De wereldregeerder uit het „Huis des Broods”
„Het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele volkeren zijn als dauw van den HERE . . . onder de natiën, te midden van vele volkeren als een leeuw onder de dieren des wouds.” — Micha 5:6, 7 7, 8.
1. Hoe moet een rechtvaardige regeerder in een verdorven wereld de hoedanigheden van de dauw en van een leeuw bezitten?
WAT is zachter en verkwikkender in de manier van vallen en naar de vorm dan dauw? Welk dier onder de wilde beesten is machtiger en moediger dan de leeuw? Wat een verschil bestaat er tussen de dauw en de leeuw! Zoveel zelfs, dat het niet bij iemand zou opkomen om ze met elkaar in verband te brengen. Ondanks de tegengesteldheid ervan, kunnen ze echter toch een gelukkige en noodzakelijke combinatie vormen. Een verstandige en machtige koning uit de oudheid heeft eens gezegd: „De toorn van een koning is als het grommen van een jongen leeuw, maar zijn welgevallen is als dauw op het gras” (Spr. 19:12). In deze verdorven wereld moet een koning die zich door rechtvaardige beginselen laat leiden, even moedig als een leeuw tegen de werkers der goddeloosheid optreden. Hij laat zijn welwillendheid en goedkeuring echter even zacht en verkwikkend als de dauw op zijn loyale onderdanen die zich tegen goddeloze medemensen verzetten, neerdalen.
2. Hoe zal de mensheid, volgens Gods verklaringen in Hosea’s profetie betreffende Israël, zulk een dringend noodzakelijke regeerder ten slotte in Jehovah vinden?
2 De wereld der mensheid heeft wanhopig behoefte aan een dergelijke koning of regeerder. Ten slotte zal de mensheid in de grote Koning van het universum, de God die de karakteristieke naam Jehovah draagt, zulk een regeerder vinden. In het bijbelse bericht over zijn getrouwe omgang met zijn uitverkoren volk toen het zich nog in zijn gunst bevond, zei Jehovah: „Ik zal zijn als de dauw voor Israël. Hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de [met wouden bedekte] Libanon” (Hos. 14:6 5). Toen hij op dit zelfde volk vertoornd was en op het punt stond het te verstoten, zei hij: „Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; Ik zal wegnemen, zonder dat iemand redden kan” (Hos. 5:14; ook 13:7, 8). Hij is onpartijdig in zijn oordeel, maar ook barmhartig ten opzichte van hen die rechtvaardigheid liefhebben en zich oprecht inspannen om het goede te doen. In overeenstemming met zijn beloften, heeft hij er regelingen voor getroffen de mensheid een koninkrijk van een onwrikbare rechtvaardigheid en van barmhartigheid en teder mededogen te geven.
3. (a) Waardoor worden de mensen thans geheel in beslag genomen, en welk belangrijke feit met betrekking tot regering zien zij derhalve over het hoofd? (b) Door welk feit dienen wij mensen ons hechter met deze regering verbonden te voelen?
3 In deze tijd worden de natiën volledig in beslag genomen door de door mensen uitgeoefende regering over mensen. Zij denken dat er uitsluitend gekozen moet worden tussen de democratische regering volgens de Westelijke stijl en de communistische regering volgens de Oostelijke stijl, hoewel sommigen ten aanzien van regeringspolitiek de middenweg trachten te volgen. Het komt bij de politiek gezinde mensen van deze wereld nooit op om aan de regering van God te denken. Zij zien het belangrijkste feit in verband met het onderwerp van regering over het hoofd: dat de Bestuurder van het universum, Jehovah God de Schepper, een regering voor de aarde en haar bewoners heeft gevormd. De Regeerder voor deze volmaakte regering over de eeuwenlang onjuist bestuurde mensheid heeft hij reeds aangesteld. Het is niet een regering die de menselijke problemen niet kan begrijpen en er niet mee kan sympathiseren. Doordat Gods Regeerder erover is aangesteld, is deze regering met een hechte band van vlees en bloed met ons mensen verbonden. Honderden jaren geleden voorzei Jehovah God in een door bemiddeling van Micha gegeven profetie in welke plaats deze aangestelde Regeerder zou worden geboren. Het is de beroemdste geboorteplaats op aarde. Hierdoor wordt duidelijk gemaakt waarom de Regeerder die God over de mensheid aanstelt, op zekere tijd zélf een van ons is geweest! Eenmaal is hij een mens geweest! Door dit feit dienen wij ons hechter en intiemer met deze regering van Gods voorziening verbonden te voelen dan met een regering die alleen maar uit heilige engelen zou bestaan.
4. Welke regeringsaankondiging deed Jehovah in Micha 5:2 (NW; vs. 1, NBG), en voor wie zou de vervulling ervan van belang zijn?
4 Daar Jehovah voorzag hoe dringend de onderdrukte mensheid een rechtvaardige regering nodig zou hebben, deed hij door bemiddeling van Micha (5:2, NW; vs. 1, NBG) de volgende regeringsaankondiging: „En gij, o Bethlehem-Efratha, die te klein zijt om tot de duizenden van Juda gerekend te worden, uit u zal degene tot mij komen die regeerder in Israël zal worden, wiens oorsprong van vroege tijden is, van de dagen van onbepaalde tijd.” Micha zei dit 350 of meer jaren nadat koning David van Jeruzalem in 1107 v. Chr. in Bethlehem, in het stamgebied van Juda, was geboren. Micha vestigde de aandacht van het gehele universum op Bethlehem als de stad waar een koninklijke nakomeling van David geboren zou worden die overeenkomstig Gods verbond met David voor een eeuwig koninkrijk in Davids geslacht, een blijvende erfgenaam op zijn troon zou zijn (2 Sam. 7:11-16; Matth. 2:4-6; Joh. 7:41, 46). Deze gebeurtenis zou niet alleen voor de gehele aarde, maar ook voor de gehele hemel van belang zijn.
5. Hoe werd, in overeenstemming met de belangrijkheid van de gebeurtenis, de geboorte van de Regeerder aangekondigd, en aan wie?
5 Het was derhalve eenvoudig in overeenstemming met de belangrijkheid van de gebeurtenis dat Jezus’ geboorte, toen hij als een nakomeling van koning David ter wereld kwam, door een glorierijke engel aan godvrezende herders werd bekendgemaakt met de woorden: „Vreest niet, want ziet, ik verkondig u een grote vreugde, die voor het gehele volk [voor alle mensen, NW] is bestemd. Heden is u in de stad van David een Verlosser geboren, Christus de Heer.” Na deze aankondiging „was de engel [plotseling] door een hemelse legerschare omringd; ze loofden God, en zeiden: Glorie aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen van goede wil”. — Luk. 2:4-14, PC.
6. Hoe kan worden gezegd dat de oorsprong van deze Regeerder „van vroege tijden is, van de dagen van onbepaalde tijd”?
6 Deze engelen, die God ten tijde van de geboorte van Jezus Christus aldus loofden, hadden Jezus in de hemel als de eniggeboren, eerstgeboren Zoon van God gekend. Dit feit blijkt duidelijk uit de profetie van Micha 5:2 (NW; vs. 1, NBG), waar naar Jezus wordt verwezen als degene „wiens oorsprong van vroege tijden is, van de dagen der onbepaalde tijd”. Die geboorte in Bethlehem vormde dus niet het begin van zijn leven. Zijn leven was op wonderbaarlijke wijze van de hemel naar de aarde, van het geestelijke rijk naar het menselijke rijk overgebracht, opdat hij, op grond van natuurlijke banden, de eeuwige erfgenaam van Davids troon over Israël zou zijn. Zijn „oorsprong van vroege tijden” was in de hemel en dateerde uit de tijd dat God hem had geschapen om de „eerstgeborene der ganse schepping”, „het begin der schepping Gods”, te zijn (Kol. 1:15; Openb. 3:14). Het begin van de schepping dateerde niet uit een vroegere tijd dan de schepping van deze eniggeboren Zoon van God. Er wordt in Gods geschreven Woord niet gezegd wanneer dit geschiedde. Het blijft voor ons derhalve een gebeurtenis die in het onbepaalde verleden geschiedde, zodat deze Zoon van God, die „regeerder in Israël” zou worden, „van de dagen der onbepaalde tijd” is.
7. Welke uitwerking zou een dergelijke lange hemelse ervaring met Jehovah God op deze Regeerder hebben, en hoe kwam Bethlehem ogenschijnlijk niet voor een geboorte als die van Hem in aanmerking?
7 Daar deze Regeerder die in Bethlehem werd geboren, in het verleden zo’n lange tijd in de hemel met Jehovah God had omgegaan, moest hij wel een geweldige rijkdom aan wijsheid en ervaring bezitten waardoor hij de beste regeerder zou worden die God over de mensheid zou kunnen plaatsen! En dan te bedenken dat zulk een hooggeplaatst persoon in Bethlehem-Efratha geboren zou worden, een stad die zo klein en onbetekenend was dat ze niet eens tot de duizenden of tot de geslachten van de stam Juda gerekend kon worden! Ja, dat hij in die nederige stad werd geboren, was nog niet alles, want hij werd in een stal geboren, terwijl een kribbe als zijn wieg diende (Luk. 2:7, 12). Wat was Bethlehem echter een geëerde plaats!
8. Wiens troon bevond zich in Davids dagen in Jeruzalem, en waarom zou het voor Gods Zoon geen ware verhoging hebben betekend wanneer hij op die troon werd geplaatst?
8 Koning David zat in een paleis op de berg Sion in Jeruzalem op een stoffelijke troon die „Jehovah’s troon” werd genoemd, daar David op deze troon als Jehovah’s vertegenwoordiger dienst deed (1 Kron. 29:23, NW). Alhoewel Jezus Christus door zijn geboorte in Bethlehem een natuurlijk menselijk recht op de troon van koning David op de berg Sion had, heeft hij nooit op die troon gezeten. Aangezien Jezus uit de hemel afkomstig was, zou het voor hem, als de Zoon van God, zelfs niet eens een werkelijke verhoging hebben betekend wanneer hij werkelijk op Davids troon op de berg Sion werd geplaatst. Zelfs op Davids letterlijke troon over Israël zou Jezus Christus „een weinig minder dan de engelen” geweest zijn, terwijl hij in de hemel de eerstgeborene onder hen was geweest (Hebr. 2:9; Ps. 8:5, 6 4, 5, SV). Het vormde voor deze Zoon van God een vernedering dat zijn leven uit het glorierijke rijk der hemelen naar deze aarde werd overgebracht en dat hij — ook al behoorde hij tot de koninklijke geslachtslijn van David — als een menselijk schepsel werd geboren (Fil. 2:5-9). Behalve dit alles werd hij, toen hij als mens op deze aarde was, heel erg door de vijanden van Gods koninkrijk vernederd.
OP DE WANG GESLAGEN
9. Wiens koninkrijk predikte Jezus, maar hoe werd zijn prediking verkeerd voorgesteld?
9 Jezus Christus predikte voortdurend over het koninkrijk, niet over Davids aardse koninkrijk over Israël, maar over Gods koninkrijk, „het koninkrijk der hemelen” (Matth. 4:17; Mark. 1:14, 15). Als er iemand is die recht heeft op het koningschap over de gehele mensheid, is het God wel. Jezus Christus werd er wegens de prediking van Gods koninkrijk, dat in de bijbelse profetieën was voorzegd, echter van beschuldigd een opruier te zijn die tegen het rijk van de heidense caesars van Rome in opstand kwam. In Micha’s profetie was echter te kennen gegeven dat Jezus, de Regeerder uit Bethlehem, onteerd en mishandeld zou worden.
10, 11. (a) Welke mishandelingen die deze Regeerder zou ondergaan, waren in Micha 5:1 (NW; 4:14, NBG) voorzegd? (b) Hoe ging dit in het geval van Jezus Christus in vervulling?
10 Vlak voordat Micha over de geboorte van de Regeerder in die stad sprak, zei hij tot Gods organisatie van zijn volk, dat het gevaar van een inval onder de ogen zag: „Thans moet gij u kerven, o dochter van een inval; hij heeft een belegering tegen ons gesteld. Zij zullen de rechter van Israël met de roede op de wang slaan” (Micha 5:1, NW; 4:14, NBG). Toen Jezus Christus als mens op aarde was, werd de roede van menselijke autoriteit gebruikt om hem er beledigend mee op zijn wang te slaan. Hij werd vanwege de prediking van Gods hemelse koninkrijk, waarvoor hij door Gods geest was gezalfd, gearresteerd en voor het hoogste religieuze gerechtshof van Jeruzalem waarover de hogepriester van Israël presideerde, gebracht. Hier werd Jezus letterlijk geslagen. Wij lezen hierover:
11 „Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij den Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten; anderen sloegen Hem in het gelaat en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft?” — Matth. 26:59-68.
12. Hoe werd de kracht van die slag op de wang vergroot, en wiens belangen werden aldus door deze slag gediend?
12 De kracht van de beledigende slag op de wang van Israëls toekomstige rechter werd vergroot toen de religieuze autoriteiten Jezus aan de Romeinse bestuurder overleverden en ten slotte van Pontius Pilatus gedaan kregen dat Jezus aan een paal werd genageld om in schande, als iemand die door God was vervloekt, te sterven (Deut. 21:22, 23; Joh. 18:38 t/m 19:37). Door aldus te handelen, dienden die religieuze autoriteiten van Jeruzalem destijds de belangen van de profetische „koning van het Noorden” (Dan. 11:15, 20-22). Zij zegevierden echter niet over deze Jezus, die, zoals God had verordend, de „rechter van Israël”, „de regeerder in Israël” zou zijn.
13. (a) Hoe voorkwam God, volgens Petrus, dat zij over de toekomstige „rechter van Israël” zegevierden? (b) Waartoe verhoogde Jehovah Jezus, in vergelijking met Davids troon?
13 Simon Petrus, een van de twaalf apostelen van Jezus Christus, zei tot een Romeinse soldaat, een hoofdman over honderd die in Palestina dienst deed: „Wij zijn getuigen van al hetgeen [Jezus] gedaan heeft in het land der Joden zowel als te Jeruzalem; en zij hebben Hem gedood door Hem te hangen aan een hout. Dezen heeft God ten derden dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan; en Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden. Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam” (Hand. 10:38-43). Volgens dit verslag heeft Jehovah God Jezus Christus tot een hogere positie verhoogd dan Davids stoffelijke troon op de berg Sion.
14. Welke positie gaf Jehovah Jezus aldus met betrekking tot koning David?
14 Jehovah God verhoogde Jezus Christus aan zijn eigen rechterhand in de hemelen, tot zijn letterlijke hemelse troon. Precies zoals in Psalm 110:1, 2 was voorzegd, gaf hij Jezus Christus, de Zoon van David, hierdoor een positie waardoor hij de Heer over David werd. — Hand. 2:29-36.
15, 16. (a) Wat is vermeldenswaardiger dan Jezus’ menselijke geboorte in Bethlehem, en hoe dient 1914 derhalve herdacht te worden? (b) Wat had Psalm 2:1-9 over het installeren van de Regeerder te zeggen?
15 Hoe wonderbaarlijk is dit alles! Dit maakte het mogelijk dat Micha’s profetie over de grote Regeerder uit het kleine Bethlehem in onze tijd op een grotere schaal in vervulling kon gaan. Dat de Regeerder negentien eeuwen geleden als mens in Bethlehem werd geboren, was het vermelden ten volle waard. Dat hij in de hoedanigheid van een geïnstalleerde Regeerder in het opgerichte koninkrijk van God in de hemel uit een Groter Bethlehem komt, is echter nog vermeldenswaardiger. Deze gebeurtenis is van groter belang voor het universum, en vooral voor de mensheid, wier vlees en bloed de Regeerder eens heeft gedeeld. Op de door nauwkeurige bijbelprofetieën vastgestelde tijd geschiedde deze veel belangrijkere gebeurtenis in ons geslacht, namelijk in het jaar 1914. In plaats dat 1914 als het jaar wordt herdacht waarin de rampspoedige eerste Wereldoorlog uitbrak, dient het veeleer herdacht te worden als het jaar waarin de tijden der heidenen, of „de bestemde tijden der natiën”, eindigden en Gods koninkrijk in de hemelen — zoals dit zinnebeeldig in Openbaring hoofdstuk twaalf werd voorzegd — werd geboren. In Psalm 2:1-9 zei David lang geleden profetisch over de wereldse natiën die toen in beroering kwamen en over de koningen der aarde die toen hun standpunt innamen tegen Jehovah en zijn pas op de troon geplaatste Christus of Gezalfde, het volgende:
16 „De Here spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn . . . Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heiligen berg. Ik [Christus] wil gewagen van het besluit des HEREN: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.”
17, 18. (a) Hoe kwam Jezus bij zijn installatie uit een Groter Bethlehem? (b) Welk belangrijker brood heeft de gehele mensheid volgens Jezus’ eigen verklaringen nodig?
17 Toen de voorzegde Regeerder aan Gods rechterhand in het Koninkrijk werd geïnstalleerd, kwam hij uit een belangrijker Bethlehem dan het aardse Bethlehem tot Jehovah God. De naam Bethlehem betekent „Huis des Broods”. Efratha, waarmee Bethlehem was verbonden, betekent Vruchtbaar, Vruchtbaarheid. Juda, het gebied waarin Bethlehem-Efratha zich bevond, betekent [Jehovah-] Geloofd (Gen. 35:19; 29:35; 49:8). Dat Huis des Broods betekent veel voor de mensheid, ja, het betekent zelfs het leven. De mensheid heeft een gezant, een regeerder uit dat Grotere Huis des Broods nodig. Om te kunnen leven, is de mensheid niet alleen van brood dat van tarwe, gerst of rogge is gemaakt, afhankelijk. Jezus Christus heeft hier zelf de nadruk op gelegd, want aan het einde van zijn veertigdaagse vasten weigerde hij op wonderbaarlijke wijze brood voor zichzelf te maken, terwijl hij de woorden van zijn hemelse Vader aanhaalde en zei: „Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat.” — Deut. 8:3; Matth. 4:1-4.
18 Toen Jezus als mens naar de aarde kwam, bracht hij de woorden of uitspraken van Jehovah’s mond, welke levengevend zijn. Ook zei hij tot degenen die vergankelijk aards brood zochten: „Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.” — Joh. 6:51.
19. Hoe kon Jezus in 1914 ten behoeve van de mensheid uit een Groter Huis des Broods komen, en welk licht werpen de met Bethlehem verbonden namen Efratha en Juda op dit Huis des Broods?
19 Toen Jezus naar de hemel terugkeerde en weer in Gods tegenwoordigheid verscheen, bood hij de waarde van zijn vleselijke menselijke offer ten behoeve van het stervende geslacht der mensheid aan. Na in 1914 als Koning geïnstalleerd te zijn, kon Jezus nu derhalve uit een Huis des Broods, een huis waar men brood in voorraad heeft, te voorschijn komen dat aan allen op aarde die er met geloof voedsel uit ontvangen, eeuwig leven in Gods nieuwe wereld kan schenken. Het hemelse Huis des Broods is voor de mensheid absoluut noodzakelijk. Zij hebben Jehovah’s Regeerder die daarvandaan komt, absoluut nodig. Zoals door de ermee verbonden naam Efratha te kennen wordt gegeven, is het een vruchtbare plaats, die veel leven-onderhoudende vruchten voortbrengt en aanbiedt. Evenals Bethlehem-Efratha in het gebied van Juda was gelegen, bevindt het Huis des Broods zich in de heilige hemelen, waar Jehovah door al zijn Legerscharen van engelen wordt geloofd.
20. Hoe is dit Grotere Bethlehem waaruit Jezus Christus voortkomt, als het aardse Bethlehem wat de verhouding ervan tot de duizenden van Juda betreft?
20 De Regeerder uit Bethlehem neemt onder die hemelse lovers van Jehovah God de eerste plaats in. Als Regeerder zal hij al zijn aardse onderdanen onderwijzen Jehovah eveneens te loven. Hij komt als de vertegenwoordiger van een kleine groep tot Jehovah God, niet als een vertegenwoordiger van het aardse Bethlehem, maar van het huis van zijn geestelijke broeders. Zij zijn de 144.000 volgelingen die in zijn voetstappen treden en in het hemelse Koninkrijk medeërfgenamen met hem worden (Openb. 7:4-8; 14:1, 3). Onder de tienduizend maal tienduizend personen die tot de hemelse legerscharen behoren, is zulk een groep inderdaad klein, bijna te klein om het waard geacht te worden tot de grote legerschare van hemelse lovers gerekend te worden (Dan. 7:9, 10, NW). Toch wordt deze kleine groep, die uit de Regeerder Jezus Christus en zijn 144.000 medeërfgenamen is samengesteld, de allerbelangrijkste groep van personen in de hemelen. Zij worden Gods hoofdorganisatie over Zijn gehele universele organisatie. Zij zullen het „brood des levens” tot de mensheid brengen, die wat het eeuwige leven betreft, de hongerdood nabij is (Joh. 6:48-50). Jezus Christus, de Regeerder uit dit Grotere Bethlehem, zal onder de talrijke duizenden engelen die God in de hemelen loven, aldus een belangrijke plaats innemen.
EEN INDIRECTE SLAG OP DE WANG
21. Te midden van wie begon Jezus Christus in 1914 te regeren, en hoe kon hij daarna op de wang worden geslagen?
21 De natiën zijn thans niet dankbaarder voor Jehovah’s voorzieningen dan toen de „regeerder in Israël” negentien eeuwen geleden uit het aardse Bethlehem kwam. Zij hebben deze „rechter van Israël” derhalve in een grotere vervulling van Micha 5:1 (NW; 4:14, NBG) op de wang geslagen. Wanneer? Hoe? Niet rechtstreeks natuurlijk, want Jezus Christus is nu aan Gods rechterhand in de hemelen op de troon geplaatst, waar de natiën hem, zelfs met ruimteschepen, onmogelijk kunnen bereiken. Nadat zijn koninkrijk in 1914 in de hemelen werd geboren, begon hij onmiddellijk in het midden van zijn vijanden te regeren. Hij wierp Satan de Duivel en zijn demonenengelen uit de hemel naar de omgeving van onze aarde, om hen nooit weer naar de hemelen van Gods heilige organisatie terug te laten keren. De beledigende slag op de wang van de hemelse „rechter van Israël” geschiedde derhalve indirect. Hoe? Doordat deze gedurende de eerste Wereldoorlog aan het overblijfsel van zijn getrouwe volgelingen op aarde werd toegebracht. Toen Jezus zijn twaalf apostelen uitzond om Gods koninkrijk te prediken, zei hij: „Wie u ontvangt, ontvangt Mij” (Matth. 10:40). In omgekeerde zin kan gezegd worden dat iemand die een discipel van Jezus afwijst wanneer hij de Koninkrijksboodschap brengt, Jezus afwijst.
22. Welk beginsel vermeldde Jezus Christus in zijn illustratie van de schapen en de bokken, en hoe kon er in Zijn geval derhalve een slag op de wang worden toegediend?
22 In de illustratie waarin Jezus schapen en bokken gebruikte om het oordeel van de natiën dat thans aan de gang is, af te beelden, zegt de op de troon geplaatste Koning tot de schapen: „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” Tot de bokken zei hij: „In zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan” (Matth. 25:40, 45). Wanneer men in deze tijd de roede van autoriteit misbruikt door het overblijfsel van Jezus’ geestelijke broeders op de wang te slaan, slaat men in werkelijkheid dus de hemelse „regeerder van Israël” beledigend op de wang. — 1 Kon. 22:24; Job 16:10.
23, 24. (a) Wat had het geestelijke overblijfsel lang vóór 1914 betreffende dat jaar gepredikt, en welke houding namen de leiders der christenheid ten aanzien van hen aan? (b) Hoe beschouwde de Regeerder uit Bethlehem een dergelijke mishandeling van het overblijfsel?
23 Lang vóór 1914 predikte het overblijfsel van Christus’ geestelijke broeders in de natiën der christenheid dat de tijden der heidenen in dat jaar zouden eindigen en dat Gods koninkrijk onder Christus volledig in de hemelen zou worden opgericht. Zij verrichtten deze Koninkrijksprediking door boeken, brochures, tijdschriften en traktaten te verspreiden, door openbare lezingen te houden en ten slotte door gratis het Fotodrama der Schepping aan grote menigten te vertonen. De religieuze leiders der christenheid werden geheel door de geschilpunten van de wereldoorlog van die tijd in beslag genomen. Noch zij, noch de oorlogvoerende natiën, trokken zich iets aan van het overblijfsel van Christus’ geestelijke broeders, dat — nu de tijden der heidenen in het jaar 1914 waren geëindigd — Gods koninkrijk als de rechtmatige regering over de aarde predikte.
24 De geestelijken werden woedend over deze boodschap. De oorlogsomstandigheden en een fanatiek, waanzinnig patriottisme verschaften hun een gelegenheid. Zij trokken er voordeel van door de getrouwe Koninkrijksverkondigers bij de mensen in een slecht daglicht te plaatsen en bij de gemilitariseerde politieke regeringen de indruk te wekken dat zij opruiend waren. Evenals Jezus werd het overblijfsel van zijn broeders beledigd door de valse beschuldiging van opruiing, samenzwering en obstructie ten aanzien van het nationale welzijn. Met woedend geweld werd er kwaadaardig met de roede van politieke en rechterlijke autoriteit gezwaaid om hen, door hen in gevangenissen en interneringskampen te werpen en hun lectuur en religieuze vergaderingen te verbieden, als het ware op de wang te slaan. Ontging deze onrechtvaardige, antichristelijke daad aan de aandacht van de hemelse „regeerder van Israël” uit Bethlehem? Neen! Daar dezen zijn geestelijke broeders en zijn Koninkrijksvertegenwoordigers waren, beschouwde hij dit als was het hem aangedaan. De christenheid stapelde de ene belediging op de andere door de Volkenbond in plaats van Christus’ koninkrijk te verkiezen, hierbij denkend dat ze hem een rad voor de ogen kon draaien door de Volkenbond „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” te noemen.
25. Hoe had Jehovah dit in Micha 5:3 (NW; vs. 2, NBG) voorzegd, en hoe ging dit eerst in het geval van het vleselijke Israël in vervulling?
25 Dit gehele onchristelijke optreden door de verwerping van het Koninkrijk werd door de Almachtige God Jehovah toegelaten. Het vormde voor zijn overblijfsel, dat uit mensen met een getrouw hart bestond, een ervaring waardoor zij streng werden onderricht (Hebr. 12:4-11, NW). Vlak nadat hij over de komst van deze „regeerder in Israël” uit Bethlehem had gesproken, voorzei hij dit in Micha 5:3 (NW; vs. 2, NBG) in de volgende bewoordingen: „Daarom zal hij hen overleveren tot de tijd dat zij die baart, werkelijk heeft gebaard. En de overigen van zijn broeders zullen tot de zonen Israëls terugkeren.” Deze profetie ging vroeger natuurlijk in vervulling toen de zonen van het vleselijke Israël wegens ongehoorzaamheid aan Jehovah God aan de Babyloniërs werden overgeleverd om als bannelingen naar een verre streek te worden weggevoerd; nadat Jeruzalem en zijn tempel zeventig jaren woest hadden gelegen, werd een getrouw overblijfsel echter uit Babylon bevrijd, waarna de leden ervan naar hun vaderland terugkeerden om hun natie en Jehovah’s tempelaanbidding als het ware opnieuw voort te brengen. Het was alsof Gods zichtbare organisatie op aarde, Sion, een nieuwe Israëlitische natie had gebaard (Jes. 66:7, 8). Hetzelfde geschiedde met het geestelijke Israël!
26. Hoe ging Micha 5:3 (NW; vs. 2, NBG) in 1918 en 1919 in het geval van het geestelijke Israël in vervulling?
26 Vooral in 1918, het jaar waarin de eerste Wereldoorlog zijn hoogtepunt bereikte, werden de leden van het overblijfsel door woeste religieuze aanvallers belegerd. Zij werden overweldigd en geraakten in gevangenschap aan de oorlogvoerende wereldse organisaties. Daar Jehovah God deze opgedragen, gedoopte christenen als zijn geestelijke kinderen had aangenomen, konden zij zeggen wat de apostel Paulus lang geleden zei: „Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder” (Gal. 4:26). De geestelijke kinderen van het „hemelse Jeruzalem” dienden net zo vrij te zijn als hun hemelse moeder en niet in gevangenschap aan het hedendaagse Babylon te verkeren. Daarom zorgde Jehovah God, de hemelse Vader, ervoor dat zijn „vrouw”, het hemelse Jeruzalem, in het eerste naoorlogse jaar, 1919, kinderen baarde. Hij verbrak de macht van de Babylonische gevangenschap en bevrijdde de leden van zijn loyale overblijfsel uit hun banden van vrees, zodat zij tot hun juiste verhouding ten opzichte van hem als geestelijke „zonen Israëls” terugkeerden. Zij werden niet alleen bevrijd van de vele beperkingen die een oorlogvoerende wereld ten aanzien van vrije meningsuiting, handelwijze en aanbidding had ingesteld, maar zij rukten zich uit hun gevangenschap aan mensenvrees los. — Spr. 29:25.
27. Welke geestelijke geboorte vond derhalve in 1919 plaats, en waarin kon de wereldoorlog van 1939-1945 het overblijfsel niet brengen?
27 Ter vervulling van Matthéüs 24:14 hernieuwden zij hun georganiseerde werk om vrijmoedig het „evangelie van het Koninkrijk” te prediken. Het was alsof hun hemelse moeder, „het hemelse Jeruzalem”, in 1919 had gebaard en in het land van Jehovah’s aanbidding een nieuwe natie, een vrije, geestelijke natie, had voortgebracht. Sindsdien heeft het overblijfsel nooit meer aan vrees toegegeven, en zelfs gedurende de veel heviger wereldoorlog van 1939-1945 is ze niet in Babylonische gevangenschap geraakt.
28. Wat kon met betrekking tot een dergelijke geestelijke geboorte ten aanzien van de natiën en volken te midden waarvan dit gebeurde, worden verwacht?
28 Het was te verwachten dat deze bevrijding en geboorte van een nieuwe, geestelijke natie te midden van de volkeren en natiën van deze wereld niet zonder een belangrijke, merkbare uitwerking op die volken en natiën zou geschieden. Hoe zou deze verrassende, totaal onverwachte geboorte van een bevrijde, herstelde geestelijke natie op zulke volken en natiën van invloed zijn? Op een wijze die de aandacht van de gehele wereld zou trekken. Laten wij eens zien!