Een gereinigde aarde
MAAR weinig mensen zullen ontkennen dat wij op een bezoedelde, verontreinigde aarde wonen. Dit is niet alleen letterlijk bezien waar, doordat meren, rivieren, zeeën en de lucht zijn verontreinigd, maar ook in moreel opzicht. Er heerst corruptie in hoge kringen, morele ontaarding en ziekte, en het land is bezoedeld door het bloed dat door moord en oorlog wordt vergoten. — Vergelijk Numeri 35:33, 34.
Wat is voor het reinigen van de aarde noodzakelijk? Mensen kunnen het niet omdat zij niet tot de bron van het verderf kunnen doordringen. Wat is deze onbereikbare bron? De bijbel geeft te kennen dat de ellende afkomstig is uit een onzichtbaar rijk dat het „land Magog” wordt genoemd. Gog, dat wil zeggen, Satan de Duivel sinds hij uit de hemel is geworpen, wordt als de leider van de bewoners van dit rijk genoemd. Wie zijn zij? Het zijn de mededemonen van de Duivel, goddeloze geestenpersonen. Het zijn engelen die tegen God in opstand zijn gekomen en tot de vernietiging zijn veroordeeld (1 Petr. 3:19, 20; 2 Petr. 2:4; Jud. 6). Bewijzen dat dezen de mensheid lastig vallen, vinden wij in de tijd toen Jezus op aarde was. — Luk. 4:33-35; 8:27-33.
Thans bereikt hun tegenstand tegen God en hun in beroering brengen van de aarde een climax. Waarom? Omdat hun vernietiging zeer nabij is, en ook omdat zij wat hun werkzaamheden betreft nu uitsluitend tot deze aarde zijn beperkt. Dit beperkte gebied, dat onzichtbaar is voor mensen, wordt in de bijbel „het land Magog” genoemd, waarvan Satan de Duivel de overste is. Toen in 1914, aan het eind van de „bestemde tijden der natiën”, het koninkrijk Gods onder Jezus Christus werd opgericht, werden de demonen, te zamen met hun overste, Satan, „neergeslingerd . . . naar de aarde”. In hun vertwijfeling staan zij alles was juist is tegen en brengen zij de wereld in een verdorven toestand, in een poging alles uit te roeien wat met de ware aanbidding van God te maken heeft. De bijbel zegt: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openb. 12:5, 7-12.
Zo sterk is de invloed van „Gog” dat hij in de bijbel „de god van dit samenstel van dingen” wordt genoemd. (2 Kor. 4:4; vergelijk Johannes 12:31; 14:30.) De apostel Johannes schreef: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). De heerschappij door mensen in de verschillende door mensen gemaakte regeringen heeft derhalve onder het bestuur gestaan van de Duivel, ook al beseffen de regeerders het misschien zelf niet. Dientengevolge moeten deze door mensen gemaakte regeringen door God worden vernietigd, maar Jehovah wacht totdat Gog, de Duivel, deze regeringen ertoe brengt een verenigde, rechtstreekse, openlijke aanval op zijn christelijke getuigen te ondernemen. Op deze wijze is het voor alle waarnemers duidelijk dat deze regeringen het verdienen te worden vernietigd. Dienovereenkomstig zegt Jehovah tot Gog:
„Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik ben tegen u, o Gog, gij opperhoofd van Mesech en Tubal. En ik wil u omwenden en u leiden en u doen optrekken uit de meest afgelegen streken van het noorden en u op de bergen van Israël brengen. En ik wil uw boog uit uw linkerhand slaan en uw pijlen zal ik uit uw eigen rechterhand doen vallen. Op de bergen van Israël zult gij vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zullen zijn. Aan roofvogels, vogels van allerlei vleugel, en de wilde dieren van het veld wil ik u tot voedsel geven. Op de oppervlakte van het veld zult gij vallen, want ikzelf heb gesproken.’” — Ezech. 39:1-5, Eng. uitgave van 1971.
Jehovah betrapt Gog als het ware ’op heterdaad’, terwijl hij zijn gehele aardse organisatie tegen Jehovah in het geweer brengt door Zijn vertegenwoordigers op aarde aan te vallen. Allen op aarde zullen dit kunnen zien. Allen die zich bij Gog aansluiten, moeten sterven. Er zal geen plaats ter ontkoming zijn, zelfs zulke afgelegen plaatsen als eilanden zullen geen toevluchtsoord zijn.
En het onzichtbare rijk waar Satan verblijft, het „land Magog”, dan? Zelfs deze geïsoleerde plaats, „de meest afgelegen streken van het noorden” genaamd, zal niet ontkomen. Jehovah zegt:
„En ik wil vuur zenden over Magog en over degenen die in zekerheid de eilanden bewonen; en men zal moeten weten dat ik Jehovah ben. En mijn heilige naam zal ik bekendmaken te midden van mijn volk Israël, en ik zal mijn heilige naam niet meer laten ontheiligen; en de natiën zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, de Heilige in Israël.” — Ezech. 39:6, 7.
Jezus Christus, Jehovah’s Bevelhebber, is een geest, die de macht en autoriteit bezit om de Duivel teniet te doen (Hebr. 2:14). Door bemiddeling van hem zendt Jehovah „vuur . . . over Magog”. Dit gebeurt onmiddellijk na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, die in Openbaring 16:14, 16 en 19:11-21 is voorzegd. Na deze oorlog treedt Christus persoonlijk handelend tegen Gog op, zoals het verslag in Openbaring verder zegt met de woorden:
„En ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand. En hij greep de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is, en hij bond hem voor duizend jaren. En hij slingerde hem [uit zijn plaats van gevangenschap in de nabijheid van de aarde] in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren geëindigd waren. Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.” — Openb. 20:1-3.
Wat een opluchting voor degenen die op de aarde overblijven! Maar hoe zal het enorme aantal gesneuvelden van Gogs aardse organisatie, alsook hun wapentuig, worden opgeruimd? De profetie onthult:
„’Zie! Het moet komen en het moet verwezenlijkt worden’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah. ’Dit is de dag waarvan ik heb gesproken. En de inwoners van de steden van Israël zullen stellig uitgaan en vuren branden en aanleggen met het wapentuig en beukelaars en grote schilden — met de bogen en met de pijlen en met de knotsen en met de lansen; en daarmee zullen zij zeven jaar vuren moeten ontsteken. En zij zullen geen sprokkelhout wegdragen van het veld, noch zullen zij brandhout vergaren uit de wouden, want met het wapentuig zullen zij vuren ontsteken. En zij zullen stellig degenen plunderen die hen hadden geplunderd, en degenen uitplunderen die hen hadden uitgeplunderd.’” — Ezech. 39:8-10, Eng. uitgave van 1971.
Na Jehovah’s zegepraal waarin hij zijn naam groot maakt boven elke andere naam in het universum, zullen de overlevenden op aarde, hier „de inwoners van de steden van Israël” genoemd, stellig niets van de verfoeilijke doodaanbrengende oorlogswerktuigen als relikwie behouden. Zij zullen deze opruimen, terwijl zij het materiaal ervan voor nuttige doeleinden zullen gebruiken.
Zullen de overlevenden, nadat de „roofvogels” en de „wilde dieren van het veld” zich te goed hebben gedaan aan de verslagen vijanden van God, een kolossaal begrafeniswerk moeten verrichten? Hoe moeten wij het volgende gedeelte van Ezechiëls profetie begrijpen? Dit luidt namelijk:
„’En het moet op die dag geschieden dat ik Gog daar een plaats zal geven, een grafstede in Israël, het dal van de doortrekkers ten oosten van de zee, en het zal de doortrekkers de weg versperren. En daar zullen zij Gog en heel zijn menigte moeten begraven, en zij zullen het stellig het Dal van Gogs menigte noemen. En degenen van het huis van Israël zullen hen moeten begraven met het doel het land te reinigen, zeven maanden lang. En heel het volk van het land zal moeten begraven, en het zal hun stellig tot een roemrijke zaak worden op de dag dat ik mijzelf verheerlijk’ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:11-13, Eng. uitgave van 1971.
Zoveel doden zouden een groot gevaar voor ziekten vormen. De taak zou ook te gigantisch zijn voor de betrekkelijk weinigen die op aarde overblijven. De uitdrukking „zeven maanden” geeft dus klaarblijkelijk louter te kennen hoe omvangrijk de menigte goddeloze mensen zal zijn die ten onder zullen gaan. Daar lijken in Israël bovendien als onrein werden beschouwd, betekent het ’begraven’ ervan dat deze aarde van alle verontreiniging die door Gog en zijn goddeloze dienstknechten is teweeggebracht, zal worden gezuiverd. — Num. 19:11-13; 2 Petr. 3:13.
De herinnering aan degenen die de aarde bezoedelden en zich bij Gog in zijn God-tartende aanval aansloten, zal voor de overlevenden even weerzinwekkend zijn als de stank die uit de rottende lijken van Gogs menigte opstijgt. Deze stank zal hen figuurlijk „de weg versperren”. De gedoden hebben eeuwige schande voor zichzelf verdiend. Er is geen gedenkteken voor hen als oorlogshelden. Om een levendig beeld te geven van de volledigheid van de reiniging der aarde onder het Messiaanse koninkrijk, zegt Jehovah vervolgens met betrekking tot de overlevenden van Gogs aanval:
„En er zullen mannen voor voortdurende dienst zijn die zij zullen afzonderen, die het land doortrekken, begravend, met de doortrekkers, degenen die overgebleven zijn op de oppervlakte der aarde, ten einde die te reinigen. Totdat er zeven maanden voorbij zijn, zullen zij een onderzoek blijven instellen. En die doortrekkers moeten het land doortrekken, en zou iemand werkelijk een mensenbeen zien, dan moet hij er een merkteken naast bouwen, totdat degenen die begraven, het in het Dal van Gogs menigte begraven zullen hebben. En de naam van de stad zal ook Hamona zijn. En zij zullen het land moeten reinigen.” — Ezech. 39:14-16.
De stad Hamona zal bewoond worden door degenen die in leven blijven om het ’land te reinigen’. Het schijnt niet logisch dat er een letterlijke stad genaamd Hamona zal zijn, want de overlevenden zullen over de hele aarde verspreid zijn, aangezien Gogs aanval en de vernietiging van zijn strijdkrachten wereldomvattend is geweest. De stad Hamona (hetgeen „menigte” betekent) van levende mensen naast het Dal van Gogs menigte schijnt veeleer de organisatie van levenden af te beelden in tegenstelling tot de dode horden van Gogs menigte.
Voor degenen onder Gogs aardse menigte die niet alleen mensen hebben gedood maar die ook louter voor de sport of uit hebzuchtig winstbejag moedwillig dieren hebben gedood, is er een passende vergelding. Jehovah zegt verder:
„Zeg tot de vogels van allerlei vleugel en tot alle wilde dieren van het veld: ’Schaart u bijeen en komt. Vergadert u rondom tot mijn slachtoffer, dat ik voor u slacht, een groot slachtoffer op de bergen van Israël. En gij zult stellig vlees eten en bloed drinken. Het vlees van sterke mannen zult gij eten en het bloed van de oversten der aarde zult gij drinken, rammen, jonge mannetjesschapen en bokken, jonge stieren, allemaal gemeste dieren van Basan. En gij zult stellig vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, van mijn slachtoffer, dat ik voor u wil slachten.’
’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:17-20, Eng. uitgave van 1971.
De profetie van Openbaring beschrijft ook de vernietiging van Satans aardse strijdkrachten, waarbij de vogels worden uitgenodigd naar „het grote avondmaal van God” te komen (Openb. 19:17). Bij een vroegere gelegenheid werd een gezworen vijandin van God door honden verslonden, die alleen een paar beenderen overlieten om begraven te worden (2 Kon. 9:30-37). Maar de dieren zouden nooit allen die in Har–mágedon zijn neergeveld kunnen verorberen. De Almachtige God zal daarom ongetwijfeld langs hoogst wetenschappelijke weg het overschot aan rottende lichamen op snelle en hygiënische wijze opruimen. Wij herinneren ons dat Noach en zijn zeven medeoverlevenden van de wereldomvattende vloed, nadat zij uit de ark kwamen en Jehovah’s aanbidding op aarde hernieuwden, niet met het begraven van de menselijke slachtoffers van die wereldcatastrofe werden belast. — Gen. 8:18-22.
Dienen wij vol afschuw terug te deinzen bij de gedachte aan zo’n massale vernietiging? Als iemand hiertoe geneigd is, dient hij zich af te vragen: Heb ik ook zo gereageerd op de Eerste en Tweede Wereldoorlog, of heb ik deze bloedige oorlogen, die niet ter rechtvaardiging van Jehovah’s naam werden gestreden en die geen gereinigde aarde, waarin rechtvaardigheid woont, tot gevolg hadden, actief of stilzwijgend gesteund? Wat wij in gedachten moeten houden, is dat Jehovah door deze strijd de aarde weer volledig onder zijn universele soevereiniteit brengt en goddeloosheid verwijdert zodat deze de mensheid nooit meer kan beheersen. Degenen die vernietigd worden, zijn haters van God. Als wij God werkelijk liefhebben, zullen wij ons aan zijn zijde en aan de zijde van zijn geestelijke Israël scharen, opdat wij ons kunnen verheugen in wat Jehovah vervolgens tot Ezechiël zegt:
„En ik wil mijn heerlijkheid onder de natiën stellen; en alle natiën zullen mijn oordeel moeten zien dat ik heb voltrokken en mijn hand die ik onder hen heb geplaatst. En degenen van het huis van Israël zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God ben, vanaf die dag en voortaan. En de natiën zullen moeten weten dat het wegens hun dwaling was dat zij, het huis van Israël, in ballingschap gingen, wegens het feit dat zij zich ontrouw tegenover mij gedroegen, zodat ik mijn aangezicht voor hen verborg en hen in de hand van hun tegenstanders gaf, en zij bleven vallen, zij allen, door het zwaard. Overeenkomstig hun onreinheid en overeenkomstig hun overtredingen heb ik hen behandeld, en ik bleef mijn aangezicht voor hen verbergen.” — Ezech. 39:21-24.
Op deze wijze corrigeert Jehovah elke verkeerde conclusie die de natiën hebben getrokken toen zij blijkbaar ongestraft met Gods dienstknechten op aarde konden doen wat zij wilden. Deze natiën beseften niet dat Jehovah zijn volk streng liet onderrichten en oefende. Zij beseften niet dat God strikt was met zijn verbondsvolk omdat zij zijn naam bij de natiën vertegenwoordigden. Hij liet hen ook kastijden voor hun dwalingen, zelfs voor hun onbewuste fouten, omdat hij hen liefhad en zo met hen handelde dat zij later als een werkelijke zegen voor de mensen gebruikt konden worden (Hebr. 12:7-11; Gen. 22:18). Niet alleen hebben zij degenen die wilden horen het goede nieuws van het Koninkrijk gebracht, doch zij werden ook voorbereid om mede-koningen en priesters met Jezus Christus te zijn gedurende zijn 1000-jarige regering over de gereinigde aarde. — Openb. 20:4, 6.
Degenen die als strijders tegen God worden afgebeeld, zagen ook niet dat Jehovah in het jaar 1919 G.T. ten slotte de kastijding van zijn volk voltooide en hun zijn aangezicht van gunst toekeerde door hen in geestelijke vrede en zekerheid te grondvesten, zoals eerder in Ezechiëls profetie werd beschreven (Ezech. 38:8, 11). In plaats daarvan bleven de natiën hen haten en op hen neerzien en sloten zich ten slotte bij Gog aan in zijn noodlottige poging Jehovah’s volk volkomen te vernietigen (Matth. 24:9). Slechts enkele rechtgeaarde mensen uit deze natiën beseften waarom God zo met zijn volk handelde en verbonden zich met hen. God zegt daarom:
„Nu zal ik de gevangenen van Jakob terugbrengen en werkelijk barmhartigheid bewijzen aan geheel het huis van Israël; en ik wil exclusieve toewijding tonen voor mijn heilige naam. En zij zullen hun schande hebben gedragen en al hun ontrouw waarmee zij tegenover mij gehandeld hebben, wanneer zij in zekerheid op hun grond wonen, zonder dat er iemand is die hen doet beven. Wanneer ik hen terugbreng uit de volken en ik hen werkelijk bijeenbreng uit de landen van hun vijanden, wil ik ook mijzelf onder hen heiligen voor de ogen van vele natiën. En zij zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God ben, wanneer ik hen in ballingschap naar de natiën zend en hen werkelijk bijeenbreng op hun grond, zodat ik geen van hen daar nog langer zal laten overblijven. En ik zal niet langer mijn aangezicht voor hen verbergen, omdat ik mijn geest wil uitstorten over het huis van Israël.” — Ezech. 39:25-29.
In overeenstemming met hetgeen Jehovah heeft geprofeteerd, hebben de leden van het geestelijke Israël zich verheugd dat God hen heeft bijeengebracht. Eensgezind hebben zij het goede nieuws van zijn Messiaanse koninkrijk wereldomvattend kunnen prediken. Er zijn maar weinig mensen, vooral in de landen die de „christenheid” worden genoemd, die de naam Jehovah niet kennen. Zij weten dat Jehovah’s getuigen pal staan voor Jehovah’s Messiaanse koninkrijk en neutraal zijn ten aanzien van alle wereldse conflicten en politieke onenigheid.
Deze gezalfde getuigen van Jehovah, die zich overeenkomstig de beginselen van Gods Woord hebben gereinigd en die de vruchten van Gods geest voortbrengen, leven nu voor Gods nieuwe ordening (Gal. 5:22, 23; Ef. 4:20-24). Honderdduizenden uit de natiën zijn naar voren getreden en hebben zich bij hen in hun ’geestelijke paradijs’ gevestigd. Dezen zullen de „grote schare” vormen die de oorlog van Har–mágedon en de nederlaag van Gog zal overleven en eeuwig op aarde zal wonen (Openb. 7:9-17; Matth. 25:31-40, 46; Joh. 10:16). Zij schenken thans aandacht aan de waarschuwing voor Gogs aanval en zien uit naar Jehovah’s zegepraal en de rechtvaardiging van zijn naam. Vol verwachting koesteren zij het vooruitzicht op een aarde te leven die gereinigd is van de letterlijke verontreiniging van lucht, water en voedsel en die ook bevrijd zal zijn van morele verdorvenheid, want zij weten dat er ten aanzien van de Koning en Herder Jezus Christus staat geschreven: „Met rechtvaardigheid moet hij de geringen richten, en met oprechtheid moet hij terechtwijzing geven ten behoeve van de zachtmoedigen der aarde. . . . En rechtvaardigheid moet de gordel van zijn heupen blijken te zijn, en getrouwheid de gordel van zijn lendenen.” — Jes. 11:4, 5.