-
Hoe in Frankrijk het maken van discipelen wordt ’bespoedigd’De Wachttoren 1975 | 15 maart
-
-
en deze activiteit in het maken van discipelen reeds lang geleden voorzegd toen hij verklaarde: „Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen.” — Jes. 60:22.
Het werk dat erin bestaat discipelen te maken, wordt in Frankrijk beslist ’bespoedigd’. Terwijl in 1973 een totaal van 6476 personen opgedragen, gedoopte Getuigen werden, werd voor het dienstjaar 1974 het totaal van 8679 bereikt. Dit betekent dat in Frankrijk elk uur — dag en nacht, het hele jaar door — één persoon een gedoopte discipel wordt!
En de vooruitzichten voor verdere toename zijn goed. De meer dan 52.000 Getuigen die elke maand aan het predikingswerk deelnemen, leiden meer dan 40.000 wekelijkse bijbelstudies in Franse huizen. Tijdens de Gedachtenisviering ter herdenking van Christus’ dood, die op 7 april 1974 werd gehouden, kwamen 110.330 personen in de plaatselijke Koninkrijkszalen van Jehovah’s getuigen bijeen.
Het Koninkrijksgetuigenis wordt beslist in geheel Frankrijk gegeven, in gehoorzaamheid aan Christus’ gebod om ’mensen tot discipelen te maken en hen te dopen’. — Matth. 28:19, 20.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1975 | 15 maart
-
-
Vragen van lezers
● Is het juist dat een christen zijn ouders of grootouders om een zegen vraagt, zoals in bepaalde delen van Latijns-Amerika gebruikelijk is?
De bijbel laat zien dat Gods dienstknechten in oude tijden een zegen over anderen uitspraken. Jakob zegende Farao, dat wil zeggen hij uitte een wens dat het hem goed zou gaan (Gen. 47:7). Rebekka’s familie zegende haar toen zij opper-Mesopotamië verliet om met Isaäk te trouwen (Gen. 24:60). En zowel Isaäk als Jakob spraken speciale zegenwensen over hun nakomelingen uit (Hebr. 11:20, 21). Volgens Spreuken 30:11 verdienen ouders het dat hun kinderen hen zegenen.
Er hoeft dus geen schriftuurlijk bezwaar opgeworpen te worden als een ouder of grootouder zijn of haar kinderen zegent. Zelfs in landen waar het niet algemeen gebruikelijk is om een zegen te vragen, is het gewoon een zegen uit te spreken. Het is onder opgedragen dienstknechten van Jehovah waar maar ook, niet ongewoon de wens te uiten dat een medegelovige goddelijke zegen mag genieten in verband met een speciale toewijzing of wanneer hij zijn getrouwe dienst voor de Schepper op een andere plaats voortzet. Ook is het opmerkenswaard dat de afscheidsgroet in veel talen in feite een zegen is. Het Engelse „good-bye” betekent bijvoorbeeld „God zij met u”.
Als het in de streek waar men woont niet gebruikelijk is „om een zegen te vragen” of een zegen uit te spreken — zoals dit in sommige Latijns-Amerikaanse landen wordt gedaan — is het natuurlijk niet nodig een dergelijk gebruik in te voeren. Maar als het daar waar u woont reeds een algemeen aanvaard gebruik is, dan zijn er factoren die een christen betreffende het gebruik anderen te zegenen, in overweging zou kunnen nemen. Hij zou zichzelf kunnen afvragen: Heb ik de juiste zienswijze met betrekking tot een dergelijke zegen? Is het louter een routine-formule, zodat de vermelding van God niet eerlijk, oprecht, vanuit het hart, geschiedt? (Vergelijk Matthéüs 15:4-7.) Ben ik geneigd te denken dat telkens wanneer ik het gebruik niet in acht neem, de dingen waarschijnlijk verkeerd zullen lopen? Men moet voorzichtig zijn dat men niet bijgelovig wordt en de zegen als een magische toverformule gaat bezien. Verder komen ook de religieuze opvattingen van de ouder of grootouder, als deze geen opgedragen dienstknecht van Jehovah is, in het beeld. Kan iemand die geen waardering voor ware aanbidding heeft, op juiste wijze een goddelijke zegen over een kind afsmeken als hij de ware God niet eens kent?
Alhoewel er dus geen bijbels bezwaar tegen bestaat wanneer iemand zijn ouder of grootouder om een zegen vraagt, moet een christen, als het erop aankomt te beslissen wat er in een bepaald geval dient te worden gedaan, zich door zijn door de bijbel geoefende geweten laten leiden. Hij zal het beslist willen vermijden iets te doen dat aanleiding tot struikelen zou kunnen geven of dat anderen een verkeerde voorstelling van de ware God zou kunnen geven. — Fil. 1:10.
-