Hoofdstuk 19
„Wij hebben gehoord dat God met ulieden is”
1, 2. (a) Wat voorzegt Zacharia 8:23 voor onze tijd? (b) Wie is de God naar wie hier verwezen wordt, en hoe legt de bijbel de nadruk op zijn persoonlijke naam?
„WIJ willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.” Volgens de voorzegging van de bijbel zouden mensen uit alle naties dat in onze tijd zeggen (Zacharia 8:23). En wie is deze God naar wie de profetie van Zacharia verwijst? Wij worden hierover niet in twijfel gelaten. In dit ene betrekkelijk kleine boek van de bijbel verschijnt zijn persoonlijke naam 135 maal. Die naam luidt JEHOVAH!
2 Hijzelf zei met betrekking tot zijn persoonlijke naam, Jehovah: „Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij van geslacht tot geslacht” (Exodus 3:15). Hoe belangrijk die naam is, blijkt uit het feit dat hij bijna 7000 maal in de volledige Hebreeuwse tekst van de bijbel voorkomt — veel vaker dan alle titels zoals Heer en God te zamen. Zoals voorzegd, is die naam in deze „laatste dagen” op een in het oog springende wijze in verband gebracht met één groep mensen.
„WIJ WILLEN MET ULIEDEN GAAN”
3. (a) Wie zouden, volgens de voorzegging in Zacharia 8:20-23, Jehovah zoeken? (b) En met wie zouden zij zich verbinden?
3 Onder inspiratie van God schreef de profeet Zacharia ten tijde dat Jehovah’s tempel in het oude Jeruzalem werd herbouwd: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal nog geschieden dat de volken en de inwoners van vele steden zullen komen; en de inwoners van de ene stad zullen stellig naar die van een andere gaan, zeggende: „Laten wij toch vooral gaan om het aangezicht van Jehovah te vermurwen en Jehovah der legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan.” En vele volken en machtige natiën zullen werkelijk komen om Jehovah der legerscharen in Jeruzalem te zoeken en het aangezicht van Jehovah te vermurwen.’ Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, zeggende: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.”’” — Zacharia 8:20-23.
4. Waarom is deze profetie niet van toepassing op het jodendom of de christenheid?
4 De beperkte vervulling die deze profetie vanaf de dagen van Zerubbábel had in verband met de herbouwde tempel in Jeruzalem, wees vooruit naar een veel grotere vervulling in onze tijd. In verband met welk volk? Het zou beslist niet redelijk zijn dat degenen die ’Jehovah zoeken’, zich wenden tot mensen die uit bijgeloof weigeren Gods naam zelfs maar uit te spreken, zoals dit gebruikelijk is bij de natuurlijke joden, die aan hun traditionele aanbidding vasthouden. Ook zouden zij zich beslist niet wenden tot de christenheid, die in navolging van de joden het gebruik van de goddelijke naam eveneens vermijdt. Mensen in onze tijd wenden zich niet tot het aardse Jeruzalem om Jehovah te aanbidden. Zoals Jezus voorzei, heeft God zijn tempel daar verlaten en werd die in 70 G.T. verwoest om tot op de huidige dag nooit meer herbouwd te worden. Hieruit concludeert elke redelijk denkende persoon dat God niet met het niet-christelijke Israël is. — Matthéüs 23:37, 38; vergelijk 1 Koningen 9:8, 9.
5. Hoe identificeert de Schrift (a) het „Jeruzalem” waardoor Jehovah in deze tijd wordt vertegenwoordigd? (b) de „man die een jood is” over wie Zacharia profeteerde?
5 Het „Jeruzalem” waardoor Jehovah in deze tijd wordt vertegenwoordigd, staat in Hebreeën 12:22 beschreven als „een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem”. Net zoals het oude Jeruzalem een zichtbaar symbool van Jehovah’s heerschappij was, is het „hemelse Jeruzalem” Gods Messiaanse koninkrijk, waarin Jezus Christus aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 als Koning op de troon werd geplaatst (1 Kronieken 29:23; Lukas 21:24). Die regering heeft hier op aarde vertegenwoordigers. Het zijn degenen die loyaal bekendmaken dat deze regering de enige zekere hoop der mensheid is. De eersten die aankondigden dat het Koninkrijk in 1914 was opgericht, waren de overgeblevenen van de „kleine kudde”. Geestelijk gesproken, vormen zij „het Israël Gods”. Zij zijn de geestelijke ’joden’ betreffende wie Zacharia profeteerde (Lukas 12:32; Galáten 6:16; Romeinen 2:28, 29). Sinds 1931 hebben zij vanwege hun liefde voor God en omdat zij beseffen dat op hen de verantwoordelijkheid rust bekend te maken dat Jehovah de ware en Almachtige God is, de naam Jehovah’s Getuigen aangenomen. — Jesaja 43:10-12.
HOE WORDEN ZIJ GEÏDENTIFICEERD?
6. (a) Wat heeft miljoenen mensen geholpen op overtuigende wijze vast te stellen met welk volk God in deze tijd is? (Beschouw de punten één voor één; lees de schriftplaatsen.) (b) Welk van deze punten heeft op u persoonlijk de meeste indruk gemaakt?
6 Als gevolg van het feit dat deze geestelijke joden zich getrouw van hun verantwoordelijkheid als Jehovah’s Getuigen hebben gekweten, zijn miljoenen oprechte mensen over de gehele aarde geholpen ’Jehovah te zoeken’. Zij zijn gaan inzien dat Jehovah werkelijk met deze mensen is die zijn naam dragen. Wat overtuigt hen hiervan? Heel veel dingen, waarvan wij hier slechts enkele van de belangrijkste noemen:
(1) De geloofsovertuigingen van Jehovah’s Getuigen zijn alle gebaseerd op de bijbel — niet slechts op losse teksten, maar op het gehele Woord van God. In plaats dat Jehovah’s Getuigen dingen leren die zij uit zichzelf spreken, beantwoorden zij vragen door te laten zien wat de bijbel zegt. Zij eren Jehovah door hem aan het woord te laten. (Vergelijk Johannes 7:16-18.)
(2) De bijbel zegt dat God zelf „een volk voor zijn naam” uit de naties zou nemen (Handelingen 15:14). Zij zouden persoonlijk zijn naam aanroepen en zich tot het uiterste inspannen om die over de gehele aarde bekend te maken (Jesaja 12:4, 5). Over de gehele wereld zijn Jehovah’s Getuigen de mensen die duidelijk in verband worden gebracht met Gods persoonlijke naam, Jehovah.
(3) Jehovah’s Getuigen bezitten een overvloed aan voedzaam geestelijk voedsel. Wat zij uit de Schrift leren en de uitwerking die dit heeft op hun kijk op het leven, maakt hen in tegenstelling tot de wereld in het algemeen tot een gelukkig volk. Volgens Jehovah’s woorden zou dit zo zijn in het geval van zijn dienstknechten (Jesaja 65:13, 14; vergelijk Matthéüs 4:4).
(4) Jehovah’s Getuigen gebruiken Gods Woord als hun maatstaf voor gedrag en als richtsnoer voor hun beslissingen in de dagelijkse aangelegenheden van het leven — met betrekking tot het gezin, op het werk, op school, wat betreft keuze van ontspanning, met betrekking tot het identificeren van praktijken die gemeden moeten worden en om vast te stellen wat de meest waardevolle activiteiten zijn waarmee zij zich bezig moeten houden. Jehovah heeft beloofd dat ’hijzelf de paden recht zou maken’ van degenen die dit doen (Spreuken 3:5, 6).
(5) Het opzicht over de gemeenten van Jehovah’s Getuigen volgt het patroon van de eerste-eeuwse gemeente van God, waarin ouderlingen voorbeelden voor de kudde waren en medewerkers voor het koninkrijk Gods, in plaats dat zij een hoog verheven klasse van geestelijken vormden (1 Petrus 5:2, 3; 2 Korinthiërs 1:24).
(6) Jehovah’s Getuigen zijn niet verwikkeld in de politieke aangelegenheden van de wereld maar verrichten het werk dat ware christenen volgens de bijbel moeten doen. Wat dan wel? Het goede nieuws van Gods koninkrijk in de gehele wereld tot een getuigenis prediken voordat het einde komt (Matthéüs 24:14; vergelijk Johannes 17:16; 18:36).
(7) Jehovah’s Getuigen hebben elkaar werkelijk lief, hetgeen volgens Jezus een kenmerk zou zijn van zijn ware discipelen. Huidkleur, stamafkomst, economische omstandigheden, nationaliteit, taal — niets van dit alles vormt een reden om op elkaar neer te zien. Ondanks menselijke onvolmaaktheden zijn zij allen werkelijk verenigd als een internationale broederschap, en hiervoor geven zij God alle eer (Johannes 13:35; vergelijk Handelingen 10:34, 35).
(8) Evenals de vroege christenen blijven Jehovah’s Getuigen in deze tijd ondanks vervolging God dienen. Aangezien zij op God vertrouwen, wreken zij zich niet op tegenstanders. Net als in het verleden heeft God bewezen met zijn dienstknechten te zijn om hen te bevrijden (Jeremia 1:8; Jesaja 54:17).
7. (a) Wie zijn de „tien mannen”? (b) Hoe geven zij er blijk van dat Jehovah werkelijk hun God is geworden?
7 Dit zijn slechts enkele van de redenen waarom, zoals voorzegd, „tien mannen uit alle talen der natiën” met werkelijke overtuiging tot het overblijfsel van de Koninkrijkserfgenamen zeggen: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is” (Zacharia 8:23). De Schrift gebruikt het getal „tien” als een afbeelding van volledigheid met betrekking tot aardse aangelegenheden. Deze „tien mannen” beelden derhalve allen af die thans in verbondenheid met de gezalfde „broeders” van Christus de ware aanbidding opnemen. Zij gaan niet enkel met het overblijfsel om op hun vergaderingen, maar identificeren zich als aanbidders van hun God, Jehovah. Door bemiddeling van Jezus Christus dragen zij hun leven aan hem op en symboliseren dit door de waterdoop, waardoor zij te kennen geven dat zij zich ’bij Jehovah willen aansluiten’. Vervolgens nemen zij vol vreugde deel aan het werk dat over de gehele aarde door zijn getuigen wordt verricht. — Zacharia 2:11; Jesaja 61:5, 6.
NAVOLGENSWAARDIGE VOORBEELDEN
8. (a) Wat bracht de koningin van Scheba ertoe naar Jeruzalem te reizen? (b) Wat deed zij na haar aankomst, en met welk resultaat? (c) Hoe blijkt dat er in onze tijd mensen zijn zoals zij? (Psalm 2:10-12)
8 Sommigen die deze handelwijze volgen, zijn als de koningin van Scheba in de dagen van Salomo. Van verre „hoorde [zij] het bericht omtrent Salomo in verband met de naam van Jehovah”. Zij had nog nooit persoonlijk met Salomo gesproken en ook had zij Jehovah’s tempel in Jeruzalem niet gezien. Zij betwijfelde of het allemaal wel zo goed kon zijn als zij had gehoord. Maar zij deed moeite om erachter te komen en reisde hier per kameel misschien wel zo’n 2250 kilometer voor. Zij kreeg antwoord op al haar „ingewikkelde vragen” en riep uit: „Zie! men had mij nog niet de helft verteld.” Zij kon alleen maar tot de gevolgtrekking komen dat Jehovah zijn aanbidders liefhad (1 Koningen 10:1-9). Enkelen die een prominente positie in de wereld hadden, hebben haar voorbeeld in deze tijd nagevolgd, en ook vele anderen die in wat eenvoudiger omstandigheden verkeerden, hebben dat gedaan. Zij zien de overtuigende bewijzen dat Jehovah’s Getuigen niet naar een mens, maar naar Jezus Christus, de Grotere Salomo, als hun Koning opzien. De antwoorden die zij uit Gods Woord ontvangen, bevredigen hun geest en hun hart, en zij voelen zich ertoe bewogen gezamenlijk hun stem te verheffen in het loven van Jehovah. — Vergelijk Lukas 11:31.
9. (a) In welk opzicht was Rachabs houding anders dan die van de koningin van Scheba? (b) Wat was opmerkenswaardig in verband met de gebeurtenissen die tot redding van Rachab en haar huisgezin hebben geleid? (c) Waaraan zijn personen die in deze tijd als Rachab zijn, te herkennen?
9 Anderen zijn als Rachab uit Jericho, die er reeds door de berichten die zij had gehoord van overtuigd was dat de God van Israël „God in de hemel daarboven en op de aarde beneden” was (Jozua 2:11). Toen verspieders uit Israël het land binnenkwamen, verwelkomde zij hen, verborg hen en stelde haar leven in de waagschaal om hen te beschermen. Zij had geloof en gaf hier blijk van door haar werken. Zij koos de zijde van Jehovah’s volk (Hebreeën 11:31; Jakobus 2:25). Zij volgde nauwgezet de levenreddende instructies op die haar gegeven waren. Rachab toonde ook liefdevolle bezorgdheid voor haar vader en moeder, haar broers en zusters, waardoor zij de weg voor hen opende om gespaard te worden indien zij gehoorzaam zouden zijn aan de vereisten voor overleving (Jozua 2:12, 13, 18, 19). Als gevolg daarvan werden zij en haar huisgezin gered toen Jericho en zijn Baäl-aanbiddende inwoners verdelgd werden (Jozua 6:22, 23). Dit heeft veel betekenis voor onze tijd. Er wordt door aangetoond dat Jehovah personen die als Rachab zijn, zal sparen. Waaruit blijkt dat zij als Rachab zijn? Zij stellen geloof in Jehovah, vereenzelvigen zich met de leden van het geestelijke Israël, volgen nauwgezet de richtlijnen die door middel van dit kanaal worden gegeven en stellen ernstige pogingen in het werk om naaste familieleden en andere bloedverwanten te helpen inzien hoe verstandig het is dit eveneens te doen.
10. (a) Wat is volgens Zacharia’s profetie de werkelijke aantrekkingskracht die mensen ertoe brengt zich met Jehovah’s Getuigen te verbinden? (b) Hoe kunnen wij door onze houding en onze daden tonen dat ons hart werkelijk van liefde voor Jehovah vervuld is?
10 Natuurlijk is de werkelijke aantrekkingskracht die mensen uit alle naties ertoe brengt zich met Jehovah’s Getuigen te verbinden, Jehovah God zelf. Zijn Woord spreekt hen aan. De vrucht van zijn geest, weerspiegeld in het leven van zijn dienstknechten, is uitnodigend voor hen. Naarmate zij goed bekend raken met zijn eigenschappen en zijn bemoeienissen met de mensheid, verlangen zij naar de tijd dat Gods naam gerechtvaardigd zal worden van al de smaad die er door Satan en door trouweloze mensen op geworpen is. Zelf streven zij ernaar hun gedrag zo te laten zijn dat het hun Schepper aangenaam is en anderen ertoe bewogen worden hem te verheerlijken (1 Petrus 2:12). Uit het diepst van hun hart bidden zij, zoals Jezus zijn discipelen geleerd heeft: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” (Matthéüs 6:9, 10). En in overeenstemming met hun gebed verrichten zij heilige dienst voor God in volledige eendracht met hen die er onmiskenbaar blijk van geven het „volk voor [Jehovah’s] naam” te zijn.