Dienen met eeuwig leven in het vooruitzicht
„Door volharding van uw zijde zult gij uw ziel verwerven.” — Luk. 21:19.
1. Hoe denken normale menselijke schepselen over leven?
GEEN enkel normaal menselijk schepsel wenst te sterven. Of iemand nu jong is of oud, rijk of arm, gezond of ziek, het instinct om aan het leven gehecht te zijn, is erg sterk. Dit geldt niet alleen voor de rijke landen van de wereld, waar het leven gemakkelijker en gerieflijker is, maar is ook van toepassing op de onderontwikkelde landen, waar de mensen vaak doodarm zijn en een moeilijk en onzeker bestaan leiden. Ondanks al hun moeilijkheden en problemen, gaat het gezegde „zolang er leven is, is er hoop”, nog steeds op.
2. Hoe dienen christenen over eeuwig leven te denken?
2 Als men onder zulke omstandigheden vurig naar het leven verlangt en er ijverig moeite voor doet het in stand te houden, hoeveel ijveriger en vastberadener dient de christen dan niet te zijn om het eeuwige leven stevig vast te grijpen. Ja, de aansporing om het eeuwige leven na te streven, dient werkelijk oneindig veel sterker te zijn dan het natuurlijke instinct om gehecht te zijn aan ons huidige menselijke leven, dat normaal gesproken nog geen honderd jaar duurt. Iemand die de bijbelse belofte dat „de gave die God schenkt, . . . eeuwig leven [is] door Christus Jezus, onze Heer”, leest en gelooft, bezit stellig de grootste hoop met betrekking tot de toekomst die een mens maar zou kunnen koesteren of waarvan hij zich een denkbeeld zou kunnen vormen. — Rom. 6:23.
3. Hoe beschreef Jezus de reactie van mensen op Gods beloften van eeuwig leven?
3 Wanneer wij de hele bijbel doorlezen en alle daarin opgetekende wonderbaarlijke beschrijvingen van eeuwig leven op een paradijsachtige aarde, zonder ziekte en strijd, in ons opnemen, vragen wij ons af hoe iemand hieraan kan twijfelen en in gebreke kan blijven zijn gehele vertrouwen op Jehovah, de Gever van leven, te stellen. Toch voorzei Jezus dat zeer weinigen Jehovah’s beloften zouden aanvaarden en het pad naar het eeuwige leven zouden gaan bewandelen. „Gaat in door de nauwe poort; want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan; maar nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden.” — Matth. 7:13, 14.
4. (a) Welke houding legden de voor-christelijke dienstknechten van God met betrekking tot de beloften van eeuwig leven aan de dag? (b) Waarom dient onze waardering nog groter te zijn dan die van hen?
4 Als wij werkelijk waardering hebben voor het eeuwige leven en alle ermee gepaard gaande zegeningen op een paradijsachtige aarde, zullen wij het vaste besluit nemen dat, nu wij „de weg die naar het leven voert” hebben gevonden, niets ons deze weg kan doen verlaten. Wij beschouwen het eeuwige leven als een doel waarvoor wij willen strijden en dat wij willen bereiken. Wij beseffen dat wij, wanneer wij onze weg naar dit doel vervolgen, als de getrouwe Abraham, Isaäk en Jakob uit de oudheid zijn, die de beloften van God van verre zagen. „Zij [hebben] de vervulling van de beloften niet verkregen . . ., maar zij hebben ze van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren. Want wie zulke dingen zeggen, geven duidelijk te kennen dat zij ernstig een eigen plaats zoeken” (Hebr. 11:13, 14). Die getrouwe mannen bezaten volharding. Zij wisten in hun tijd dat zij zouden moeten sterven en dat eerst Gods belofte van een opstanding in vervulling moest gaan voordat zij de vervulling van de beloften zouden kunnen meemaken. Wij verkeren in deze tijd evenwel in veel gelukkiger omstandigheden. Wij zien om ons heen de bewijzen dat Gods koninkrijk de macht om te regeren heeft aanvaard en dat het in dít geslacht een einde zal maken aan Satans heerschappij en een „nieuwe aarde” zal binnenleiden waarop de mensen eeuwig zullen kunnen leven (2 Petr. 3:13). Als die getrouwe mensen uit de oudheid dus bereid en in staat waren om tot de dood op de weg naar het leven te volharden, hoeveel te meer dienen wij, die op de drempel van Gods nieuwe ordening staan, dan in staat te zijn te volharden!
5. Illustreer hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat wij vaste voet krijgen op de weg des levens.
5 Wij willen er bovenal voor zorgen dat wij vaste voet krijgen op die smalle weg die naar het leven leidt en die zo weinig mensen vinden. Als wij op deze weg voortgaan, kunnen wij ons zelf vergelijken met reizigers in een vreemd land. Wanneer wij naar het doel lopen dat wij aan de horizon zien, moeten wij onze ogen er vast op gericht houden. Wenden wij onze ogen van het doel af, dan dwalen wij van de weg af en weten wij hem niet meer terug te vinden. Als onze hoop op leven erg sterk is, zullen wij ons doel niet uit het oog verliezen. Paulus vergelijkt deze hoop met een anker wanneer hij in Hebreeën 6:19 zegt: „Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast.” Net zoals een anker een groot schip veilig vasthoudt en voorkomt dat het afdrijft en op rotsen te pletter slaat, verankert deze hoop op eeuwig leven ons stevig aan Jehovah God en voorkomt ze dat wij ooit van de weg des levens afdrijven. Als het anker echter begint los te raken, zal het schip verloren zijn. Wij moeten er derhalve beslist voor zorgen dat wij nooit ons anker, onze hoop, verliezen, waardoor wij de kans lopen dat ons schip schipbreuk lijdt.
6. Leg uit waarom wij ons geloof in de hoop op leven in stand moeten houden.
6 Wij moeten ons geloof in het eeuwige leven voortdurend opbouwen als een hoop die wij altijd voor ogen houden. Geloof is iets wat wij nu eenmaal niet eens voor altijd kunnen aanvaarden, waarna wij aannemen dat het zich zelf, zonder verdere hulp, in stand zal houden. Ons geloof in Gods beloften schenkt ons een wonderbaarlijk uitzicht op de toekomst van Gods nieuwe ordening, die eeuwig zal blijven. Een uitzicht is echter alleen goed zolang wij het duidelijk kunnen zien. Iemand woont misschien in een huis met een schitterend uitzicht, maar als hij nooit de ramen lapt, zal het uitzicht spoedig vervagen. Het uitzicht is er nog wel, hij kan het alleen niet langer zien. Hij zal de ramen regelmatig moeten schoonmaken als hij van het schitterende uitzicht wil blijven genieten.
7. Hoe kunnen wij de zonde van gebrek aan geloof vermijden?
7 Hetzelfde geldt voor ons geloof in Gods beloften; wij moeten het voortdurend levend houden, erover nadenken, erover spreken en het zodoende versterken. Doen wij dit niet, dan kan ons geloof uiteindelijk geheel vervagen. Om deze reden gaf de apostel Paulus de Hebreeuwse christenen een krachtige waarschuwing hun geloof levend te houden. „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God, maar blijft elkaar elke dag, zo lang het ’Heden’ genoemd kan worden, vermanen, opdat niemand van u wordt verhard door de bedrieglijke kracht der zonde. Want in werkelijkheid worden wij alleen deelgenoten van de Christus indien wij het vertrouwen dat wij in het begin hadden, tot het einde toe stevig vasthouden” (Hebr. 3:12-14). Wij mogen nooit uit het oog verliezen dat wij op de weg des levens volharding nodig hebben, hetgeen geheel en al afhangt van het feit of wij de hoop op leven wel voor ogen houden. Ons vooruitzicht op eeuwig leven te verliezen, betekent ten slotte het leven zelf te verliezen.
DINGEN DIE ONS VOORUITZICHT OP LEVEN KUNNEN VERDUISTEREN
8. (a) Waarom is het voor een christen belangrijk geestelijk gezind te zijn? (b) Hoe kan het verlies van onze geestelijke kijk tot gevolg hebben dat wij het doel van eeuwig leven uit het oog verliezen?
8 Wat zijn enkele van de dingen die ons vooruitzicht op eeuwig leven zouden kunnen verduisteren? Jezus helpt ons dit te begrijpen wanneer hij in Johannes 6:63 zegt: „Het is de geest die levengevend is; het vlees is volstrekt van geen nut.” Onze hoop is een geestelijke hoop, omdat ze haar oorsprong vindt bij de Grote Geest, Jehovah God. Wij kunnen onze ogen niet op een geestelijk doel gericht houden door wereldse verwachtingen en vleselijke begeerten te voeden en aan te kweken. Of wij de hoop op eeuwig leven duidelijk voor ogen zullen houden, hangt geheel en al af van het bewaren van onze geestelijke gezindheid. Wij moeten een geestelijk leven leiden door geestelijk gezind te worden. Hierdoor zullen wij worden geholpen onze ogen op het doel gericht te houden. Bezie het eens op deze manier. Als u een lange afstand wandelend moet afleggen, wat kan u dan in staat stellen voort te gaan, ook al zijn uw benen erg moe? Wel, het is de blik op het doel, niet waar? Ook al is het nog ver, als u het steeds dichterbij ziet komen, wordt u hierdoor aangemoedigd uw toenemende vermoeidheid te overwinnen en hernieuwde krachtsinspanningen te doen om door te zetten. Als u het doel echter niet kunt zien en niet weet hoe ver het nog is, wat dan? Ook al is het net om de volgende bocht in de weg, toch zal het feit dat u het niet kunt zien, uw vermoeidheid groter doen lijken, en u zult al gauw de moed willen opgeven. In deze tijd worden vele opgedragen personen door een wezenlijk gevaar bedreigd, namelijk, dat zij hun geestelijke kijk verliezen, dat zij het doel van het eeuwige leven uit het oog verliezen en Jehovah’s dienst moe worden.
9. Aan welke andere gevaren stelt het verlies van onze geestelijke gezindheid ons bloot?
9 Het verlies van geestelijke gezindheid kan nog grotere schade aanrichten. Wij kunnen hierdoor verwikkeld raken in de werken van het vlees, waarvan Paulus in Galáten 5:19-21 melding maakt. Hiertoe behoren onder andere „hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, . . . drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke”. Paulus zegt vervolgens: „Aangaande deze dingen waarschuw ik u van tevoren, zoals ik u reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven.” Het zou fataal zijn in deze werken van het vlees, deze praktijken van de wereld der mensheid, verwikkeld te geraken, omdat dit het verlies van onze hoop op eeuwig leven zou betekenen. Ondanks deze duidelijke, rechtstreekse bijbelse waarschuwing hebben duizenden opgedragen dienstknechten van Jehovah toegelaten dat zij door deze werken van het vlees werden overwonnen, als gevolg waarvan zij uit de gemeenschap van Jehovah’s reine volk werden gesloten. Dit is gebeurd omdat zij hun geestelijke gezindheid hadden verloren, omdat zij hun vooruitzicht op eeuwig leven waren kwijtgeraakt. Iets anders scheen hun wenselijker toe. Er is echter niets, helemaal niets, wat wenselijker zou kunnen zijn dan eeuwig leven onder rechtvaardige toestanden. Hoe belangrijk is het er goed voor te zorgen dat niets ons vooruitzicht op eeuwig leven ooit verduistert!
10. Toon aan de hand van de Schrift aan dat wij ons leven door Gods geest, niet door ons gevallen vlees, moeten laten leiden.
10 Er zijn nog meer manieren waarop ons menselijke vlees ons vooruitzicht op eeuwig leven kan verduisteren. Paulus zei: „Het bedenken van het vlees betekent de dood, maar het bedenken van de geest betekent leven en vrede” (Rom. 8:6). Ons zondige, menselijke vlees zou graag volledig de leiding over ons willen nemen door ons in het najagen van de verlangens van het vlees met zich mee te sleuren en de invloed van Gods heilige geest in ons leven uit te roeien. Als opgedragen christenen moeten wij leren de neiging onze eigen vleselijke verlangens op de eerste plaats te stellen, te weerstaan en leren ons altijd door Gods geest te laten leiden. — Gal. 5:16, 17.
11. Tegenover welke uiterst moeilijke beslissingen, waarbij het leven is betrokken, zien velen van onze broeders zich thans geplaatst?
11 Sommige van de argumenten van het vlees zijn buitengewoon sterk en aannemelijk. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij niets minder dan ons leven op het spel staat. Misschien zijn wij ziek en wordt ons verteld dat ons leven alleen maar door een bloedtransfusie gered kan worden. Wij weten dat een dergelijk gebruik van bloed in strijd is met Jehovah’s wil (Hand. 15:28, 29). Wat zullen wij kiezen? Sommigen van onze broeders zijn af en toe geconfronteerd met eisen van de zijde van nationalistische regeringen om zich op afgodische wijze voor nationale emblemen te buigen en die te aanbidden, net zoals dit van de drie getrouwe Hebreeën Sadrach, Mesach en Abednego werd geëist. Zij werden met onmiddellijke dood bedreigd als zij weigerden dit te doen. Anderen, die ernaar streefden hun christelijke neutraliteit ten opzichte van oorlogen tussen wereldse naties te handhaven, zijn met soortgelijke bedreigingen van hun leven geconfronteerd.
12. Welke juiste houding ten opzichte van het leven zal ons sterken deze uiterst belangrijke beproevingen te doorstaan?
12 Hoe kunnen wij zulke uiterst moeilijke beproevingen doorstaan en Jehovah’s gunst behouden? Wel, waarop is ons streven gericht? Willen wij ons huidige menselijke leven redden of eeuwig leven verwerven? Als wij ons werkelijk eeuwig leven ten doel hebben gesteld en dit altijd voor ogen houden, zullen wij onze huidige menselijke levensduur niet zulk een grote belangrijkheid toekennen dat wij met betrekking tot Jehovah’s wetten gaan schipperen. Het bewaren van onze rechtschapenheid jegens Jehovah, niet het bewaren van ons huidige leven, zal onze belangrijkste zorg zijn. Houd Jezus’ woorden in gedachten dat „de geest levengevend is; het vlees is volstrekt van geen nut”. Laat uw vlees u er nooit toe overhalen Jehovah’s wetten te overtreden. Jezus zei nog rechtstreekser: „Wie zijn ziel wil redden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel verliest om mijnentwil, zal ze vinden” (Matth. 16:25). Als u ervoor zorgt dat u in plaats van uw tegenwoordige korte leven, eeuwig leven in het vooruitzicht hebt, zult u iemand zijn die zijn rechtschapenheid bewaart.
13. Welke verleiding moeten wij weerstaan, en hoe kunnen wij dit doen?
13 Kunt u op eeuwig leven wachten? Velen kunnen dit niet. Zij zoeken een meer onmiddellijke, alhoewel veel inferieurdere beloning. Er is een geestelijke waardebepaling en rijpheid voor nodig om de verleiding te kunnen weerstaan ten koste van eeuwig leven naar tijdelijke voordelen te grijpen. „Wij [houden] onze ogen niet gericht . . . op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig” (2 Kor. 4:18). Ontwikkel uw geestelijke blik, houd uw ogen op het doel van eeuwig leven gericht en laat niet toe dat uw vooruitzicht door iets wordt verduisterd.
14. Welke beginselen in verband met onze verhouding tot Jehovah dienen wij duidelijk in gedachten te houden?
14 Jehovah is de gever van het leven. „Want bij U is de bron des levens” (Ps. 36:10 9). Wij kunnen geen eeuwig leven in het vooruitzicht houden, als wij niet dicht bij Jehovah, de bron van het leven, blijven. Dit op de eerste plaats stellen van Jehovah werd door Zefanja beklemtoond, toen hij zei: „Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde” (Zef. 2:3, NW). In Psalm 16:8 (NW) bracht David deze zelfde belangrijke waarheid, het op de eerste plaats stellen van Jehovah, onder woorden: „Ik heb mij Jehovah voortdurend voor ogen gesteld.”
15. (a) Wat dienen wij over de opdracht te weten? (b) Welke noodzakelijke factor zal ons helpen dicht bij Jehovah te blijven en hem altijd voor ogen te houden?
15 Dít bedoelen wij wanneer wij ons leven aan Jehovah opdragen. Wij dragen ons niet aan een religie op, noch aan een mens of een organisatie. Neen, wij dragen ons op aan de Hoogste Soeverein van het universum, onze Schepper, Jehovah God zelf. Hierdoor wordt de opdracht een zeer persoonlijke verhouding tussen ons en Jehovah. Om deze reden bezitten allen die zich hebben opgedragen, niet alleen het voorrecht, maar ook de verplichting in gebed tot Jehovah te naderen. In Jakobus 4:8 wordt ons verteld: „Nadert tot God en hij zal tot u naderen.” Als wij ons Jehovah niet voortdurend in gebed voor ogen houden, kunnen wij onze opdrachtsgeloften niet nakomen, aangezien wij nu eenmaal onmogelijk in een intieme, hartelijke, persoonlijke verhouding tot iemand kunnen staan, tenzij wij voortdurend met hem spreken. Wij weten allen wat er gebeurt wanneer familieleden niet meer met elkaar praten. De verhouding waarin zij tot elkaar staan, wordt verbroken. Indien wij ooit zouden toelaten dat dit met onze verhouding tot Jehovah gebeurt, zou dit fatale gevolgen hebben voor onze hoop op eeuwig leven.
16. Hoe treedt de noodzaak van het gebed in deze tijd sterk op de voorgrond, en wat doet het gebed voor ons?
16 De noodzaak van persoonlijk gebed wordt groter naarmate wij het volledige einde van dit samenstel van dingen naderen. Petrus vertelt ons: „Het einde van alle dingen is nabijgekomen. Weest daarom gezond van verstand en weest waakzaam met het oog op gebeden” (1 Petr. 4:7). Ja, wij moeten er inderdaad zeer waakzaam op toezien dat wij dit kostbare voorrecht van het gebed, dat ons helpt dicht tot de Grote Bron van het leven te naderen, nooit veronachtzamen. Het gebed houdt ons wakker ten aanzien van onze opdracht aan Jehovah, het helpt ons geestelijk gezind te blijven, het vergroot onze dankbaarheid jegens Jehovah voor zijn goedheid en het verscherpt onze waardering zijn dienaren te zijn met eeuwig leven als ons doel.
17. Hoe helpen persoonlijke studie en meditatie ons onze geest op juiste dingen gericht te houden?
17 Persoonlijke studie en meditatie zijn ook een hulp voor ons om dicht tot Jehovah te naderen en een helder inzicht in de waarheid te behouden. Het bijbellezen dient een belangrijke plaats in ons studieschema in te nemen. Wij dienen er elke dag tijd voor te nemen om over de bijbel te mediteren, zodat de erin opgetekende rechtvaardige beginselen een integrerend deel van ons denkproces gaan uitmaken. Wij kunnen ons zelf in dit opzicht toetsen. Stel u zelf eens deze vraag: „Wanneer mijn gedachten niet door een bepaald onderwerp in beslag worden genomen, waar gaan ze dan naar uit?” Normaal gesproken, dienen ze naar Jehovah en een beschouwing van zijn voornemens uit te gaan. Net zoals de naald van een compas tijdelijk naar rechts of naar links kan afwijken doch altijd naar het vastgestelde punt, het noorden, terugdraait, dienen ook onze gedachten naar Jehovah en zijn Woord terug te keren. Indien wij dit doen, hoeven wij geen vrees te hebben voor moeilijke tijden. Dan zal het zo zijn dat wij het Woord van God van de gedrukte bladzijde, die mensen kunnen vernietigen, hebben genomen en het diep in ons hart hebben gegrift, zodat tegenstanders er niet bij kunnen komen. Dan zal niets ons vooruitzicht op eeuwig leven teniet kunnen doen, ongeacht voor welke moeilijkheid wij komen te staan.
18. Waarom is het goed altijd „volop te doen [te hebben] in het werk van de Heer”, en hoe helpt Jehovah’s zichtbare organisatie ons hierbij?
18 Denk ook aan de hulp die Jehovah ons goedgunstig geeft door middel van zijn zichtbare organisatie op aarde. Zolang wij er dicht bij blijven en er te zamen mee dienen, genieten wij een grote bescherming. Dit is thans de enige organisatie die zich uitsluitend ten doel stelt Jehovah’s werk te verrichten, en het is waarlijk een organisatie van werkers. Dit komt omdat het werk dringend is, zoals Jezus beklemtoonde: „Wij moeten het werk doen van hem die mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, waarin niemand kan werken” (Joh. 9:4). Soms denken wij misschien dat er teveel van ons verlangd wordt in Jehovah’s dienst en dat er teveel gedaan moet worden. Waarom zou u, in plaats van het zo te bezien, echter niet trachten het als volgt te bezien? Door al onze tijd met zijn dienst te vullen, is Jehovah ons goedgunstig gezind. Druk bezig zijn in Jehovah’s dienst, vormt in werkelijkheid een bescherming voor ons. Dan hebben wij helemaal geen tijd voor de wereldse beslommeringen om ons heen, die onze tijd en aandacht opeisen. Het lijdt geen twijfel dat wereldse beslommeringen veel van onze tijd vergen. Zowel op het gebied van werk als in het najagen van genoegens, zouden ze op elke minuut beslag willen leggen. Ze kunnen ons echter geen eeuwig leven geven. Wanneer Jehovah er dus door middel van zijn zichtbare organisatie goedgunstig regelingen voor treft dat ons leven met dienst wordt gevuld, dienen wij ons te verheugen. Paulus bracht dit als volgt onder woorden: „Dientengevolge, mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer” (1 Kor. 15:58). Alleen mensen die weinig in Jehovah’s dienst te doen hebben, vervallen tot zonde, niet zij die veel te doen hebben en het met vreugde doen. Wanneer wij veel in Jehovah’s dienst te doen hebben, is het zeker dat wij ons doel, eeuwig leven, voor ogen blijven houden.
19. Hoe belangrijk is vreugde wanneer wij onze ogen op het doel van het leven gericht willen houden?
19 Degenen die volop te doen hebben in Jehovah’s dienst, ondervinden hierin grote vreugde. „Dient Jehovah met verheuging. Komt voor zijn aangezicht met vreugdegeroep” (Ps. 100:2, NW). Bent u het er niet mee eens dat u ergens veel langer aan kunt werken wanneer u zich er werkelijk in verheugt? Ja, vreugde schenkt volharding. Deze vreugde ondersteunde Jezus in zijn lijden. Paulus zegt in Hebreeën 12:2: „Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten.” Zolang wij deze zelfde wonderbaarlijke vreugde in Jehovah’s dienst ondervinden, zal deze ons actief houden en ons ertegen beschermen het kalmer aan te doen en met het werk op te houden. Om thans vreugde te hebben, moeten wij steeds de wonderbaarlijke vreugde van eeuwig leven in Gods nieuwe ordening voor ogen houden. Evenals Jezus wegens de hem voorgestelde vreugde de martelpaal en de dood zelf zegevierend heeft overwonnen, zullen ook wij in staat zijn alle hindernissen die op onze weg komen, te overwinnen. Gebrek aan vreugde is inderdaad een zeker teken van geestelijke ziekte. Vaak is dit gebrek aan vreugde te wijten aan het feit dat iemand het doel van eeuwig leven uit het oog heeft verloren.
BLIJF DIENEN MET EEUWIG LEVEN IN HET VOORUITZICHT
20. Op welke wijze moedigt Abrahams voortreffelijke voorbeeld ons aan?
20 Wanneer wij de weg ten leven hebben gekozen en vastbesloten zijn er ten koste van alles niet van af te wijken, kunnen wij veel troost en aanmoediging putten uit de getrouwe voorbeelden van mannen uit vroeger tijden, zoals Abraham, die gewillig aan Gods oproep gehoor gaf. Terwijl Abraham in welstand in Ur der Chaldeeën leefde, riep Jehovah hem om naar een ander land, dat hij nog nooit gezien had, te gaan en Hem daar te dienen. Dit vormde een zware beproeving op zijn geloof. Hij zou zijn leven volkomen moeten veranderen en voortaan als een nomade moeten leven en voor zijn kudden moeten zorgen. Waarom ging hij dan toch? Omdat hij een man met een vooruitziende blik en geloof was. Paulus zegt ons dat „hij [de stad] verwachtte . . . die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is” (Hebr. 11:10). Ja, Abraham heeft Gods koninkrijk vanuit de verte gezien en het verwelkomd. Hij wist heel goed dat de vervulling van Jehovah’s belofte niet in zijn leven zou komen, maar dit bracht zijn geloof in die belofte niet aan het wankelen. Tot aan het einde van de 175 jaar die hij op aarde heeft geleefd, handhaafde hij zijn rechtschapenheid ten opzichte van Jehovah, omdat hij diende met eeuwig leven in het vooruitzicht.
21. Welke juiste zienswijze van Abraham en Mozes kunnen wij met veel nut navolgen?
21 Ook Mozes gaf, hoewel hij in het paleis van Farao was opgevoed en onderwezen, zijn hoge positie met de ermee gepaard gaande roem en rijkdommen op om eenvoudig als herder van Gods „schapen” te dienen. Wat bracht hem ertoe dit te doen? In Hebreeën 11:26 staat dat hij „het oog nauwlettend gericht [hield] op de beloning”. Ja, hij verloor het beeld van Gods nieuwe ordening nooit uit het oog. Abraham en Mozes gaven gehoor aan Gods oproep omdat zij in Jehovah’s dienst wilden staan, onverschillig waar zij moesten dienen of wat zij moesten doen. Of hun nu gevraagd werd dit of dat te doen, of hier of daar naar toe te gaan, het was voor hen niet belangrijk. Zij wilden alleen maar Jehovah dienen, zijn wil doen en uiteindelijk de zegeningen van eeuwig leven ontvangen.
22. Hoe worden wij door bereidheid om te dienen, geholpen eeuwig leven in het vooruitzicht te houden?
22 Deze voortreffelijke geestelijke instelling is door alle tijden heen kenmerkend geweest voor Gods ware dienstknechten. Wij moeten deze bereidwillige geest steeds aankweken, voortdurend uitzien naar gelegenheden om Jehovah te dienen en naar bekwaamheid streven voor meer dienstvoorrechten. Paulus zei tot Timótheüs: „Indien iemand een opzienersambt tracht te verkrijgen, begeert hij een voortreffelijk werk” (1 Tim. 3:1). Hoe trachten wij deze voorrechten te verkrijgen? Wij trachten de schriftuurlijke vereisten te ontwikkelen door studie, door dienst, door in de vorm van ervaring rijpheid te verwerven, door de vruchten van de geest aan te kweken en door gewillig gehoor te geven aan iedere oproep die door Jehovah’s organisatie wordt gedaan. Als ons dergelijke voorrechten worden geboden, bezien wij ze niet als een last, maar als rijpe beloningen voor getrouwe dienst.
23. Hoe worden degenen die Jehovah op de eerste plaats stellen, thans gezegend?
23 Behalve de hoop op eeuwig leven, heeft Jehovah God nu, in deze tijdsperiode, voor degenen die gewillig aan zijn dienst gehoor geven, wonderbaarlijke beloningen weggelegd. In antwoord op de vraag van Petrus betreffende dit punt, zei Jezus: „Voorwaar, ik zeg ulieden: Er is niemand die ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden heeft verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mét vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven” (Mark. 10:29, 30). Duizenden getrouwe pioniers en anderen in onze tijd, hebben bewezen dat Jezus’ woorden waar zijn. Tijdens hun met ware liefde verrichte werk, hebben zij Jehovah’s jonge lammeren gevonden en gevoed en nu staan de huizen van deze personen wijd voor hen open, alsof zij gezinsleden zijn. Zij hebben werkelijk honderden huizen en moeders en broeders, en daarbij nog de hoop op eeuwig leven.
24. Hoe moedigt de Schrift ons ertoe aan te blijven dienen met eeuwig leven in het vooruitzicht?
24 Ongeacht of u nu zes maanden of zestig jaar (zoals sommigen) in Jehovah’s organisatie bent, er moet nog steeds gediend worden, nog steeds volhard worden. Bij tijden kan vervolging, ziekte, tegenstand van de familie, of alleen maar apathie of onverschilligheid van degenen tot wie u predikt, een zware beproeving op uw kracht om te volharden vormen. Denk aan de woorden van Jakobus: „Gelukkig is de man die beproeving blijft verduren, want nadat hij is goedgekeurd, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Jehovah beloofd heeft aan hen die hem blijven liefhebben” (Jak. 1:12). Paulus moedigt ons aan Jehovah met volharding te blijven dienen: „Laten wij het derhalve niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te rechter tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden” (Gal. 6:9). Door onze blik op Jehovah’s beloften helder te houden en nooit toe te staan dat iets ons afleidt van de weg ten leven, zullen wij, zolang Jehovah het van ons verlangt, in staat zijn te blijven dienen met eeuwig leven in het vooruitzicht. En wat een groots resultaat zal dit voor ons hebben. „Door volharding van uw zijde zult gij uw ziel verwerven.” — Luk. 21:19.