddelijke bescherming de wereldomvattende Vloed, maar een goddeloze wereld of een wereld van goddeloze mensen vond haar einde. Dit betekende ook dat die beruchte bastaarden, de Nefilim, werden vernietigd, daar zij evenals alle overige mensen vlees waren. In eenvoudige, begrijpelijke taal beschreef de geïnspireerde eerste-eeuwse bijbelcommentator dit op juiste wijze als volgt:
„Hij [God] [heeft] zich er niet van . . . weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar [heeft] Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig . . . bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht; . . . door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd.” — 2 Petrus 2:5; 3:6.
34. Wat gebeurde er volgens Mozes met de levende schepselen op aarde en met degenen die zich in de ark bevonden?
34 Dit komt overeen met de woorden van de profeet Mozes: „Alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf. Zo vaagde hij al het bestaande dat op de oppervlakte van de aardbodem was weg, van mens tot viervoetig dier, tot het zich bewegende gedierte en tot het vliegende schepsel van de hemel toe, en ze werden van de aarde weggevaagd; en alleen Noach en zij die met hem in de ark waren, bleven over. En de wateren behielden honderd vijftig dagen de overhand op de aarde.” — Genesis 7:22-24.
35. Wat dienen wij net als Noach thans te doen, indien wij niet bewaard willen worden voor de „kwade dag” waarop Gods oordeel wordt voltrokken?
35 Bij deze wereldomvattende Vloed was het werkelijk zo dat „God ingreep”. Daardoor werd op dramatische wijze iets getoond wat wij in deze tijd ter harte dienen te nemen. Wat dan wel? „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden” (2 Petrus 2:9). „Alles heeft Jehovah gemaakt voor Zijn voornemen, ja, zelfs de goddeloze voor de kwade dag” (Spreuken 16:4). Als wij derhalve niet bewaard willen worden voor de snel naderbij komende „kwade dag”, de door Jehovah zelf vastgestelde „dag” waarop hij zijn rechtvaardige oordelen aan alle onrechtvaardige personen op aarde zal voltrekken, betaamt het ons om evenals Noach ’met God te wandelen’ en ons naar Zijn voornemen te richten.
36. (a) Wat gebeurde er in de Vloed met de Nefilim? (b) Welke gevolgen had de Vloed voor de ongehoorzame „zonen van de ware God”?
36 In de Vloed werd niet slechts aan de onrechtvaardige mensen en de Nefilim het goddelijke oordeel voltrokken, maar ook aan de ongehoorzame „zonen Gods” werd een verdiend oordeel voltrokken. Toen de Vloed de gehele aarde overstroomde, verlieten die „zonen van de ware God” weliswaar hun vrouwen en gezinnen en dematerialiseerden zij zich, zodat zij niet verdronken. Maar wat gebeurde er toen zij in hun geestelijke toestand, in hun eigen juiste woonplaats, terugkeerden? Kwamen zij toen weer in de intieme verhouding tot God te staan waarin zij zich vroeger hadden verheugd? Was hun verhouding tot Hem weer als voorheen? Bleven zij nog langer „zonen van de ware God” in zijn heilige hemelse organisatie? Neen; in deze ongehoorzame geestelijke schepselen zien wij veeleer de oorsprong van de „demonen” (afgezien van Satan de Duivel), over wie de profeet Mozes spreekt (Deuteronomium 32:17; ook Psalm 106:37). De eerste-eeuwse bijbelcommentators uiten zich echter specifieker over de wijze waarop Jehovah God met die ongehoorzame geesten handelde, door te zeggen:
„De engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag” (Judas 6). „De geesten in de gevangenis, die eens ongehoorzaam waren geweest, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinigen, namelijk acht zielen, veilig door het water werden heengevoerd” (1 Petrus 3:19, 20). „God [heeft] zich er niet van . . . weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar [heeft] hen, door hen in Tartarus te werpen, aan afgronden van dikke duisternis . . . overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden.” — 2 Petrus 2:4.
37. In welke toestand geraakten de ongehoorzame „zonen van de ware God” toen zij in het geestenrijk terugkeerden?
37 Dat de ongehoorzame „zonen van de ware God” zich dematerialiseerden en naar het geestenrijk terugkeerden, veranderde hen dus niet weer in heilige engelen. Zij bevonden zich nu aan de zijde van Satan de Duivel, de oorspronkelijke opstandeling tegen Jehovah God. Zij waren geen plaats in Jehovah’s met een vrouw te vergelijken hemelse organisatie van heilige, gehoorzame „zonen van de ware God” meer waardig. Om die reden werden zij tot „demonen” gedegradeerd. Deze lage, oneervolle toestand werd op passende wijze Tartarus genoemd, een naam die aan de Griekse taal is ontleend. In de Oudsyrische vertaling van de bijbel wordt hierover gesproken als over „de diepste oorden”. (Zie ook Job 40:15 en 41:23 in de Septuaginta.) Die ongehoorzame geesten ontvingen geen geestelijke verlichting meer, zoals het God goeddacht die aan zijn getrouwe engelenzonen te schenken. Op deze wijze werden zij in dikke duisternis gestort en daar als met „eeuwige banden” vastgehouden om bewaard te worden voor het „oordeel van de grote dag”. Zij kunnen de mensheid dus geen werkelijke verlichting schenken.
38. Wiens „zaad” werden die ongehoorzame geesten, en hoe gaan zij te werk om mensen te bedriegen en in slavernij te brengen?
38 Zulke ongehoorzame geesten werden het onzichtbare „zaad” van de grote Slang, Satan de Duivel. Dat zij te zamen met Satan de Duivel in Tartarus, in „afgronden van dikke duisternis”, werden geworpen, betekende niet dat het beloofde „zaad” van Gods hemelse „vrouw” de kop van de slang had vermorzeld. Het heilige „zaad” was nog niet voortgebracht, en die goddeloze geesten in de gevangenis waren verlangend te weten wie dit „zaad” zou zijn, opdat zij eraan konden deelnemen de „hiel” van dat „zaad” te vermorzelen (Genesis 3:15). Om die reden bleven die goddeloze geesten onder Satan, hun aanvoerder, nauw met de mensen in contact staan, om hen te bedriegen en hen ertoe te brengen zich tegen het „zaad” te keren wanneer dit zou komen. Zij trachten door middel van geestenmediums met mensen in contact te treden, daar het hunzelf ontzegd is zich nog langer in het vlees te materialiseren. Zij geven voor de „onstoffelijke zielen” van gestorven mensen te zijn. Zij kwellen of bestoken en belegeren personen met een zwakke geest en nemen zelfs bezit van toegevende personen. De profeet Mozes werd ertoe geïnspireerd Gods volk te waarschuwen niets met deze demonenvijanden van God te maken te hebben (Deuteronomium 18:9-13). Hoed u dus voor spiritisme!
39. Tot wie — indien niet tot de demonen — dienen wij ons te wenden om geestelijk verlicht te worden?
39 Aangezien wij graag over het „eeuwige voornemen” van Jehovah God ingelicht willen worden, moeten wij die spiritistische machten der duisternis, die de meeste mensen voor Gods waarheid verblinden, mijden. Gods geschreven Woord, de bijbel, is het kanaal van geestelijke verlichting voor ons, zoals blijkt uit de geïnspireerde woorden van de psalmist, die tot Jehovah God zei: „Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad.” — Psalm 119:105.
40. Wat bewijst dat Gods hemelse organisatie ondanks de opstand van mensen en engelen loyaal jegens God is gebleven en vastbesloten is met hem samen te werken?
40 In het licht van Gods Woord hebben wij nu teruggeblikt op de eerste 1656 jaar van ’s mensen bestaan op aarde, namelijk vanaf de schepping van Adam tot de Vloed van Noachs dagen. Ondanks de opstand van zowel engelen als mensen heeft de onveranderlijke God aan zijn oorspronkelijk opgevatte voornemen met betrekking tot de mensheid op aarde vastgehouden. Hoewel een ongenoemd aantal engelen voor een zelfzuchtige begeerte bezweek en zondigde en uit zijn hemelse, met een vrouw te vergelijken organisatie verwijderd moest worden, laat hun aantal zich niet vergelijken met het aantal van degenen die hem binnen zijn heilige organisatie trouw zijn gebleven, zoals een trouwe echtgenote aan een liefdevolle echtgenoot. Millennia later zag de profeet Daniël in een visioen honderd miljoen loyale engelen, die nog steeds de Allerhoogste God, „de Oude van dagen”, dienden (Daniël 7:9, 10). Deze hemelse „vrouw”, die de moeder van het voorzegde „zaad” zou worden, geraakte in „vijandschap” met de grote Slang, Satan de Duivel, en zijn „zaad”. Zij was vastbesloten met Jehovah God samen te werken wat de verwezenlijking van zijn pas bekendgemaakte voornemen betrof, namelijk het „zaad” op de door hem uitgekozen tijd voort te brengen.
41. Wat wilde Satan op boosaardige wijze voor de gehele schepping bewijzen, en is hij hier zelfs vóór de Vloed volledig in geslaagd?
41 Op aarde, en wel in het Paradijs van Geneugte, waren Adam en Eva bij hun schepping in menselijke volmaaktheid tot een zichtbaar deel van Jehovah’s universele organisatie gemaakt. Toen zij werden verzocht, bleven zij in gebreke hun rechtschapenheid jegens hun Schepper, hun hemelse Vader, te bewaren. Onder het doodsoordeel staand, werden zij uit Jehovah’s universele organisatie verdreven en werden zij niet meer als Zijn kinderen beschouwd. Maar wat valt er over hun nakomelingen te zeggen? Naar Adam en Eva te oordelen, die hun rechtschapenheid hadden verbroken, zouden hun in onvolmaaktheid geboren nakomelingen, die de zonde erfden, niet in staat zijn onder verzoeking en druk van de zijde van de grote Slang, Satan de Duivel, hun rechtschapenheid jegens de Schepper te bewaren. Klaarblijkelijk beoogde Satan de Duivel om voor de gehele schepping in hemel en op aarde te bewijzen dat niemand van hen zijn rechtschapenheid zou bewaren. Bewees hij zijn bewering, en dat zelfs vóór de Vloed? Het bijbelse verslag, waarin Gods zienswijze ten aanzien van de kwestie tot uitdrukking wordt gebracht, toont aan dat ten minste drie mensen hun rechtschapenheid bewaarden, namelijk Abel, Henoch en Noach.
42, 43. (a) Wat werd door Abel, Henoch en Noach bewezen? (b) Hoe bleek Jehovah’s vooruitziende blik met betrekking tot het verschaffen van nog meer bewijzen juist te zijn?
42 Die drie getrouwe, godvrezende mannen hielden de universele soevereiniteit van Jehovah, hun Schepper, hoog. Zij bewezen dat Satan de Duivel een aanmatigende leugenaar is wanneer hij beweert dat de Almachtige God geen mens op aarde kan zetten die, zelfs in een paradijsachtige omgeving, zijn rechtschapenheid jegens Jehovah zal bewaren wanneer hij aan de verzoekingen en de druk van Satan de Duivel wordt blootgesteld. Door Abel, Henoch en Noach werd bewezen dat God, de Schepper, het van de zondige Adam en Eva afstammende mensengeslacht terecht op aarde liet bestaan. Terwijl het menselijke leven op aarde buiten het Paradijs voortging, zouden er behalve Abel, Henoch en Noach beslist nog andere mannen, alsook vrouwen verschijnen, zodat er nog meer bewijzen opgehoopt zouden worden tegen de leugen en laster die de Duivel tegen God had geuit.
43 Jehovah’s vooruitziende blik was juist en zijn voornemen zou stellig succes hebben. Zijn Messiaanse voornemen, dat in tegenwoordigheid van de grote Slang in de Hof van Eden werd bekendgemaakt, verleende kracht aan Gods oorspronkelijke voornemen en maakte de vervulling ervan zeker. Gods universele soevereiniteit over de aarde, die op zo’n machtige wijze in de wereldomvattende Vloed werd bewezen, zal voor eeuwig over de mensheid worden uitgeoefend.